Wetsvoorstel rente studieschuld is losse stoeptegel - Hoofdinhoud
Spreektekst GroenLinks in de Eerste Kamer
We struikelen meestal niet over een muur, maar over een losliggende stoeptegel. En dit voorstel is wat mijn fractie betreft zo’n stoeptegel en hij ligt inderdaad compleet los. Los van de feiten, los van de argumenten, los van draagvlak. Als binnen twee weken ruim 110.000 mensen een petitie tekenen tegen deze renteverhoging, dan zegt dat wel iets. Als de achterban van regeringspartijen de senaatsfracties oproepen om tegen dit voorstel te stemmen, dan zegt dat wel wat. En als de senaat zoveel inhoudelijke vragen heeft over zo’n simpel voorstel, dan zegt dat wel wat.
Bij een vorig debat met deze minister over het verlagen van het collegegeld voor eerstejaarsstudenten, heeft de Kamer haar expliciet en bij motie gevraagd om in het vervolg te komen met een goede onderbouwing. Die ontbrak namelijk geheel en de Kamer heeft er toen mee ingestemd omdat het een sympathiek gebaar was richting studenten. Vandaag staan we bij het direct hierop volgende wetsvoorstel dat studenten raakt, en opnieuw is de onderbouwing zwak. Het grote verschil is dat dit voorstel niet sympathiek is maar studenten dupeert.
Voorzitter, onze primaire taak is het toetsen van wetsvoorstellen op hun doel, legitimiteit, effecten en uitvoerbaarheid. Dat laatste is in dit geval niet zo’n probleem, maar de eerste drie zijn dat wel, zeker indachtig de comptabiliteitswet en de Aanwijzingen voor de Regelgeving, waarin de criteria staan waaraan wetgeving moet voldoen.
We beginnen met het doel. De Memorie van Toelichting zegt: “Om de financiële houdbaarheid van het stelsel te verbeteren, is daarom in het regeerakkoord de maatregel opgenomen om de rente op studieleningen onder het studievoorschot te baseren op de 10-jaarsrente in plaats van op de 5-jaarsrente. De gemiddelde rentesubsidie van de overheid aan de student wordt hiermee verkleind. De financiële houdbaarheid van het stelsel wordt hiermee verbeterd.” Drie argumenten dus: het staat in het regeerakkoord. De rentesubsidie wordt verkleind. De financiële houdbaarheid wordt verbeterd. Dat klinkt redelijk, maar geen van deze drie argumenten is overtuigend, zoals ik zal uiteenzetten.
Argument 1: dat het in het regeerakkoord staat, is geen argument. Volgens de Aanwijzingen voor de Regelgeving is het noemen van het regeerakkoord onvoldoende: bij de hoofdlijnen van het voorstel - ik citeer - “geef je de probleembeschrijving en de beleidstheorie: de doelstellingen en noodzaak van de regeling. Deze paragraaf bevat een beschrijving van het geheel aan veronderstellingen en onderzoeksresultaten waarop de conclusie kan worden gebaseerd dat de voorgestelde regeling het betrokken probleem oplost.” “Het alleen noemen van het regeerakkoord als motivering is onvoldoende.” Mijn vraag aan de minister is of zij erkent dat het regeerakkoord geen relevant argument is.
Argument 2: het begrip rentesubsidie wordt in dit voorstel ter tafel gebracht als een onbedoeld en onwenselijk gevolg van het huidige stelsel van studiefinanciering. De term rentesubsidie wordt hier op een vreemde manier gebruikt. Zowel in de Nederlandse als Europese beleidstaal is rentesubsidie voor zover wij weten altijd een bewust beleidsinstrument om gewenste ontwikkelingen te stimuleren, maar de regering ziet het hier als een twijfelachtig financieel effect. Bij de schriftelijke vragen gaf de regering tegenstrijdige antwoorden, al naar gelang wie de vraag stelt. Is de minister het met ons eens dat rentesubsidie bewust onderdeel was en is van het studievoorschotstelsel, dat wil zeggen dat we op die manier de studieschuld van studenten voor hen hanteerbaar kunnen houden? Maar waarom moet die dan worden afgebouwd? Is de minister het met ons eens dat het verkleinen van de rentesubsidie op zichzelf nooit een doel zijn, maar hooguit een middel om iets anders te bereiken?
Argument 3: de financiële houdbaarheid van “het stelsel”. Dat woord verwijst niet naar het studiefinancieringsstelsel, maar naar de staatskas in 2060. De financiële houdbaarheid van het studiefinancieringsstelsel staat hier volstrekt los van. Had het daar maar mee te maken! Want in een tijd waarin de financiering van het Hoger Onderwijs als geheel onder druk staat - kijk naar de commissie Van Rijn en alle onderzoeken - was het nu juist hard nodig om meer geld te investeren in dat Hoger Onderwijs. Maar nu zelfs deze extra opbrengsten niet in het onderwijs terugvloeien, is de formulering “houdbaarheid van het stelsel” misleidend. Mijn vraag aan de minister is dus wat het dragende doel is onder dit wetsvoorstel en waarom zij als minister van Onderwijs een voorstel indient dat geen onderwijsgerelateerd doel heeft en dat ook - citaat - “niet haar favoriete maatregel is”. Of moet ze dit voorstel verdedigen tegen haar eigen overtuigingen in omdat het in het regeerakkoord staat - en zijn we weer terug bij het feit dat dat geen voldoende grond is?
Voorzitter, ook als de drie genoemde doelen de toets van de kritiek niet kunnen doorstaan, blijft natuurlijk denkbaar dat dit toch nodig is, nuttig of zelfs effectief. Is het nodig om de staatskas te spekken? Niet op de korte termijn en voor de lange termijn zijn er tal van manieren om wat geld bijeen te sprokkelen. Kan de minister uitleggen waarom uitgerekend de studenten moeten worden aangepakt. Of, sorry, de ex-studenten. De regering maakt namelijk consequent onderscheid tussen studenten die volgens haar geen last hebben van dit voorstel omdat ze het pas gaan merken als ze oud-studenten zijn. Ze zegt ook dat deze renteverhoging geen effect zal hebben op de kandidaat-studenten omdat die vooral naar de actuele rentestand kijken. Ik vraag het nogmaals: denkt de minister dat studenten zo kortzichtig zijn? En is dit niet ook weer een drogreden omdat die actuele rente wel degelijk hoger wordt door dit wetsvoorstel? En zelfs als de autonome renteschommelingen op termijn meer impact hebben dan deze aanpassing sec, is dan dit voorstel niet juist een probleem omdat het bij de soms toch al fors stijgende rentes daar nog wat bovenop doet?
Hoe beoordeelt de minister in dit kader de argumenten van het CDA in de Tweede Kamer die meent dat deze renteverhoging kan helpen om studenten minder te laten lenen? Is dat inderdaad voorzien? Is het de bedoeling? Want in dat geval is er dus wel een gedragseffect te verwachten terwijl de minister zegt dat er geen gedragseffecten zijn. En als die gedragseffecten optreden, dan is dit wetsvoorstel niet meer dienstig aan het doel om de staatskas te vullen, want hoe minder er geleend wordt, des te minder opbrengsten zijn er. Dus van tweeën een: of dit wetsvoorstel heeft gevolgen voor het leengedrag van studenten maar dan dus ook op leenangst en op de financiële opbrengst die de regering verwacht, óf het heeft geen gevolgen maar dan heeft het CDA het in de Tweede Kamer op verkeerde gronden gesteund. Graag een uitleg van de minister. En dan ook graag over mogelijk andere gedragseffecten, namelijk dat studenten uit angst voor te grote schulden zullen gaan afzien van bestuurstaken, vrijwillige activiteiten, stages, buitenlanderervaringen en dergelijke, en zich daardoor minder breed ontwikkelen en meer stress zullen ervaren?
Uiteindelijk is het effect op de toegankelijkheid een van de kernbezwaren tegen deze wet. De regering maakt zich daarover geen zorgen en vindt nader onderzoek niet nodig. Dat is eigenlijk wel grappig, want bij het wetsvoorstel over verlaging van het collegegeld dacht de regering zonder onderzoek dat het een positief effect zou hebben, maar bij doorvragen ging dat alleen over zogenoemde “kwalitatieve toegankelijkheid” en bij nog wat doorvragen bleek dat begrip niets met toegankelijkheid te maken te hebben. Bij dit voorstel zal de toegankelijkheid globaal wel hetzelfde blijven, maar voor studenten uit lagere inkomensgroepen, stapelaars en studenten met een migratie-achtergrond is de instroom veel kwetsbaarder. Dat laat al het onderzoek namelijk wel zien. En juist deze groepen reageren ook sterker op financiële prikkels zoals in dit wetsvoorstel. Daarom vraag ik nogmaals aan de minister waarom zij hiernaar geen onderzoek wil laten doen, waarom zij het bestaande onderzoek niet serieus neemt en waarom zij voor lief neemt dat er wel degelijk specifieke toegankelijkheidsproblemen zullen ontstaan voor precies de meer kwetsbare groepen studenten.
Tot slot wil ik graag met de minister van gedachten wisselen over het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, artikel 13: “Het hoger onderwijs door middel van alle passende maatregelen en in het bijzonder door de geleidelijke invoering van kosteloos onderwijs voor eenieder op basis van bekwaamheid gelijkelijk toegankelijk dient te worden gemaakt.” En daar hoort bij een passend stelsel van studiebeurzen. Zeker, dat is geen direct opeisbaar recht, ook al omdat het facultatief protocol nog niet is aanvaard door Nederland. Maar deze Kamer moet wetsvoorstellen wél toetsen aan internationale verdragen. Klopt het, zo vraag ik de minister, dat bij deze verdragen in elk geval naar de geest moet worden gehandeld en dat we ons niet in de omgekeerde richting mogen bewegen? En klopt het dat volgens de jurisprudentie een kostenverhoging alleen aanvaardbaar is als er bijvoorbeeld een verbetering van de onderwijskwaliteit tegenover staat. Is dit wetsvoorstel daarmee in overeenstemming? Kan de minister ons overtuigen dat een kostenverhoging zonder kwaliteitsverbetering toch past bij de eisen van dit door Nederland getekende verdrag?
In een Volkskrant-artikel hierover zegt de minister: “Op basis van het verdrag is er geen directe verplichting om de extra inkomsten te investeren in het onderwijs.” Daarmee zegt de minister met zoveel woorden dat het hier gaat om extra inkomsten van het stelsel. Maar hoe kan ze dan verantwoorden dat die extra inkomsten niet in het onderwijs worden geïnvesteerd? Want dat was een van de voorwaarden bij de invoering van dit leenstelsel: de inkomsten zouden volledig en direct worden ingezet in het onderwijs. Waarop baseert ze haar vrijheid om deze extra inkomsten daarbuiten te houden? Breekt ze daarmee niet opnieuw een van de beloften van de regering?
Voorzitter, het is een simpel wetsvoorstel met geen ander doel dan geld bijeenharken voor een zo lange termijn dat de onzekerheidsmarge groter is dan de opbrengst. En de echte vraag is dan ook waarom de minister dit zo graag wil en waar ze naar toe wil met het stelsel van de studiefinanciering. Kan deze minister haar visie met ons delen? De invoering van het studievoorschot een paar jaar geleden had duidelijke doelen: meer financiële ruimte scheppen voor de kwaliteit van het onderwijs door meer te differentiëren: een beurs voor studenten uit de lagere inkomensgroepen en een lening voor de rest. Essentieel waren dus behoud van toegankelijkheid en investeren in het onderwijs. Sinds dat moment hebben we de vinger aan de pols gehouden en we zien dat aan de verkeerde knoppen wordt gedraaid. De concrete en specifieke toegankelijkheidsproblemen bij stapelaars en eerstegeneratiestudenten worden niet aangepakt. Er wordt generiek geld weggegeven om de collegegelden voor het eerste jaar te verlagen, ook voor studenten bij wie dat niet nodig is. De hoge collegegelden voor tweede diploma’s worden niet aangepakt. De discussie over voorinvesteringen loopt maar door. De bekostiging voor het Hoger Onderwijs wordt niet op peil gebracht. En nu dus dit. Een algemene renteverhoging die niets doet om het studiefinancieringsstelsel te verbeteren en die studenten een paar jaar na invoering van dit stelsel opzadelt met een gemiddelde extra schuld van € 5000. Het is bekend dat met name CDA en ChristenUnie hebben gehamerd op de problematiek van de schulden, dus de minister zal zeker hen geen plezier doen met het oplopen van de schulden en de gevolgen daarvan voor bijvoorbeeld het kopen van een huis later. En terwijl het stelsel is ingericht met een lange terugbetaaltermijn om de aflossing hanteerbaar te houden, maakt deze renteverhoging dat juist weer onaantrekkelijk. Daarmee wordt nog weer verder getornd aan de principes van het studievoorschotstelsel. Geen wonder dat de steun voor het stelsel zo alleen maar verder afbrokkelt.
En dus mijn vraag aan de minister: hoe moet het verder met de studiefinanciering? Welke ideeën heeft ze voor verbetering van het stelsel? Hoe gaat ze problemen oplossen die er wel degelijk zijn met de instroom en de bekostiging van het Hoger Onderwijs? Erkent ze dat het versoberen van het stelsel een bedreiging is voor het politieke en maatschappelijke draagvlak? De kans dat mijn fractie dit voorstel steunt, is natuurlijk minimaal, maar des te meer interesse hebben we in de visie van de minister op het studiefinancieringsstelsel en op het Hoger Onderwijs en daarom zien we uit naar haar antwoorden.