Bestuursrechtspraak verdient een betere toekomst

Met dank overgenomen van M. (Michiel) van Nispen i, gepubliceerd op donderdag 6 oktober 2016.

Al sinds 1984 loopt de discussie over de toekomst van de bestuursrechtspraak. Minstens zo lang is er kritiek op het feit dat de bestuursrechtspraak wordt uitgeoefend door de Raad van State. Zo lang hetzelfde orgaan dat recht spreekt in hoogste instantie ook de adviseur van de regering is over wetsvoorstellen blijft de schijn van partijdigheid bestaan. Voor het vertrouwen van mensen in de rechtspraak is dat niet goed. Als het aan de regering ligt blijft de bestuursrechtspraak in handen van de Raad van State. Er komen zelfs rechtsprekende taken bij. Dat is dubieus. De adviseur van de regering kan niet ook rechtspreken in geschillen tussen regering en burger. Haal de rechtsprekende taak daarom op termijn weg bij de Raad van State.

De plannen hebben geleid tot een storm van kritiek vanuit het werkveld. De Raad voor de rechtspraak concludeert dat het wetsvoorstel fundamenteel moet worden heroverwogen en niet zo moet worden ingediend. De Hoge Raad en de Centrale Raad van Beroep zien het liefste één hoogste rechter in het bestuursrecht. Zij vrezen dat bestaande specialisaties, met name het terrein van de sociale zekerheid, verloren gaan. Met alle gevolgen van dien voor de kwaliteit van de rechtspraak en de bestaande kennisinfrastructuur. Ook een groot aantal hoogleraren maakt gehakt van deze voorstellen. Halfslachtig. Onvoldoende doordacht. Weinig durf. Ernstig gebrek aan visie. Dat zijn dan nog de wat vriendelijkere kwalificaties.

Doof voor fundamentele kritiek

Deze plannen hebben geen draagvlak. Maar de regering lijkt doof voor de fundamentele kritiek. Het versnipperen van de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is niet goed voor de rechtseenheid en de rechtszekerheid. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven wordt ondergebracht bij de Raad van State, waarmee de wens de rechtsprekende taak van de Raad van State elders onder te brengen verder weg raakt. Ook inhoudelijk is dit niet verstandig. Juist op terreinen als het markttoezicht en het «bestuursstrafrecht» is een onafhankelijke rechter essentieel. Geen enkele schijn van partijdigheid of niet-onafhankelijkheid mag bestaan.

De bestuursrechtspraak zou daarom geïntegreerd moeten worden in de rechterlijke macht. Dat kan door één nieuw bestuursrechtelijk gerechtshof op te richten, als onderdeel van de rechterlijke macht, dat de bestuursrechtspraak in hoogste instantie voor zijn rekening neemt. Ook de Hoge Raad, de Raad voor de Rechtspraak, de Rechtersvakbond NVvR, het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Centrale Raad van Beroep zijn daar voorstander van. Hiermee wordt de bestaande expertise en de kwaliteit behouden. Elke schijn van belangenverstrengeling is weg en de rechtseenheid wordt optimaal gewaarborgd.

De vraag is waarom de regering nu met dit halfbakken voorstel op de proppen komt. Een meerderheid van de Tweede Kamer sprak zich immers al eerder uit om de rechtsprekende taak weg te halen bij de Raad van State. Daarnaast is er een regeerakkoord tussen twee partijen die hier ook al langere tijd voor zijn. Als deze wet wordt aangenomen is de kans op een volledige integratie van bestuursrechtspraak in de rechterlijke macht voorlopig verkeken.

De inrichting en de organisatie van het stelsel van de rechtspraak is van groot belang voor onze rechtsstaat. Wat de regering betreft werken we nu aan de ‘definitieve en toekomstbestendige vormgeving van de hoogste bestuursrechtspraak.’ Laten we het dan alsjeblieft nu rechtsstatelijk en staatsrechtelijk goed doen.

Dit artikel verscheen op 6 oktober op Joop.nl