Verbod pelsdierhouderij C.A. de Lange

Met dank overgenomen van C.A. (Kees) de Lange i, gepubliceerd op donderdag 28 maart 2013, 15:22.

Voorzitter.

Het nu voorliggende wetsvoorstel heeft een lange voorgeschiedenis. In feite gaat het hier om het klassieke dilemma tussen het brede morele besef van velen contra de beperkte financiële belangen van weinigen. De uiteindelijke uitkomst is natuurlijk duidelijk, maar conservatieve krachten verzetten zich zolang ze kunnen. Steeds wordt gevraagd om geactualiseerde cijfers, voortdurend wordt gepoogd de voorgestelde afbouwperiode te verlengen, regelmatig wordt het thema schadevergoeding nadrukkelijk aan de orde gesteld. Het motto hier lijkt te zijn: Een krijgsman wint al veel al wint hij niets dan tijd. Met dank aan Vondel en zijn Gijsbrecht van Aemstel.

Laten we de zaak stap voor stap analyseren. Er is onmiskenbaar een groeiend en breed gedragen maatschappelijk besef dat dierenleed zoveel mogelijk beperkt dient te worden. Waar in het verleden zaken als megastallen, het onverdoofd ritueel slachten, en het houden en doden van dieren uitsluitend om hun pels normaal werden gevonden, is er nu een sterk gegroeid besef dat voor dergelijke activiteiten in een beschaafde samenleving niet langer plaats is. Waar de humane gezondheidsrisico’s van megastallen steeds duidelijker worden, gaat het hierbij om meer dan een morele overtuiging alleen. Waar bij het onverdoofd ritueel slachten de discussie vertroebeld wordt door een naar de mening van mijn fractie onterecht beroep op godsdienstvrijheid, is dat argument bij het voorgestelde verbod op de pelsdierfokkerij niet aan de orde. Er is geen enkel maatschappelijk belang gediend bij het dragen van bont, behalve dat een verwerpelijke wijze van dierenexploitatie voor een beperkte groep mensen een economisch belang vertegenwoordigt. Naar de mening van mijn fractie is de eerste stap in het proces, namelijk het illegaal verklaren van het exploiteren van dieren om hun vacht, een terechte erkenning van een krachtige maatschappelijke ontwikkeling. Het is niet alleen legitiem dat de volksvertegenwoordiging zich over zaken als dierenwelzijn uitspreekt, maar ook moreel wenselijk. Het wetsvoorstel is hier gelukkig zeer uitgesproken over. Het aantal vrouwen dat nog op zoek is naar een nerts in de kast, een jaguar in de garage, een tijger in bed en een ezel die voor alles betaald is gelukkig in hoog tempo afgenomen.

Dit gezegd hebbende is de vraag dus niet of, maar uitsluitend hoe bedrijven die pelsdieren fokken en doden hun activiteiten moeten beëindigen en in welk tempo. Daartoe is een overgangsperiode nodig en die wordt ook in het wetsvoorstel geboden. De vraag is slechts of die overgangsperiode lang genoeg is, en in welke mate diverse vormen van schadevergoeding geboden dienen te worden. Want dat is de prijs van beschaving.

In dit verband moet mijn fractie iets van het hart. Bij ingrijpende wetswijzigingen die grote gevolgen hebben is het normaal een overgangsregeling bij de overwegingen te betrekken en te implementeren. In de afgelopen periode hebben we veel wetswijzigingen besproken en als Eerste Kamer in meerderheid geaccordeerd waarbij zeer grote groepen mensen significant in hun koopkracht werden beperkt en die een enorme breuk met een recent verleden betekenden. Het ging hierbij ook dikwijls om mensen met relatief lage inkomens. Ik denk bijvoorbeeld aan de wetgeving op het gebied van de AOW, of op het terrein van aanpassingen van de sociale zekerheid. De financiële gevolgen betroffen weliswaar geen enorme bedragen per individu, maar hadden wel degelijk grote gevolgen voor hun individuele koopkracht. Bij deze wetgevingsvoorstellen hadden de partijen die nu zo aandringen op een langere overgangsperiode en aanzienlijke schadevergoedingen opvallend weinig moeite met de extreem korte overgangstijden die zeer grote groepen getroffen burgers zonder enige compensatie geboden werden. Dit alles is uiteraard geen reden om nertsenfokkers onrechtmatig te behandelen, maar mij dunkt dat bij iedere discussie over overgangsperioden als gevolg van veranderingen in wetgeving waarbij grote of kleine groepen burgers schade lijden een evenwichtiger benadering geboden is. Terug naar de bezinningsstip zou je zeggen. Of is de ondernemer een zeldzaam pelsdier dat extra bescherming verdient?

Vanuit de Eerste Kamer zijn door een aantal fracties vragen gesteld over het feit dat het afbouwen van de nertsenindustrie in Nederland slechts zou leiden tot verplaatsing naar het buitenland, met per saldo nadelige gevolgen voor het dierenwelzijn. Een dergelijke opvatting doet geen recht aan de maatschappelijke ontwikkeling dat dierenwelzijn in een land als Nederland een factor van steeds groter gewicht wordt. Al langer geleden is in Nederland besloten, mede onder druk van de liberalen, om kinderarbeid illegaal te verklaren. Dat helaas in de wereld het verschijnsel kinderarbeid om voor de hand liggende economische redenen nog niet is uitgeroeid, doet toch niets af aan de wenselijkheid deze misstand in Nederland te verbieden? Beschaving komt helaas slechts langzaam tot stand, en niet overal in hetzelfde tempo. Maar wie in onze samenleving het toenemend bewustzijn over dierenwelzijn niet verstaat, is horende doof en ziende blind.

Terug naar de afbouwtermijn en de schaderegeling. Het is al jaren duidelijk dat de maatschappelijke acceptatie van de nertsenfokkerij in Nederland bijzonder gering is. Men behoefde geen helderziende te zijn om te kunnen constateren dat een wettelijk verbod op de pelsdierhouderij al jaren aanstaande was. Dat alsnog een periode van maar liefst tien jaar wordt gehanteerd als afbouwtermijn, biedt naar de mening van mijn fractie de industrie meer dan genoeg gelegenheid het roer om te gooien. Het feit dat activiteiten die eerst mogelijk waren op goede gronden nu illegaal verklaard worden, hoort tot het normale ondernemersrisico dat niet op de samenleving kan worden afgewenteld. De voorgestelde sloopkostenregeling waarvoor een aanzienlijke reservering wordt getroffen is in dit verband redelijk en ruim voldoende.

Door de nertsenindustrie is aan Deloitte opdracht tot het schrijven van een rapport gegeven. De onafhankelijkheid van dit rapport kan met recht en reden in twijfel worden getrokken: wiens brood men eet, diens woord men spreekt. En als men de gehanteerde onrealistische aannamen beziet, kan men niet anders constateren dan dat de opstellers, om maar in de sfeer te blijven, het wel erg bont maken.

Over de mogelijk onevenredig nadelige gevolgen voor de pensioenen van nertsenfokkers van 55 jaar en ouder is ook enige discussie ontstaan. In een tijd waarin verplichte deelnemers in pensioenfondsen hun gerechtvaardigde verwachtingen op pensioengebied in rook zien opgaan, Pensioen Hommeles zeg maar, dient voor ondernemers geen uitzonderingspositie geschapen te worden. Bij beëindiging van de bedrijfsactiviteiten valt de Fiscale Oudedagsreserve vrij die volledig benut kan worden als pensioenvoorziening. Bovendien kan in extreme gevallen waarin een ondernemer onevenredig nadelige gevolgen voor zijn pensioen ondervindt een beroep worden gedaan op de discretionaire bevoegdheid van de minister. Dat is naar de mening van mijn fractie, mede in relatie tot de bredere ontwikkelingen op pensioengebied, redelijk en voldoende.

Laat me tot een afronding van mijn eerst termijn komen. Mijn fractie ziet het voorliggende wetsvoorstel als een belangrijke stap naar meer dierenwelzijn in ons land. Hoe eerder deze wetgeving geïmplementeerd wordt, hoe beter. Natuurlijk kan men bij iedere verandering, ook bij veranderingen ten goede, de spreekwoordelijke beren op de weg zien. Natuurlijk kan men krokodillentranen huilen en betogen dat de afbouwperiode langer en de compensatie groter zou moeten zijn. Natuurlijk kan men van alles aanvoeren om een onstuitbare en positieve maatschappelijke ontwikkeling nog enige tijd te blokkeren. Echter, naar de mening van mijn fractie is het nooit het verkeerde moment om de juiste dingen te doen. Wat ons betreft had de beslissing over dit wetsvoorstel een hamerstuk kunnen zijn.

Den Haag, 11 december 2012