Duur partneralimentatie verkorten - Hoofdinhoud
Voorzitter, ik zal de vragen zoals die in tweede termijn door de diverse leden zijn gesteld beantwoorden. Veel vragen zijn er in tweede termijn niet meer gesteld. Dus ik kan tamelijk kort zijn.
Allereerst vroeg de heer Van Oosten of mijn initiatiefwetsvoorstel zou kunnen leiden tot extra rechtszaken en dus tot een extra belasting van de diverse rechtbanken. Voorzitter, dat is echt koffiedik kijken. Ook ik heb geen glazen bol. Ik kan daar natuurlijk geen cijfers over aanleveren. Ik kan wel richting de heer Van Oosten zeggen dat ik verwacht dat er na inwerkingtreding van mijn voorstel vaker dan nu een beroep zal worden gedaan op de hardheidsclausule. Een zogenoemd ‘lawyers paradise’, zoals de heer Van Oosten het noemde, zie ik niet snel ontstaan omdat ook na inwerkingtreding van mijn wetsvoorstel, na verloop van tijd, zich vaste jurisprudentie zal ontwikkelen, waarmee eventuele extra bewegingsruimte voor advocaten in de dagelijkse praktijk beperkt zal zijn. Advocaten zullen zich conformeren aan die vaste jurisprudentie, zoals dat ook nu het geval is. Bovendien zal het aantal wijzigingsverzoeken worden teruggebracht, omdat de kans op wijzigingen in het inkomen van de alimentatieplichtige in een periode van vijf jaar nu eenmaal minder groot is dan in een periode van twaalf jaar. Dat zal de rechtelijke macht dus ontlasten.
Voorzitter, de heer De Wit, onze gewaardeerde oud-collega, en ook de heer Recourt vroegen of ook toekomstige zaken onder de hardheidsclausule vallen. Ja, dat is het geval. Ook in nieuwe gevallen, ook in nieuwe zaken, kan een beroep worden gedaan op de hardheidsclausule. Dat is ook de conclusie van Bureau Wetgeving. Mijn wetsvoorstel verandert daar dus niets aan.
De heer De Wit vroeg ook wat de argumenten zijn om te treden in bestaande verplichtingen. Voorzitter, in eerste termijn heb ik uitvoerig stilgestaan bij de opvattingen in de samenleving. Ongeveer driekwart van de Nederlanders vindt de huidige duur van maximaal twaalf jaar partneralimentatie te lang. Daarnaast vindt ongeveer 60 procent dat de maximale duur terug zou moeten gaan van twaalf naar vijf jaar. Daarnaast, Voorzitter, wijs ik op de wetsgeschiedenis. Door de inwerkingtreding van de Wet Limitering Alimentatie op 1 juli 1994 kwam een einde aan de levenslange alimentatieverplichting en werd de duur van de alimentatieverplichting gelimiteerd tot vijftien jaar voor de oude gevallen en twaalf jaar voor de partners die na inwerkingtreding van het wetsvoorstel scheidden. Dus, Voorzitter, ook in 1994, ook bij de vorige beperking van de duur van alimentatie werden bestaande rechten in duur beperkt: van levenslang naar vijftien jaar. In mijn voorstel gebeurt exact hetzelfde, bestaande rechten gaan van twaalf naar vijf jaar. Niets nieuws dus. De vorige keer kon het ook, dus waarom nu niet?
Voorzitter, richting de heer Recourt zeg ik dat ik er bewust voor heb gekozen niet alle gevallen waarin een beroep gedaan zou kunnen worden op de hardheidsclausule wettelijk vast te leggen. Dat zou mijn inziens geen recht doen aan de zeer weerbarstige praktijk. Ik laat het maatwerk over aan de rechtelijke macht, aan de advocatuur en aan partijen zelf. In mijn voorstel heb ik bewust gekozen voor de eenvoud, want de wetgever is niet - zeker niet in het geval van partneralimentatie - in staat tot het leveren van voldoende maatwerk. Dat zijn overigens ook de geluiden die ik verneem vanuit de rechtelijk macht.
Voorzitter, de heer Van der Staaij vroeg waarom de rechter de mogelijkheden niet benut die de wet biedt voor een kortere termijn dan twaalf jaar. Het antwoord is dat de rechter in casu lijdelijk is. Als de advocaat of de advocaten namens partijen geen andere termijn verzoeken wordt simpelweg uitgegaan van een termijn van twaalf jaar. Dat is de heersende praktijk Die termijn wordt overigens niet in de rechtelijke beschikking vastgelegd. Maar die kan wel in het door de advocaat of advocaten opgestelde echtscheidingsconvenant staan vermeld. En waarom advocaten in de praktijk vrijwel nooit een andere termijn dan twaalf jaar proberen te bedingen is voor de Vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie wellicht een mooie aanleiding eens in gesprek te gaan met bijvoorbeeld de Deken van de Nederlandse Orde van Advocaten en de voorzitter van de Vereniging van Familierecht Advocaten.
Voorzitter, ik kom tot einde van mijn tweede termijn.
De huidige rechtsgrond van partneralimentatie, de lotsverbondenheid, moet naar mijn overtuiging ongewijzigd blijven. Het verlies aan verdiencapaciteit zal in de praktijk geen juiste grondslag kunnen zijn. Als een vrouw tijdens het huwelijk een stapje terugdoet in haar carrière om voor de kinderen te zorgen, waardoor de man wel een enorme carrière maakt, kan haar verlies aan verdiencapaciteit wel eens in geen enkele verhouding staan tot de carrièresprongen die de man heeft gemaakt. Zij zal dan niet profiteren van de keuzes die tijdens het huwelijk zijn gemaakt. Ik zou iedereen, en dan met name de woordvoerders van de fracties van VVD, PvdA en D66 het recent verschenen boekje ‘Actuele ontwikkelingen in het familierecht’ willen aanraden.
Voorzitter, tot slot, ik zeg nogmaals, het probleem op het gebied van partneralimentatie zit niet in de grondslag, maar in de duur. De duur moet terug van maximaal twaalf naar maximaal vijf jaar.