MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Hulp aan de nationale autoriteiten bij de bestrijding van misbruik van het recht op vrij verkeer: Handboek voor de aanpak van vermoedelijke schijnhuwelijken tussen EU-burgers en burgers van derde landen in de context van het EU-recht inzake vrij verkeer van EU-burgers - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
|
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Hulp aan de nationale autoriteiten bij de bestrijding van misbruik van het recht op vrij verkeer: Handboek voor de aanpak van vermoedelijke schijnhuwelijken tussen EU-burgers en burgers van derde landen in de context van het EU-recht inzake vrij verkeer van EU-burgers /* COM/2014/0604 final */
-
I.Inleiding
Het recht van vrij verkeer en verblijf binnen de Europese Unie is een van de vier fundamentele vrijheden die verankerd zijn in het EU-recht en vormt een hoeksteen van de Europese integratie. Bevordering en versterking van dit recht is een van de kerndoelstellingen van de Europese Unie.
Zowel de Europese Unie als de lidstaten erkennen dat het belangrijk is het gezinsleven te beschermen om hindernissen voor het uitoefenen van het grondrecht op vrij verkeer weg te nemen. Als EU-burgers niet het recht hebben om in de ontvangende EU-lidstaat een normaal gezinsleven te leiden, zou dat een ernstige aantasting van hun fundamentele vrijheden betekenen.
EU-burgers die zich verplaatsen en daarbij een rechtmatig beroep doen op het EU-recht, worden door de EU-regels volledig beschermd. Zoals op elk terrein van het recht vindt ook hier echter misbruik plaats: er zijn personen die misbruik proberen te maken van het recht op vrij verkeer om de nationale immigratievoorschriften te omzeilen. Misbruik van het recht op vrij verkeer ondermijnt dit grondrecht van de EU-burgers. Om dit recht in stand te houden, moet dergelijk misbruik derhalve doeltreffend worden aangepakt.
Op 26-27 april 2012 heeft de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken zijn goedkeuring gehecht aan een routekaart voor “EU-optreden inzake de migratiedruk – Een strategische reactie”. Daarin worden schijnhuwelijken genoemd als methode om illegale binnenkomst en illegaal verblijf in de EU van onderdanen van derde landen te vergemakkelijken. De routekaart noemt een aantal maatregelen die de Commissie en/of de lidstaten kunnen nemen om een beter inzicht te krijgen in het misbruik van het recht op vrij verkeer door onderdanen van niet-EU-landen en georganiseerde criminaliteit die illegale immigratie faciliteert. Een van deze maatregelen is het opstellen van een handboek over schijnhuwelijken met onder meer indicatieve criteria voor het herkennen van schijnhuwelijken.
In de mededeling “Het recht van vrij verkeer van EU-burgers en hun gezinsleden: vijf stappen die een verschil maken”[1] van 25 november 2013 verduidelijkt de Commissie de rechten en plichten van EU-burgers in verband met de EU-regels inzake vrij verkeer en beschrijft zij vijf stappen om de nationale overheden te helpen die regels in de praktijk doeltreffend toe te passen. In de mededeling herinnerde de Commissie eraan dat de EU-wetgeving sterke waarborgen bevat om de lidstaten te helpen misbruik te bestrijden. Een van de concrete acties om de nationale autoriteiten te helpen deze waarborgen optimaal uit te voeren, was het samenstellen, samen met de lidstaten, van een handboek over het aanpakken van schijnhuwelijken.
Naar aanleiding van bovengenoemd verzoek van de lidstaten en in nauwe samenwerking met hen hebben de diensten van de Commissie daarom een handboek opgesteld voor de aanpak van het probleem van vermoedelijke schijnhuwelijken tussen EU-burgers en onderdanen van derde landen in de context van het EU-recht inzake het vrije verkeer van EU-burgers. Het handboek is als werkdocument van de diensten van de Commissie aan deze mededeling gehecht. Het moet de nationale autoriteiten helpen om afzonderlijke gevallen van misbruik door schijnhuwelijken doeltreffend aan te pakken, zonder afbreuk te doen aan het fundamentele doel, namelijk het waarborgen en vergemakkelijken van het vrije verkeer van EU-burgers en hun gezinsleden die te goeder trouw van het EU-recht gebruikmaken.
De lidstaten hebben gegevens verstrekt over recentelijk geconstateerde schijnhuwelijken tussen onderdanen van derde landen en EU-burgers die hun recht op vrij verkeer binnen de EU uitoefenen. Daaruit blijkt dat dit verschijnsel bestaat, maar niet in iedere lidstaat even vaak voorkomt[2]. Het aantal gevallen is beperkt, maar zorgwekkend is wel de betrokkenheid van de georganiseerde misdaad, die uit recente verslagen van Europol blijkt.
Het wettelijk kader op EU- en internationaal niveau dat de nationale autoriteiten bij het bestrijden van misbruik moeten naleven, omvat de voorschriften betreffende het vrije verkeer van EU-burgers en hun gezinsleden en de rechten en waarborgen die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en andere internationale rechtsinstrumenten zoals het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
De mededeling van de Commissie van 2 juli 2009 betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van Richtlijn 2004/38/EG[3] bevat richtsnoeren voor de aanpak van misbruik in de vorm van schijnhuwelijken (hierna “richtsnoeren van de Commissie van 2009” genoemd). Het handboek bevat een uitwerking van dit rechtskader. Het legt uit wat de voorschriften in de praktijk betekenen en biedt de nationale autoriteiten een operationele leidraad voor het doeltreffend opsporen en onderzoeken van vermoedelijke schijnhuwelijken. Door de aanwijzingen en informatie in het handboek op te volgen, kunnen alle bevoegde nationale autoriteiten in de Unie er zeker van zijn dat hun werkwijze gebaseerd is op dezelfde feitelijke en wettelijke criteria en zo bijdragen tot de naleving van het EU-recht.
Het handboek is juridisch niet bindend en streeft evenmin naar volledigheid. Het laat het bestaande EU-recht en de toekomstige ontwikkeling daarvan onverlet. Het laat tevens de bindende uitlegging van het EU-recht door het Hof van Justitie onverlet.
In deze mededeling wordt de belangrijkste inhoud van het handboek samengevat in vier onderdelen: “Inleiding”, “Definities”, “Toepasselijk rechtskader” en “Operationele maatregelen waarvoor de lidstaten bevoegd zijn”.
II. Belangrijkste inhoud van het handboek
-
1.Over de “Inleiding”
In dit onderdeel wordt duidelijk gemaakt dat het handboek slechts betrekking heeft op schijnhuwelijken tussen een EU-burger en een burger van een land buiten de EU, waarbij de EU-burger zijn recht op vrij verkeer heeft uitgeoefend door in een andere lidstaat te verblijven. Het gaat dus niet om huwelijken tussen twee EU-burgers. Ook wordt duidelijk gemaakt dat alle maatregelen die de nationale autoriteiten nemen om misbruik te voorkomen, in overeenstemming moeten zijn met de basisregels en grondbeginselen van het EU-recht en dat het recht van vrij verkeer de hoofdregel is, waarvan slechts in uitzonderlijke gevallen mag worden afgeweken, namelijk wanneer misbruik is aangetoond.
-
2.Over het onderdeel “Definities”
De leidraad die het handboek biedt, is met name gericht op schijnhuwelijken in de zin van Richtlijn 2004/38/EG[4] (hierna “de richtlijn” genoemd), namelijk huwelijken die zijn aangegaan met als enig doel het recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten zoals bij die richtlijn bedoeld, waarop anders geen aanspraak zou kunnen worden gemaakt. Krachtens artikel 35 van de richtlijn kunnen de lidstaten de nodige maatregelen nemen om een in de richtlijn neergelegd recht in geval van rechtsmisbruik of fraude, zoals schijnhuwelijk, te ontzeggen, te beëindigen of in te trekken. De richtsnoeren van de Commissie van 2009 verduidelijken de begrippen misbruik en schijnhuwelijk in de context van de EU-regels inzake vrij verkeer.
In het handboek wordt in detail beschreven wat de betekenis is van de elementen waarop die begrippen zijn gebaseerd en wordt nader aangegeven op welke wijze echte huwelijken van schijnhuwelijken kunnen worden onderscheiden: het handboek omschrijft de belangrijkste kenmerken van diverse vormen van i) echte huwelijken die soms ten onrechte voor schijnhuwelijken worden aangezien (bijv. gearrangeerde huwelijken, huwelijken bij volmacht, consulaire huwelijken) en ii) onechte huwelijken (bijv. schijnhuwelijken, huwelijken die door bedrog tot stand zijn gekomen, gedwongen huwelijken) en verwijst naar de EU-regels die van toepassing zijn als het schijnhuwelijk gepaard gaat met kenmerken van mensenhandel[5].
-
3.Over het onderdeel “Toepasselijk rechtskader”
Het handboek bevat een algemeen overzicht van de regels waaraan de nationale autoriteiten zich moeten houden bij maatregelen om misbruik te voorkomen of te bestrijden, met name de EU-regels over het vrije verkeer en de grondrechten, en illustreert wat die regels in de praktijk betekenen.
3.1 EU-regels en ‑beginselen aangaande het vrije verkeer van EU-burgers
Artikel 35 van de richtlijn bepaalt dat maatregelen die worden genomen om in geval van een schijnhuwelijk een in de richtlijn neergelegd recht te ontzeggen, te beëindigen of in te trekken, “evenredig [moeten zijn] en zijn onderworpen aan de procedurele waarborgen van de artikelen 30 en 31” van de richtlijn. Het handboek maakt duidelijk hoe het algemene evenredigheidsbeginsel van de EU bij beslissingen hierover moet worden toegepast. Het handboek benadrukt tevens dat de noodzaak om te waarborgen dat dergelijke maatregelen krachtens artikel 35 van de richtlijn de evenredigheidstoets moeten doorstaan, ook blijkt uit de procedurele waarborgen die krachtens de artikelen 30 en 31 van de richtlijn voor die maatregelen gelden.
3.2 Bredere context van het Europees en internationaal recht
Het handboek herinnert aan de grondrechten die in Europese en internationale rechtsinstrumenten zijn vastgelegd en die moeten worden geëerbiedigd bij de opsporing van, het onderzoek naar en de bestraffing van schijnhuwelijken. Met name relevant zijn het recht te huwen, het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven en de rechten van het kind, alsmede het verbod op discriminatie, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en het recht op verdediging, zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het handvest”).
Aangezien de in het handvest vastgelegde rechten corresponderen met de rechten die gegarandeerd zijn door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (“het verdrag”), moeten de inhoud en de reikwijdte ervan dezelfde zijn als in het verdrag[6]. Als leidraad voor de interpretatie van deze rechten geeft het handboek een overzicht van de belangrijkste elementen van de corresponderende bepalingen van het verdrag en de daarop betrekking hebbende jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens (“EHRM”).
Ten aanzien van het recht om te huwen en een gezin te stichten (artikel 9 van het handvest en artikel 12 van het verdrag) wordt in het handboek opgemerkt dat dit artikel de nationale autoriteiten een zekere discretionaire bevoegdheid geeft wat de uitoefening op nationaal niveau van het recht om te huwen betreft, maar dat de vrijheid die deze autoriteiten genieten, beperkt is, en worden voorbeelden gegeven van relevante rechtspraak van het EHRM[7].
Ten aanzien van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven (artikel 7 van het handvest en artikel 8 van het verdrag) verwijst het handboek naar jurisprudentie van het EHRM[8] waarin is vastgelegd met welke factoren in de context van schijnhuwelijken rekening moet worden gehouden bij het beoordelen of een beslissing tot beperking van binnenkomst en verblijf kan worden geacht noodzakelijk te zijn in een democratische samenleving en evenredig met het rechtmatig nagestreefde doel, teneinde te waarborgen dat die beslissing niet in strijd is met het recht op een familie- en gezinsleven.
Het handboek vermeldt ook dat bij schijnhuwelijken waarbij kinderen betrokken zijn (meestal uit eerdere relaties van de echtgenoten) terdege rekening moet worden gehouden met de rechten van het kind, overeenkomstig artikel 24 van het handvest en artikel 8 van het verdrag, dat ook van toepassing is. Artikel 24 van het handvest is gebaseerd op het VN-verdrag inzake de rechten van het kind, en met name de artikelen 3, 9, 12 en 13. Het handboek verwijst hiervoor naar het meer praktische advies voor de toepassing daarvan in de UNHCR Guidelines on Determining the Best Interests of the Child van mei 2008[9]. In het bijzonder wordt vermeld dat als bij een schijnhuwelijk een of beide echtgenoten de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind dragen, het welzijn van het kind voldoende moet meewegen bij de beslissing of de perso(o)n(en) met ouderlijke verantwoordelijkheid moet(en) worden uitgezet.
Het handboek wijst er ook op dat kinderen die onderdaan zijn van de ontvangende EU-lidstaat aanvullende bescherming genieten krachtens binnenlands en internationaal recht dat de uitzetting van eigen onderdanen verbiedt, of in uitzonderlijke gevallen krachtens jurisprudentie van het Hof van Justitie betreffende het burgerschap van de Unie, indien de verwijdering van een ouder die geen EU-burger is en een schijnhuwelijk is aangegaan, ertoe zou leiden dat het kind de ontvangende EU-lidstaat[10] of de gehele EU zou moeten verlaten[11].
Tot slot wordt in het handboek onderstreept dat de nationale autoriteiten, wanneer zij maatregelen nemen tegen mogelijk misbruik, de betrokkenen niet mogen onderwerpen aan vernederende behandeling en hen niet mogen discrimineren op welke grond ook, waaronder geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, nationaliteit, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid, aangezien dat in strijd zou zijn met respectievelijk artikel 4 van het handvest (en artikel 3 van het verdrag) en artikel 21 van het handvest (en mogelijk ook artikel 14 van het verdrag).
3.3 Bewijsvoeringslast en bewijslast
Het handboek onderstreept dat alle maatregelen die nationale autoriteiten nemen om vermoedelijke schijnhuwelijken te onderzoeken en bewijsstukken te verzamelen, moeten voldoen aan de wezenlijke procedurele garanties die het nationale recht en het EU-recht opleggen. Onderzoek naar een huwelijk kan slechts plaatsvinden als er redelijke twijfel bestaat over de echtheid ervan. Dergelijke redelijke twijfel is voldoende grond om een onderzoek te starten. Als dit onderzoek is verricht en tot de conclusie heeft geleid dat er sprake is van een schijnhuwelijk, kunnen de krachtens de voorschriften inzake het vrije verkeer bestaande rechten echter slechts geweigerd worden indien dat feit door de nationale autoriteiten naar behoren is vastgesteld overeenkomstig de toepasselijke bewijsnormen[12].
Ten aanzien van de bewijslast wordt in het handboek aan de hand van de aanwijzingen in de richtsnoeren van de Commissie van 2009 uiteengezet hoe in de praktijk te werk wordt gegaan. Met name wordt bepaald dat, aangezien de bewijslast op de nationale autoriteiten rust, echtparen in de regel niet kunnen worden verplicht bewijs te leveren dat hun huwelijk geen schijnhuwelijk is. Indien de nationale autoriteiten echter gegronde, met bewijsmateriaal (zoals door de echtgenoten verstrekte tegenstrijdige informatie) gestaafde redenen hebben om aan de echtheid van een bepaald huwelijk te twijfelen, mogen zij het echtpaar verzoeken nadere bewijsstukken te verstrekken.
De echtgenoten hebben de plicht om de autoriteiten medewerking te verlenen en dat moet hun ook duidelijk worden gemaakt. Indien zij niet de bewijsstukken overleggen waarover bonafide echtparen redelijkerwijs geacht kunnen worden te beschikken, of zelfs indien zij beslissen geen enkel bewijsstuk over te leggen, mag dit niet de enige of de beslissende reden zijn om te concluderen dat het een schijnhuwelijk betreft. Met deze omstandigheid mogen de autoriteiten bij de totstandkoming van hun oordeel over de aard van het huwelijk echter rekening houden, net zoals zij rekening mogen houden met alle andere relevante omstandigheden.
3.4 Procedurele waarborgen
Het handboek geeft een gedetailleerd overzicht van de procedurele waarborgen die de nationale autoriteiten overeenkomstig artikel 35 van de richtlijn in acht moeten nemen wanneer zij in verband met het bestaan van een schijnhuwelijk een besluit nemen dat het recht van vrij verkeer kan beperken, namelijk de waarborgen bedoeld in de artikelen 30 en 31 van de richtlijn, die met name vraagstukken regelen die verband houden met de kennisgeving en de herziening van dergelijke besluiten. Voorts wordt erop gewezen dat de waarborgen van de richtlijn in de context moeten worden geplaatst van andere grondrechten, zoals het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht en de rechten van de verdediging (respectievelijk artikel 47 en artikel 48 van het handvest).
-
4.Over het onderdeel “Operationele maatregelen waarvoor de lidstaten bevoegd zijn”
Dit onderdeel van het handboek behandelt operationele werkwijzen die zijn afgeleid uit werkwijzen van alle lidstaten en bedoeld zijn om de nationale autoriteiten te helpen vermoedelijke schijnhuwelijken doeltreffend op te sporen en te onderzoeken. Het onderdeel biedt hulpmiddelen waarmee de lidstaten gerichte operationele regelingen kunnen opzetten in overeenstemming met hun specifieke behoeften en de beschikbare middelen. Deze hulpmiddelen zijn echter niet bedoeld als blauwdruk voor alle onderzoekspatronen en ‑processen.
4.1 Aanwijzingen voor mogelijk misbruik die tot onderzoek aanleiding kunnen geven
Ten aanzien van mogelijke aanleidingen tot onderzoek geeft het handboek een nadere uitwerking van de richtsnoeren van de Commissie van 2009 — en de resolutie van de Raad van 4 december 1997 betreffende maatregelen ter bestrijding van schijnhuwelijken[13] — wat betreft de toepassing van indicatieve criteria en aanwijzingen voor misbruik in verband met gedragingen waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat die bij echtgenoten in een schijnhuwelijk significant vaker voorkomen dan bij bonafide echtparen. Het begrip “aanwijzingen voor misbruik” moet in het kader van het handboek zodanig worden opgevat, dat dergelijke aanwijzingen voor de nationale autoriteiten nooit automatisch en onontkoombaar een bevestiging vormen dat het huwelijk in kwestie een schijnhuwelijk is. Alle elementen moeten altijd ruimer en op neutrale wijze worden beoordeeld, zowel de elementen die het oorspronkelijke vermoeden van misbruik bevestigen als die welke dat vermoeden tegenspreken.
Wanneer de nationale autoriteiten misbruik in de praktijk aanpakken, kunnen zij namelijk geconfronteerd worden met afwijkende maar toch bonafide echtparen, die op het eerste gezicht kenmerken van een schijnhuwelijk lijken te vertonen. Het handboek beschrijft daarom een systeem van dubbele toetsing dat toegepast moet worden om het gevaar van vals-positieve identificatie te minimaliseren (wanneer de echtgenoten bijvoorbeeld geen gemeenschappelijke huishouding voeren of een van de echtgenoten een negatieve migratievoorgeschiedenis heeft).
Dit systeem van dubbele toetsing bestaat in ten eerste een strikte toepassing van het beginsel dat vrij verkeer de hoofdregel is, waarvan slechts mag worden afgeweken in uitzonderlijke gevallen waarin dat op grond van misbruik is gerechtvaardigd. Ten tweede houdt de dubbele toetsing in dat nationale autoriteiten die onderzoek doen naar misbruik zich in beginsel niet primair mogen richten op aanwijzingen van misbruik om hun aanvankelijke twijfels over het huwelijk in kwestie te schragen. In plaats daarvan moeten zij eerst overwegen of er aanwijzingen zijn dat het huwelijk geen schijnhuwelijk is (zoals een langdurige relatie tussen de echtgenoten, een serieuze langdurige juridische of financiële verbintenis of een gedeelde ouderlijke verantwoordelijkheid) die de conclusie kunnen ondersteunen dat het huwelijk echt is en dat de echtgenoten recht hebben op vrij verkeer en verblijf. Pas als het onderzoek naar aanwijzingen dat het huwelijk geen schijnhuwelijk is niet bevestigt dat het onderzochte huwelijk echt is, mogen de autoriteiten nagaan of er aanwijzingen zijn voor misbruik.
Aanwijzingen voor mogelijk misbruik, dat wil zeggen bepaalde gedragingen die bij echtgenoten in een schijnhuwelijk met veel grotere waarschijnlijkheid voorkomen dan bij bonafide echtparen, kunnen in een aantal categorieën worden verdeeld, die samenhangen met stadia die inherent zijn aan de totstandkoming van een schijnhuwelijk. Bij wijze van illustratie kunnen onder meer de volgende aanwijzingen worden genoemd:
Voordat de toekomstige echtgenoten elkaar hebben ontmoet komt het bij misbruikplegers, vergeleken met bonafide onderdanen van derde landen, vaker voor dat zij eerder op onregelmatige wijze zijn gemigreerd of momenteel onregelmatig in een EU-lidstaat verblijven, of dat zij een voorgeschiedenis hebben van eerdere schijnhuwelijken of andere vormen van misbruik of fraude, en komt het bij misbruikplegers, vergeleken met bonafide EU-burgers, vaker voor dat zij zich in een moeilijke financiële situatie bevinden (bijvoorbeeld grote schulden hebben).
Voordat het huwelijk wordt gesloten komt het bij misbruikplegers, vergeleken met bonafide echtparen, vaker voor dat zij elkaar vóór de huwelijkssluiting nooit persoonlijk hebben ontmoet of dat zij geen gemeenschappelijke taal spreken die beiden verstaan (zonder aanwijzingen dat zij een gemeenschappelijke basis voor communicatie tot stand trachten te brengen).
Bij de voorbereidingen van de toekomstige echtgenoten op de huwelijksplechtigheid komt het bij misbruikplegers, vergeleken met bonafide echtparen, vaker voor dat het huwelijk wordt voltrokken op een plaats die bekend staat om veelvuldig misbruik of die mogelijke banden heeft met de georganiseerde misdaad, dat een geldbedrag of geschenken worden overhandigd om het huwelijk te doen plaatsvinden (tenzij dat bij wijze van bruidsschat is gebeurd in culturen waar dat de normale gang van zaken is), of dat de ingediende documenten discrepanties vertonen die het vermoeden van vervalsing wekken of waarin een vals adres wordt opgegeven.
Wanneer de echtgenoot uit een derde land na de huwelijkssluiting een inreisvisum of verblijfstitel aanvraagt komt het bij misbruikplegers, vergeleken met bonafide echtparen, vaker voor dat de echtgenoten tegenstrijdige of foutieve informatie over elkaars belangrijke persoonlijke aangelegenheden opgeven (zoals naam, geboortedatum en leeftijd, nationaliteit, naaste familieleden, eventuele eerdere huwelijken, opleiding, beroep), dat een vals adres wordt opgegeven, of dat de echtgenoot die onderdaan is van een derde land met een ander samenwoont.
Wanneer de echtgenoten inreis- of verblijfsdocumenten zijn verstrekt en zij in de ontvangende lidstaat verblijven komt het bij misbruikplegers, vergeleken met bonafide echtparen, vaker voor dat zij niet als echtgenoten blijven samenleven of na het huwelijk gescheiden blijven wonen zonder aannemelijke reden daarvoor (zoals werk of kinderen uit een eerdere relatie die in het buitenland wonen), of dat een van de echtgenoten met een ander samenwoont.
Wanneer de echtgenoten stappen zetten om hun huwelijk formeel te beëindigen komt het bij misbruikplegers, vergeleken met bonafide echtparen, vaker voor dat zij scheiden kort nadat de echtgenoot die onderdaan is van een derde land een zelfstandig verblijfsrecht of de nationaliteit van de ontvangende EU-lidstaat heeft verworven.
4.2 Onderzoek van schijnhuwelijken
Het handboek geeft een overzicht van de belangrijkste instrumenten die nationale autoriteiten inzetten bij het onderzoeken van schijnhuwelijken, namelijk gelijktijdige gesprekken of vragenlijsten, documentair en achtergrondonderzoek, inspecties door de rechtshandhavings-, immigratie- of andere bevoegde autoriteiten en buurtonderzoek om te verifiëren of de echtgenoten samenwonen en een gezamenlijke huishouding voeren. In deze context wijst het handboek erop dat het belangrijk is de rechten van de betrokkenen op een privéleven te eerbiedigen en de toepasselijke waarborgen in acht te nemen. Het handboek beschrijft gebruikelijke werkwijzen die nationale autoriteiten hebben ontwikkeld om de effectiviteit van de instrumenten te maximaliseren.
4.3 Grensoverschrijdende samenwerking bij de aanpak van schijnhuwelijken
Het handboek geeft aan hoe grensoverschrijdende samenwerking de effectiviteit van opsporing, onderzoek en vervolging van schijnhuwelijken kan bevorderen. Aandacht wordt besteed aan de bijstand die Europol de nationale autoriteiten kan bieden wanneer er sprake is van mensenhandel waarbij de georganiseerde misdaad betrokken is. Ook Eurojust kan bijstand bieden, met name waar het gaat om onderzoek of vervolging van specifieke handelingen en coördinatie tussen de nationale autoriteiten. Het handboek beschrijft hoe Europol en Eurojust de lidstaten hulp kunnen bieden bij het opzetten van gezamenlijke onderzoeksteams en in welke situaties het inzetten van deze teams een geschikt en nuttig middel kan zijn.
4.4 Rollen van de verschillende nationale autoriteiten
In dit laatste onderdeel brengt het handboek in kaart welke autoriteiten op nationaal niveau betrokken kunnen zijn bij de aanpak van schijnhuwelijken. Nadruk wordt gelegd op de noodzaak van een totaalbeleid voor het aanpakken van deze huwelijke en het bepalen van de taken van de verschillende nationale actoren. Afhankelijk van hun bijzondere behoeften zouden de lidstaten ook moeten overwegen hoe zij de werkzaamheden van de belangrijkste betrokkenen het best kunnen coördineren, bijvoorbeeld door een centrale coördinatie-instantie op te zetten of bij alle betrokken diensten contactpunten in te richten.
[1] COM(2013) 837 final – http://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/PDF/?uri=CELEX:52013DC0837
[2] Mededeling Het recht van vrij verkeer van EU-burgers en hun gezinsleden: vijf stappen die een verschil maken, op. cit. punt 3.1.
[3] COM(2009) 313 final.
[4] Overweging 28 van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).
[5] Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan – http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:32011L0036
[6] Artikel 52, lid 3, van het handvest; zie ook de Toelichtingen bij het Handvest van de grondrechten (OJ 2007/C 303/02) betreffende de inhoud en de reikwijdte van specifieke bepalingen van het handvest in vergelijking met de corresponderende bepalingen van het verdrag.
[7] Onder andere beslissingen van de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens in de zaken Sanders/Frankrijk (verzoek 31401/96) en Klip en Krüger/Nederland (verzoek 33257/96).
[8] Arrest in zaak 46410/99 Űner/Nederland.
[9] http://www.unhcr.org/4566b16b2.html
[10] Artikel 3 van Protocol nr. 4 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
[11] Zie in het bijzonder de zaken C-34/09, Ruiz Zambrano, en C-256/11, Dereci, en de gevoegde zaken C‑356/11 en C‑357/11, O. en S.
[12] Afhankelijk van de vraag of het misbruik op grond van het strafrecht, het bestuursrecht, het immigratierecht of het recht inzake de burgerlijke stand wordt vervolgd, kunnen verschillende bewijsnormen van kracht zijn.
[13] http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:31997Y1216(01)
Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.
De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.
Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.
De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.