Grenzen als symptoom - Hoofdinhoud
De afgelopen maanden heb ik vaak gedacht over grenzen. Alle vakantiegangers die je spreekt, vertellen van de grenzen die ze overgegaan zijn - of melden dat ze juist dit jaar binnen de landsgrenzen zijn gebleven. Daarmee vertellen ze over het eigene en het vreemde, of over hoe ze hun eigen vertrouwde wereldje in den vreemde kopiëren.
Maar het ging en gaat natuurlijk vooral over de grenzen die worden bevochten en bewaakt. Het ging over mensen die met de moed der wanhoop proberen grenzen over te komen om in een ander land een veilig heenkomen of een beter leven te vinden. Het ging ook over jonge mensen die na een half of heel leven hier in Nederland alsnog uitgezet dreigden te worden. De grenzen van Europa lijken voor sommigen de zwaarbewaakte toegang tot het beloofde land.
Die twee werelden liepen deze zomer op een confronterende manier in elkaar over. Hoe was de vakantie? “Nou, we waren op Kos. Mooi eiland hoor, gastvrije mensen. Maar als je vier keer per dag langs die vluchtelingen loopt, gaat je dat niet in de koude kleren zitten.” Natuurlijk moeten ze gastvrij zijn voor ons, want wij betalen ervoor. Maar als ze te gastvrij worden voor vluchtelingen… De symboliek van die twee werelden werd krachtig gevat in de beelden van lichamen op het strand. Soms aangespoelde drenkelingen, soms zonnebadende toeristen.
Bij mij roept het - naast machteloosheid, compassie, irritatie over het cynisme van sommigen en dankbaarheid voor de betrokkenheid van anderen - ook de vraag op wat grenzen nu eigenlijk zijn. In mijn achterhoofd klinkt daarbij dan een zinnetje uit een geliefd evangelisch lied: “En de Geest doorbreekt de grenzen die door mensen zijn gemaakt.”
Want grenzen zijn geen natuurlijke gegevenheid. Ze zijn een menselijke constructie en de manier waarop wij er mee omgaan, bestaat nog niet zo lang. Natuurlijk, sinds mensen met hun families of stam in een bepaald gebied gingen wonen en dat beschermden tegen anderen, kun je van gebieden spreken waarover een groep of een leider de macht had. Die groepen konden elkaar ook bevechten of met elkaar onderhandelen. Veel en veel later werden dat landen, maar de nadruk lag daarbij altijd op het centrum van het machtsgebied en niet op de grens. Grensbewaking bestond feitelijk niet tot de Eerste Wereldoorlog en iedereen kon in principe van het ene land naar het andere reizen zonder toestemming. Paspoorten ontstonden in de 19e eeuw, voortbordurend op brieven die reizigers voorheen mee konden krijgen. Het doel van paspoorten was toen nog een aanbeveling die je als reiziger mee kreeg zodat je een beroep kon doen op de gastvrijheid in het andere land. Na de Eerste en ook na de Tweede Wereldoorlog was er wel discussie over het voortbestaan van de paspoorten, maar niemand durfde ze op dat moment ook werkelijk af te schaffen. In de tijd daarna werden de grenzen alleen maar harder. Wereldwijd komen er steeds meer muren en prikkeldraad en het paspoort is geleidelijk verworden van een beroep op gastvrijheid tot een plaatsbewijs dat recht geeft op verblijf. Meer dan ooit hebben we een obsessie met de grenzen van onze landen.
Het vrij verkeer van het Schengen-verdrag was dus geen moderne uitvinding. Het was een klein stapje terug op de weg naar steeds hardere grenzen - al hoorde er ook bij dat de buitengrenzen van Europa juist beter beschermd zouden worden. De oproep om Schengen op te zeggen en weer grensbewaking in te voeren, is dan ook niet ‘terug naar vroeger toen het goed was’ maar terug naar de eeuw van de grote oorlogen en de angst.
Grenzen zijn geen natuurlijk gegeven; migratie is dat wel. Grenzen zijn symptomen van een verscheurde wereld waarin de bewegingsruimte van mensen wordt bepaald door de plek waar ze toevallig geboren zijn. Migratie treedt altijd op als de druk zo hoog is dat tallozen op de vlucht slaan of op zoek gaan naar een beter leven. De begrenzing daarvan is duurder, ingewikkelder en moeilijker te verantwoorden dan het bouwen aan een wereld van verbondenheid.