Maatschappelijke stage

Met dank overgenomen van R.R. (Ruard) Ganzevoort i, gepubliceerd op woensdag 11 juni 2014, 1:57.

GroenLinks steunt afschaffing van de verplichte maatschappelijke stage. Ruard Ganzevoort: “We vinden de maatschappelijke stage een belangrijk vormingsmiddel en een goede voorbereiding op het nemen van verantwoordelijkheid in de samenleving, maar vinden de keuze voor inhoudelijk-didactische lesprogramma’s primair bij scholen zelf liggen. We zijn dus vóór maatschappelijke betrokkenheid, bijvoorbeeld door een stage, maar tegen de verplichting daartoe.”

“Voor onze keuze is belangrijk geweest dat scholen ruimte en geld krijgen, dat ze naar eigen inzicht kunnen besteden en dus ook kunnen inzetten voor behoud van de maatschappelijke stage,” licht Ganzevoort het standpunt toe.

“Bovendien,” zo vervolgt Ganzevoort, “hebben we alleen kunnen instemmen met het voorstel nadat Staatssecretaris Dekker ons had toegezegd dat de infrastructuur gewaarborgd zou worden. Die infrastructuur is onontbeerlijk voor de aansluiting tussen onderwijs, gemeenten en maatschappelijke organisaties.”

Staatssecretaris Dekker had de steun van GroenLinks nodig voor een meerderheid in de Eerste Kamer.

Lees verder voor de spreektekst

Voorzitter,

De Dijsselbloem-doctrine wordt meestal nogal selectief aangehaald. Dat is ook niet zo moeilijk, want aan elke goede doctrine zitten verschillende kanten. Het gaat in elk geval om terughoudendheid bij veranderingen in het onderwijs. Kijk uit voor te veel politieke sturing over de inhoud van het onderwijs. Kijk uit voor veranderingen zonder draagvlak en zonder goede wetenschappelijke onderbouwing. Kijk uit voor de verdringing van pedagogische door ideologische keuzes. En kijk ervoor uit het onderwijs te belasten met steeds verschillende elkaar tegensprekende besluiten. Met andere woorden: het onderwijs is niet de speeltuin van politici.

Allemaal verstandig, maar niet echt besteed aan de kaasstolp van het Binnenhof, lijkt het wel. Het is al lastig met frequent wisselende kabinetten die allemaal hun eigen accenten willen leggen, maar het wordt helemaal ingewikkeld als politieke partijen elke paar jaar een andere koers varen. Op 26 april 2011besloot de Tweede Kamer tot het invoeren van een verplichte maatschappelijke stage in het Voortgezet Onderwijs (33740). Het was in deze Kamer een hamerstuk. Op 20 februari 2014 stemde de Tweede Kamer voor afschaffing. Het is opvallend hoeveel fracties daar ondertussen gedraaid zijn. CDA, SP en ChristenUnie waren voor de invoering en tegen de afschaffing. D66 en GroenLinks stemden in de Tweede Kamer tegen de verplichting en voor de afschaffing daarvan. Maar PvdA, VVD en SGP waren voor de invoering van een verplichte stage en voor de afschaffing daarvan. En de Partij voor de Dieren en 50+ waren tegen de invoering en tegen de afschaffing. De PVV draaide inhoudelijk minstens zo hard, maar haar stemgedrag berustte op andere onderdelen van dit wetsvoorstel. Dat betekent dat 44 van de leden hier aan de overkant een draaiende zusterfractie hebben…

Voorzitter, mijn fractie vind dit gênant. Als politieke opportuniteit bepalend wordt voor de wijze waarop wij het onderwijs richting geven, dan heerst de willekeur en zijn we ver afgedwaald van de wijsheid van de commissie-Dijsselbloem. Verschillende woordvoerders van de draaiende partijen gaven dat ook volmondig toe. En het gevolg is dan ook een zwalkend onderwijsbeleid waardoor het veld zich steeds op iets nieuws moet instellen. Waren scholen net in meerderheid enthousiast geworden over het fenomeen “maatschappelijke stage”, wordt de grond eronder weggehaald. Kennelijk heeft men hier rond het Binnenhof weinig geleerd van de analyses van talloze onderwijsveranderingen. Dat alleen, voorzitter, zou op zich voor deze Kamer reden kunnen zijn om nu niet mee te gaan in dit voorstel om de verplichte maatschappelijke stage af te schaffen.

Maar wellicht heeft het kabinet dwingende redenen om dit toch voor te stellen? Daartoe hebben we de Memorie van Toelichting en de Memorie van Antwoord op de vragen vanuit deze Kamer. En dan valt om te beginnen op dat ook de regering geen wetenschappelijke basis heeft voor dit voorstel, dat er geen evaluatie-onderzoek is gedaan, en dat de enige grond voor het voorstel is dat het in het regeerakkoord staat. Een minpuntje op Dijsselbloemschaal. Daar staat tegenover dat de belangrijkste reden om de verplichting los te laten ook een element uit de Dijsselbloem-doctrine is: we moeten niet te gedetailleerd aan scholen opleggen hoe ze de maatschappelijke gerichtheid van het onderwijs moeten organiseren. Dat laatste ligt heel dicht aan tegen de argumenten die de Tweede Kamerfractie van GroenLinks in 2011 had om tegen de invoering te stemmen. Toen zei onze woordvoerder dat het voorstel onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing had, te zeer ideologisch gedreven was, te veel in het ‘hoe’ in plaats van het ‘wat’ zat en te veel financiën bij andere taken in het onderwijs zou wegzuigen. Ik zou het daarbij kunnen laten, want dat op zich zou voor mijn fractie voldoende inhoudelijke reden kunnen zijn om met de afschaffing in te stemmen.

Maar misschien moeten we toch nog iets meer de diepte in. Er is wat ons betreft geen enkele reden om tegen een maatschappelijke stage te zijn. Onderwijs - zo kunt u in elke bijdrage van onze kant horen - is niet alleen gericht op taal en rekenen, arbeidsvaardigheden, en in cijfers uitgedrukt studierendement. Centraal staat de vorming en ontwikkeling van jonge mensen tot volwassen burgers die voor zichzelf en anderen verantwoordelijkheid kunnen nemen, die zich authentiek ontplooien en die de vaardigheden hebben om in de maatschappij hun plaats in te nemen. In die visie kan een maatschappelijke stage naadloos passen, maar er zijn meer manieren waarop scholen deze pedagogische opdracht kunnen realiseren. Dat is de reden dat GroenLinks niet voor een verplichting was en is, maar het wel degelijk toejuicht als scholen hun maatschappelijk-pedagogische verantwoordelijkheid nemen, bijvoorbeeld in de vorm van een stage.

Er staan nog wel een aantal vragen open waarop mijn fractie graag antwoord zou zien. Als eerste sluit ik graag aan bij de Memorie van Antwoord waar de regering schrijft dat het “bij de maatschappelijke stage gaat […] om de intrinsieke motivatie van scholen en leerlingen om er een succes van te maken” (p 2). Maar in het vervolg worden alleen de scholen nog genoemd en zijn de leerlingen uit beeld. Daarmee heeft de leerling geen zeggenschap meer in het al dan niet volgen van een maatschappelijke stage. Kan de regering duidelijk maken hoe de inspraak en medezeggenschap op dit punt is geregeld? En in het verlengde daarvan: kan de regering nog eens duidelijk maken hoe het toezicht op de concrete invulling van maatschappelijk-pedagogische verantwoordelijkheid van scholen en de concretisering van burgerschapsvorming plaats vindt? Is dat met het risicogericht toezicht van de Inspectie niet te ver uit ons blikveld geraakt? Deelt de regering onze visie dat we de vrijheid en verantwoordelijkheid bij de school moeten leggen en tegelijk moeten zorgen voor inhoudelijk en constructief toezicht? En hoe gaat de regering dat dan concreet uitwerken?

Een belangrijke aanname in het huidige wetsvoorstel is dat de in de afgelopen jaren opgebouwde infrastructuur wel zal blijven bestaan en dat daarom de ingeplande bezuiniging geen probleem is voor het voortbestaan van de maatschappelijke stages voor scholen die daar het belang van inzien. Dat lijkt mijn fractie een voorbeeld van wensdenken. De regering heeft geen evaluatie gedaan en heeft daarom geen zicht op de factoren die bepalen waarom de maatschappelijke stages meer of minder succesvol zijn geworden. Ze weet niet welke rol de infrastructuur daarin speelde. Ze weet niet wat de effecten zullen zijn van het niet langer financieren daarvan. En ze weet nog veel minder wat de budgetkorting voor gemeenten voor gevolgen heeft voor het al dan niet voortzetten van hun makelaarsfunctie. Welke aanwijzingen heeft de regering als grond voor haar vertrouwen dat de infrastructuur zal blijven bestaan? Bij wijze van voorbeeld verwijs ik naar de website maatschappelijkestage.nl die op haar voorpagina meldt per 1 augustus 2014 uit de lucht te gaan. Het bijbehorende kenniscentrum is al gestopt.

Voorzitter, mijn fractie begrijpt de overwegingen om de verplichting te schrappen en ze begrijpt ook de keuze om op dit punt te bezuinigen en het geld breder te investeren in het onderwijs. Maar mijn fractie ziet ook dat er de afgelopen jaren wel degelijk positieve effecten zijn gerealiseerd en dat het jammer zou zijn, weggegooid geld zou zijn, als dit alles nu een stille dood sterft. Daarom vraag ik de regering om ervoor te zorgen dat het geen leeg mantra wordt dat scholen die de waarde van een maatschappelijke stage zien dat zullen continueren. En voor het antwoord van de regering heb ik een paar concretiseringen.

Is de regering ten eerste bereid te monitoren hoe de maatschappelijke stage en andere vormen van maatschappelijke betrokkenheid van het voortgezet onderwijs zich in de komende jaren ontwikkelen? Wil de regering daarbij ook inzicht geven in de kenmerken van scholen en leerlingenpopulaties waar de maatschappelijke stage en dergelijke bloeien of verdorren? Concreet: blijken bijvoorbeeld sociaal-economische klasse en opleidingsniveau van invloed op de beschikbaarheid van maatschappelijke stages en dergelijke en vindt de regering dat wenselijk? En wil de regering deze Kamer daarover informeren?

Is de regering ten tweede bereid om in overleg met het onderwijsveld, gemeenten en maatschappelijke organisaties en aansluitend bij de ambities van het sectorakkoord VO om een brede vorming van leerlingen te bieden en partnerschappen in de regio te versterken, beleid te ontwikkelen waardoor de noodzakelijke infrastructuur behouden blijft of doorontwikkeld wordt om onderwijs en samenleving op elkaar te betrekken en stages en andere vormen van maatschappelijke betrokkenheid te stimuleren? Wil de regering deze Kamer voor de zomer van 2015 informeren over de ontwikkelingen op dit punt en over een duurzame verankering van deze infrastructuur gegeven de voorgenomen bezuinigingen?

Voorzitter, de fractie van GroenLinks is standvastig in haar keuze voor maatschappelijk vormend onderwijs en tegen te veel verplichtingen bij de vormgeving daarvan. Maar voor ze kan instemmen met dit wetsvoorstel wil ze graag bevredigende antwoorden van de regering op haar vragen.