Correctief Referendum - Hoofdinhoud
(Debat in Eerste Kamer 19-01-2021)
Als een Feniks verrezen uit de as. Dat beeld komt op uit de behandeling van het initiatiefvoorstel in de Tweede Kamer. Het referendum, in zijn verschillende gedaanten geliefd en verguisd, ingevoerd en weer afgeschaft, is door onze koene ridder Van Raak dapper en doortastend uit de ashopen van de geschiedenis gered en ligt nu voor ons op tafel, klaar om door ons omarmd te worden, nieuw leven ingeblazen te krijgen, en dan te gaan vliegen. Medicijn voor de gefrustreerde kiezer, overbrugging van de kloof tussen volk en volksvertegenwoordigers, icoon van een democratie die de burger voluit serieus neemt.
Hmm.
Het is gebruik - en terecht - dat initiatiefnemers van een wetsvoorstel, en zeker bij een grondwetswijziging, hier gelukwensen en dank voor de inzet ontvangen. En ik begin daarom graag met mijn gelukwensen voor de heer Van Raak. Hij weet dat GroenLinks waardering heeft voor zijn inzet voor het mogelijk maken van een referendum. Ik prijs ook de bescheidenheid van collega van Raak die zelf de eerste is om toe te geven dat hij er in dit geval niet zo heel veel aan gedaan heeft. Opdiepen van bestaande voorstellen, knippen en plakken uit eerdere wetsontwerpen en het rapport van de commissie Remkes, doorgeven van het werk van anderen. Heel belangrijk. Iemand moet het doen. Hij heeft geprobeerd het ongeschonden door de Tweede Kamer te krijgen en is daar deels in geslaagd. Maar of de gekortwiekte Feniks die voor ons ligt gaat vliegen… Of het misschien toch een mythische figuur blijft, een vreemde vogel in onze parlementaire democratie… Of erger nog: of de burgers hier niet worden blij gemaakt met slechts een dode mus, dat is de kernvraag van dit debat.
Voorzitter, ik wil hier aan het begin van dit debat wel kwijt dat de eerdere behandeling en de beantwoording van de schriftelijke vragen in twee ronden niet erg hoopvol stemt voor dit debat. Er is een reeks indringende vragen gesteld die gaan over de afbakening en de werkbaarheid van het referendum. Allereerst afbakening omdat niet ieder wetsvoorstel zich leent voor een referendum en bijvoorbeeld de positie van minderheden beschermd moet worden tegen de macht van de meerderheid. Dat is essentieel voor een rechtsstaat en op dat punt is onze fractie tevreden met wat nu voorligt. We zijn eveneens blij met het feit dat voor de decentrale overheden, inclusief de waterschappen, ook de mogelijkheid van een referendum geborgd wordt.
Maar de vragen die deze Kamer stelde over de werkbaarheid van dit voorstel zijn eerlijk gezegd teleurstellend beantwoord, met name waar het gaat over de uitkomstdrempel. Daar hadden we zeker van deze doorgewinterde initiatiefnemer meer verwacht. Het lijkt er op dat hij bij de beantwoording van de vragen de handdoek al in de ring gegooid had. Dat hij zelf als beste weet dat het voorstel in de huidige vorm ertoe leidt dat er nooit een effectief referendum zal worden gehouden en dat dus hiermee burgers een fopinstrument in handen krijgen, schijninspraak wordt geboden, en dat we dus niet raar moeten opkijken als ze alleen maar gefrusteerder achterblijven omdat ‘de politiek’ ervoor zorgt dat de stem van de burger zelfs bij een referendum gesmoord wordt. Niet voor niets beklemtoonde de woordvoerder van de Christenunie in de Tweede Kamer dat een niet-werkzaam referendum een recept is voor teleurstelling. Ik kom daarop terug.
Mijn fractie is voorstander van het correctief referendum en mijn partij wordt niet voor niets bij herhaling genoemd in de memorie van toelichting als een van de consequente supporters. Mijn fractie begrijpt ook dat je drempels moet inbouwen om het referendum geloofwaardig te maken. Maar die drempels moeten dan wel goed zijn ingeregeld om te voorkomen dat het een fopreferendum wordt. En precies daar gaat het fout.
Wij begrijpen de keuze voor een uitkomstdrempel in plaats van een opkomstdrempel omdat een opkomstdrempel de perverse prikkel in zich heeft dat je door thuis te blijven het referendum kunt saboteren. Over die uitkomstdrempel is in de Tweede Kamer uitgebreid gediscussieerd omdat die in eerste instantie niet geconcretiseerd was. De initiatiefnemer wilde dat bij gewone wetgeving invullen maar de Tweede Kamer besliste per amendement dat dat in de Grondwet moest komen en wel met de helft van de opkomst van de laatste verkiezingen voor de Tweede Kamer. Daar ontspon zich een mooi principieel gesprek over de vraag of de hoogte van de drempel van constitutionele aard is. De heer Van Raak noemde het daar vooral lelijk en dat begrijp ik wel. Deze Kamer hecht ook aan de esthetiek, in de woorden van onze helaas bij de MH17-aanslag omgekomen collega Witteveen: de wet als kunstwerk.
De heer Van Raak beargumenteerde ook terecht dat de hoogte van de drempel ertoe doet en dat hij voorstander is van een wat lagere drempel. Maar hij is in dat debat en ook in de beantwoording van schriftelijke vragen de inhoudelijke discussie over de hoogte van de drempels uit de weg gegaan. In de Tweede Kamer ging hij die uit de weg in de hoop een brede meerderheid te behouden. Hij zei letterlijk: “Ik verdedig hier natuurlijk deze wet, maar ik ben in sommige opzichten ook een toeschouwer van dit debat. Uiteindelijk zal er een tweederdemeerderheid moeten zijn voor welk referendum dan ook”. En hij sloot af met: “Maar stuur me wel naar de overkant met iets waarmee ik kan werken. Nogmaals, laat de discussie beginnen, laat de opvattingen, de drempels van de staatscommissie de aftrap zijn en zorg dat ik met iets goeds naar de overkant kan.”
Kennelijk is dat niet gelukt, want in zijn schriftelijke beantwoording ging hij de vragen van deze Kamer uit de weg met het argument dat de Tweede Kamer het nu eenmaal had vastgelegd. Ook nadat deze Kamer drie deskundigen had laten toelichten wat het effect is van deze hoge uitkomstdrempel, had de initiatiefnemer geen andere verdediging. En dus zitten we vandaag met een wetsvoorstel waarvan de deskundigen zeggen dat het niet gaat werken. De kans dat er op deze manier per referendum een wet wordt gecorrigeerd, is marginaal. En daarmee is ook de preventieve werking weggevallen, want als de indieners van wetten zich toch geen zorgen hoeven te maken over een eventueel referendum, dan houden ze er ook geen rekening mee.
De staatscommissie Parlementair Stelsel had geadviseerd om de drempel vast te stellen op een derde van de kiesgerechtigden. Dat werd gezien als een haalbare maar niet eenvoudig te nemen horde. In andere landen met een uitkomstdrempel ligt die vaak tussen 20 en 30 procent van de kiesgerechtigden voor gewone wetten en ook de adviezen van deskundigen liggen in die orde van grootte omdat vanaf die grens referenda al voldoende representatief zijn. Professor Van der Meer zegt letterlijk: “De meerwaarde van een hogere drempel is nihil”. Het percentage dat de staatscommissie noemt, zit al aan de bovengrens van wat haalbaar is. De 40% die nu in het voorstel staat, is onhaalbaar. Dat heeft te maken met de verdeling over voor- en tegenstanders. Als alle, letterlijk alle, burgers tegen een aangenomen wet zouden zijn, dan is met een uitkomstpercentage van 40% ook een opkomstpercentage van 40% nodig. Maar als het er om hangt, en dat zal toch vaak zo zijn bij omstreden wetten, dan moet de opkomst al tegen de 80 % lopen voor een geldige uitslag. En juist als het er om hangt, zullen er ook meer burgers thuis blijven omdat ze niet zo’n duidelijke mening hebben. Ook bij een uitkomstdrempel van 33,3 % moet de opkomst al 66,7 % zijn, geen eenvoudige opgave. En dat alles voor een vaak losstaand referendum, dat wil zeggen dat burgers alleen daarvoor naar de stembus zouden moeten gaan. Alle drie tot nu toe gehouden Nederlandse referenda en bijna alle referenda in vergelijkbare landen zouden bij 40% ongeldig zijn geweest.
En dus is de conclusie helaas geen andere dan deze: de initiatiefnemer is deze kant op gestuurd met iets waarmee hij zelf niet kan werken en eerlijk gezegd de burger evenmin. De suggestie van deze Kamer om met de nieuwe inzichten van deskundigen terug te gaan naar de Tweede Kamer en per novelle de uitkomstdrempel anders te regelen, benoemde hij als een chasse patate, de nutteloze inspanning van een wielrenner die tussen peloton en kopgroep blijft hangen. Dat roept de vraag op of hij deze Kamer als kopgroep of als peloton ziet, maar de belangrijkste vraag is natuurlijk of het referendum zelf met deze uitkomstdrempel niet de werkelijke chasse patate is, waarbij de burger zich kan inspannen tot het uiterste en toch niet de inspraak krijgt die hem toekomt.
Voorzitter, mijn fractie is voorstander van het correctief referendum. Maar dan wel een echt referendum met de mogelijkheid om echt te corrigeren. En daarom heb ik nog slechts een beperkt aantal vragen aan de initiatiefnemer en aan de regering. In de eerste plaats hoor ik graag van de heer Van Raak of hij, terugkijkend en kennis genomen hebbend van de analyses van de deskundigen, het amendement van de uitkomstdrempel niet als een wellicht goed bedoeld maar de facto destructief amendement moet typeren. Ik heb een paar citaten uit het debat aan de overkant genoemd die daar toch op wijzen, inclusief de indienster van dat amendement zelf die sprak over een ‘recept voor teleurstelling’. Hebben zijn collega’s van de coalitie en de klassieke tegenstanders van referenda niet gewoon per amendement zijn mooie Feniks de vleugels afgeknipt?
Ik hoor van de minister graag of zij, kennis genomen hebbend van de analyses van de deskundigen, volhardt in haar advies aan de Tweede Kamer, waarbij zij uitsprak zich in aansluiting bij de niet echt onderbouwde suggestie van de Raad van State goed te kunnen vinden in de opkomstdrempel in het amendement. Deelt zij de mening van mijn fractie dat het advies van de commissie Remkes in dezen achteraf gezien een beter advies was en dat een zo hoge uitkomstdrempel gevaarlijk is voor het vertrouwen van de burger?
En tot slot mijn vraag aan de initiatiefnemer of hij bereid is eraan mee te werken dat er een echt correctief referendum komt en dat daarom de Tweede Kamer middels een novelle dit voorstel moet aanpassen voordat wij het aannemen. Ik wil er zelfs een warme oproep van maken aan collega van Raak: “laat uw parlementaire zwanenzang er toch niet op uitlopen dat de burger een dode mus in handen blijkt te hebben.”
Want tussen feniksen, mussen en zwanen, voorzitter, deze vogel gaat vliegen.
__ATA.cmd.push(function() { __ATA.initDynamicSlot({ id: 'atatags-26942-60077c0fe4269', location: 120, formFactor: '001', label: { text: 'Advertenties', }, creative: { reportAd: { text: 'Deze advertentie rapporteren', }, privacySettings: { text: 'Privacy', } } }); });