De trage goedkeuring van het gehandicaptenverdrag - Hoofdinhoud
Spreektekst bij het debat over het VN- ‘gehandicaptenverdrag’ op 12 april 2016.
Het verdrag inzake de rechten van personen met een handicap is op 13 december 2006 aangenomen door de Verenigde Naties. Op 30 Maart 2007 heeft Nederland het verdrag ondertekend. Dat was mooi vlot, maar dat was dan ook alles. Pas negen jaar later kunnen we hier spreken over de ratificatie en de uitvoering ervan. Mijn fractie vindt dat beschamend en onbegrijpelijk. Wereldwijd gingen ons 151 landen voor, waarvan 25 leden van de Europese Unie en onder meer vrijwel alle landen in Zuid-Amerika, Azië en een groot deel van Afrika. In 2010 trad ook de Europese Unie als geheel toe tot het Verdrag. Daarbij tekenden 85 landen waarvan 21 Unieleden ook het Facultatieve Protocol, maar daarover straks meer.
Dat roept de vraag op waarom het zo lang geduurd. Als reden is aangevoerd dat de regering eerst wilde onderzoeken wat de juridische en economische consequenties zouden zijn. Nu is onderzoek altijd nuttig en het juridische rapport van SIM uit 2012 en het economische rapport van SEOR uit Mei 2013 geven niet alleen enig inzicht, ze maken ook duidelijk dat het allemaal niet wereldschokkend is. Geen enkele reden dus om zo ver achter te lopen bij de rest van de wereld en te willen horen bij het rijtje Libië, Wit-Rusland en Centraal-Afrikaanse Republiek. Hoe kijkt de regering daar nu eigenlijk op terug? Had het - vooruit: met de kennis van nu - niet veel sneller gekund en gemoeten, zeker wanneer we ideeën als participatie en inclusiviteit serieus willen nemen - en zeker omdat het verdrag geen nieuwe rechten in het leven roept maar bestaande mensenrechtenverdragen uitwerkt? Is zij het met mijn fractie eens dat we daarmee de positie van mensen met een handicap onnodig lang hebben laten bungelen?
Het gaat ons daarbij overigens niet zozeer om spijt over de vertraging. Het gaat vooral over de vraag hoe de regering het nu met gezwinde spoed gaat oppakken. Kan de regering concreet maken hoe het er vandaag voorstaat met het plan van aanpak en welke vliegende start inmiddels gemaakt is? Ik mag toch aannemen dat de regering niet echt negen jaar op de handen heeft gezeten maar inmiddels helder voor ogen heeft hoe de uitgangspunten kunnen worden gerealiseerd? Dat het normaal wordt dat we onze wereld inrichten op een manier waarbij iedereen mee kan doen en niet dat we eerst zogenaamd ‘normaal’ gaan bouwen en organiseren en ons dan gaan afvragen of er zogenaamde ‘aanpassingen’ moeten komen. Design for all als uitgangspunt dus. En natuurlijk is er begrip voor de grenzen en de mogelijkheden. Niet alle bestaande gebouwen zijn zomaar toegankelijk te maken en soms betekent meer inclusiviteit voor de een minder ruimte voor de ander. Het gaat ons niet om rigide regelingen maar wel om vanzelfsprekende ruimte voor mensen die allemaal verschillende mogelijkheden en beperkingen hebben. En het komt nu aan op daadkracht. Als deze Kamer wetten moet toetsen op uitvoerbaarheid, dan ligt voor mijn fractie de vraag vooral bij de wil om tot uitvoering over te gaan. Hoe zorgt de regering ervoor dat het verdrag niet weer in de la verdwijnt met slechts een extra stempel van goedkeuring erop?
Voorzitter, ik zal in dit debat niet ingaan op de verdere praktische afwegingen en uitwerkingen. Dat is een discussie die wellicht meer thuishoort in de Tweede Kamer. Ik wil wel enkele kwesties aansnijden die te maken hebben met de reikwijdte. De eerste betreft de Koninkrijksbrede werking van de goedkeuringswet. We spreken immers over een Rijkswet en daarmee is het hele Koninkrijk in het geding. Toch schrijft de regering in de Memorie van Antwoord dat Curacao, Aruba en Sint-Maarten zich beraden op medegelding van het verdrag. Kan de regering toelichten hoe dat werkt? Hebben we straks een rijkswet die alleen in het land Nederland geldt? Wat doet de Koninkrijksregering eraan om het verdrag wel te laten gelden in het hele Koninkrijk? Welke gesprekken zijn daarover gevoerd tussen de vier regeringen?
Nog problematischer is dat de wet alleen voor Europees Nederland zal gelden. Terecht heeft het College voor de Rechten van de Mens daar stevige kritiek op geuit. Principieel is het ook volgens mijn fractie niet te verdedigen dat mensen met een handicap die op Bonaire, Sint Eustatius of Saba wonen zijn uitgesloten van de werking van dit verdrag. Het College vraagt ook of het constitutioneel wel klopt. Volgens het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden kan ervoor gekozen worden om regelgeving niet van toepassing te laten zijn in Caribisch Nederland indien er sprake is van omstandigheden waardoor de eilanden zich wezenlijk onderscheiden van Nederland. Maar is dat hier het geval? In juridische zin zeker niet en voor zover er praktische belemmeringen zijn, is er des te meer reden om die achterstand zo spoedig mogelijk in te lopen. Ik begrijp dat het onderzoek naar de uitvoeringsmogelijkheden in juli van dit jaar gereed zal zijn maar dat had natuurlijk eerder gekund en gemoeten. Wij zien het als een morele verantwoordelijkheid om ook in Caribisch Nederland de rechten van personen met een handicap te waarborgen en ik hoor graag van de regering in concreto wat het tijdpad zal zijn voor medegelding van het verdrag en voor implementatie. Ik overweeg een motie op dat punt als de regering niet duidelijk genoeg antwoordt.
Dan zijn er ook vragen te stellen over de interpretatieve verklaringen die de regering op een achttal punten heeft afgelegd. In de kern komen ze hier op neer: wat bezielt de regering met deze verklaringen? Het lijkt bijna op een poging om de kracht van het verdrag in te perken door een verkapt voorbehoud, zoals de Raad van State opmerkte. Is dat de bedoeling? En is het terecht om deze voorbehouden te maken en daarmee feitelijk een onderscheid te maken tussen mensen met en mensen zonder beperking? Graag een specifieke toelichting bij de interpretatieve verklaringen bij artikel 10 (ongeboren leven), 23 (gezinsstichting) en 25 (vruchtbaarheidstechnieken).
Ten slotte kom ik graag nog terug op het facultatief protocol behorend bij het verdrag. Dat facultatief protocol maakt ruimte voor individueel klachtrecht en de helft van alle landen op de wereld heeft dat inmiddels getekend en meestal ook geratificeerd. In 2014 heeft deze Kamer met een ruime meerderheid de regering al per motie opgeroepen om haast te maken met de ratificatie en de toenmalige minister beloofde toen de senaat te informeren over “het tijdpad waarin de voorstellen tot ratificatie aan het parlement zullen worden aangeboden.” De Tweede Kamer heeft bij de behandeling van het verdrag hetzelfde gedaan. Toch komt de regering weer twee jaar later in de Memorie van Antwoord niet verder dan te zeggen dat “het facultatief protocol wordt bekeken in samenhang met de protocollen aangaande individueel klachtrecht bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en het Verdrag inzake de rechten van het kind.” Geen woord over waarom dat dan zo lang duurt. Waarom talmt de regering zo? Waar is de regering bang voor? Is het vrees dat burgers ook echt het verdrag kunnen gaan inroepen? Kan de regering uitleggen waarom bij andere verdragen het individueel klachtrecht wel is aanvaard, zoals het College voor de Rechten van de Mens opmerkt: het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (CAT), het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (CERD), het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW ofwel het Vrouwenverdrag) en het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning. Wat maakt dit specifieke facultatieve protocol zo anders en waarom is de koppeling aan de twee genoemde verdragen zo belangrijk? Graag een verhelderend antwoord van de regering, want het lijkt nu een ouderwets potje tijdrekken dat simpelweg haaks staat op de geest van dit verdrag. En dan graag actie want beide Kamers hebben inmiddels uitgesproken dat het facultatieve protocol ook in werking moet treden.
Voorzitter, het verdrag inzake de rechten van personen met een handicap verdient het om te worden goedgekeurd en uitgevoerd. Dat verdiende het al heel lang en het moet nu ook echt verder komen dan lippendienst aan participatie en inclusiviteit. Na negen jaar duimendraaien wordt het tijd dat we echt aan de slag gaan. Dan kan de regering ook laten zien dat het haar wel degelijk ernst is.