Schriftelijke vragen over het fosfaatreductieplan 2017 - Hoofdinhoud
Schriftelijke vragen van het lid Geurts (CDA) aan de staatssecretaris van Economische Zaken over het fosfaatreductieplan 2017 1. Kunt u aangeven hoeveel melkveehouders sinds 2 juli 2015 gestart zijn met hun bedrijf of recentelijk voor 2 juli 2015 waren gestart?2. Welk effect heeft de Regeling fosfaatreductieplan 2017 (nr. WJZ/1702370) die op 16 februari 2017 werd gepubliceerd in de Staatscourant en 1 maart 2017 in werking is getreden op deze melkveebedrijven en hun gezinnen? 3. Deze melkveebedrijven hielden rekening met het aankopen van fosfaatrechten als aangekondigd met de wet invoering van een stelsel van fosfaatrechten, maar kunnen nu geen kant op. Bent u bereid uw algemene bevoegdheid, als aan gerefereerd in de Memorie van Toelichting bij de wet invoering van een stelsel van fosfaatrechten (Kamerstuk 34532, nr. 3, p. 34) te gebruiken voor melkveebedrijven die zijn gestart na 2 juli 2015 of overduidelijk in de opstartfase zaten op die datum nu er nog geen knelgevallenregeling is als opgenomen in de wet met amendement Geurts c.s. (Kamerstuk 34 532, nr. 85)? Zo nee, waarom niet?4. Kunt u toelichten hoe u uitwerking geeft aan de motie Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 21501-32, nr. 983)?5. Klopt het dat de referentie van de Regeling fosfaatreductieplan 2017, die al in werking is getreden, nog niet bekend is gemaakt door RVO? Wanneer wordt deze bekend gemaakt? 6. Hebben melkveehouders volgens u voldoende tijd om op deze referentie te anticiperen gezien de regeling al in werking is getreden? 7. Klopt het dat RVO de uitvoering van de Subsidieregeling bedrijfsbeëindiging melkveehouderij en de Regeling fosfaatreductieplan 2017 niet aan kan en dat daarom de referenties van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017 nog niet bekend zijn? 8. Overweegt u om bovenstaande redenen de handhaving van de Regeling fosfaatreductieplan 2017 uit te stellen? 9. Kunt u aangeven waarom er in de ministeriële regeling wordt afgeweken van de referentie van 2 juli 2015 door het instellen van een nieuwe referentie van 15 december 2016 voor niet-melkproducerende bedrijven en door onderscheid te maken tussen vrouwelijke en mannelijke dieren onder code 101 en 102? 10. In hoeverre hadden veehouders kunnen anticiperen op deze verschillen die pas half februari 2017 bekend zijn geworden?11. Welke oplossingen zijn er voor verschillen ontstaan door de twee verschillende referenties voor melkveebedrijven en niet-melkproducerende die vee hebben uitgeschaard?12. Is er een mogelijkheid dat bedrijven die tussen 2 juli 2015 en 1 maart 2017 grond hebben aangekocht en daarmee grondgebonden zijn geworden te zien als grondgebonden onder de ministeriële regeling gezien deze bedrijven juist hebben geacteerd om te voldoen aan een maatschappelijke en politieke wens? 13. Heeft u ten behoeve van de uitvoering van de motie Geurts c.s. (Kamerstuk21501-32, nr. 978) al een werkgroep ingesteld voor de vleesveehouderij en is deze al bijeen gekomen? Zo nee, op welke termijn gaat dit gebeuren? 14. Bent u bereid afspraken te maken met de banken zodat zij dit en volgend jaar coulance betrachten bij melkveehouders die door Regeling Fosfaatreductieplan 2017 in zwaar weer komen te verkeren? 15. Aanvoer naar UBN van een fokveedag wordt blijkbaar gezien als aankoop en levert boetes op. Bent u bereid om voor fokdagen een oplossing te bewerkstelligen?