Soorten van belangen - Hoofdinhoud
In de tijd dat ik lid was van de Eerste Kamer ontaardde een debat over het hoger onderwijs soms in een onderonsje van professoren over het universitaire onderwijs. Dat er een tak van hoger onderwijs bestond die heel wat groter was en hoger beroepsonderwijs heette, drong amper tot de dames en heren door. Ik vond mijn eigen fractie een lovenswaardige uitzondering omdat wij de scherpzinnige Jan Kassies i, een man van het HBO, als woordvoerder hadden. Dat komt ervan, zeiden wij, als zo’n Kamer vol zit met hoogleraren (ik was er zelf een).
Het zal intussen niet echt beter zijn geworden, want nog steeds domineren de hoogleraren de ‘voor dames toegankelijke Heerensociëteit’, zoals ik de Eerste Kamer ooit ben gaan noemen. Ook nu is er echter een gelukkige uitzondering in de persoon van Thom de Graaf, die voorzitter is van de HBO-raad.
Maar, van sommigen schijnt uitgerekend dat niet te mogen. In de Volkskrant van 16 maart werd er schande gesproken van al die belangen waarin leden van de Eerste Kamer waren betrokken. Daarbij viel ook de naam van De Graaf i en zijn HBO-raad, maar eigenlijk iedereen die een functie vervult zat in het beklaagdenbankje. Motivering: nu de Eerste Kamer zo belangrijk is geworden, is het eigenlijk maar vreemd en nauwelijks toelaatbaar dat de leden zulke belangrijke nevenfuncties hebben. Zo zijn zij toch nooit tot een onafhankelijk oordeel in staat? Mogen die zomaar mee stemmen over zaken waar zij buiten de Kamer mee te maken hebben?
Nu zullen wij het niet hebben over de vraag of de Eerste Kamer zo belangrijk is geworden. Dat lijkt mij onjuist. Het feit dat de meerderheid daar afwijkt van die in de Tweede Kamer maakt haar nog niet belangrijker, hooguit minder voorspelbaar.
Vervolgens gaat het over ‘nevenfuncties’. Nevenfuncties?! Men zal bedoelen dat Eerste Kamerleden vrijetijdspolitici zijn en elders geen nevenfunctie maar een hoofdfunctie uitoefenen. (Zodat er voldoende brood op de plank komt.) Je moet al helemaal op het eiland leven dat Binnenhof heet om in het verband van Eerste Kamerleden over ‘nevenfuncties’ te spreken. Vervolgens worden dan de maatstaven van de Tweede Kamer erover heen gelegd: daar gaat het in beginsel over een full time uitgeoefend ambt, waarnaast een aantal van de parlementariërs betaalde of onbetaalde nevenfuncties uitoefent.
Het volk vertegenwoordigen bestaat onder meer daarin dat allerlei belangen naar het parlement worden ‘meegebracht’ om daar zorgvuldig en competent tegen elkaar te worden gewogen, zodat een besluit mogelijk is dat kan worden geacht in het algemeen belang te zijn. Als het goed is, worden die belangen per partij ook tegen het licht van de eigen politieke overtuiging gehouden. Wat de individuele volksvertegenwoordiger doet is, als een advocaat, belangen bepleiten; wat de volksvertegenwoordiging als vergadering doet is die belangen, zoals de rechter, wegen en tot een besluit brengen.
In de Tweede Kamer is dat nog niet zo gemakkelijk omdat het inzicht in maatschappelijke belangen en aspiraties er beperkt is. Tweede Kamerleden zijn doorgaans relatief jong en weinig maatschappelijk ervaren. Dat riskeert hen onevenredig ontvankelijk te maken voor de invloed van lobbyisten. Volledige ‘onafhankelijkheid’ van maatschappelijke belangen betekent voor het individuele Kamerlid maar al te dikwijls een andere afhankelijkheid: van de partij en haar leiding. Of dat zo gezond is?
Dit gevaar is in de Eerste Kamer geringer. Daar zitten merendeels maatschappelijk en politiek ervaren mensen, die allerlei functies uitoefenen in de samenleving. Zij brengen hun dagelijkse werk als het ware mee naar de Kamer. Soms leidt dat tot merkwaardige eenzijdigheden, zoals met de professoren. Meestal bevordert het een gevarieerde kennis van de Kamer als geheel.
Wat critici niet goed uit elkaar houden is dat er tussen algemeen belang en zuiver persoonlijk belang (word ik er zelf beter van?) nog een derde categorie bestaat, die van de bijzondere maatschappelijke belangen, die het verdienen goed en zorgvuldig in het oog te worden gehouden. Daarvan moeten er niet alleen veel en veelsoortige in de Eerste Kamer zijn opgenomen, maar er moet ook in de fracties en in het parlementaire debat hoorbaar gebruik van worden gemaakt.
Natuurlijk, je kan iemand die van melk houdt verbieden te spreken over de veehouderij, maar het blijft onzin.