Verhouding tussen Eerste Kamer en kabinet

Met dank overgenomen van Parlement.com.

Algemeen wordt aanvaard dat er wel een vertrouwensrelatie is tussen bewindslieden en de Eerste Kamer1, maar dat er geen vertrouwensregel2 bestaat tussen kabinet3 en Eerste Kamer. Anders gezegd: de Eerste Kamer kan eventueel wel een bewindspersoon bewegen tot aftreden, maar niet het gehele kabinet. Zolang het kabinet het vertrouwen heeft van een meerderheid van de Tweede Kamer4 kan het aanblijven.

De terughoudende opstelling van de Eerste Kamer vloeit voort uit de erkenning van het politieke primaat van de rechtstreeks gekozen Tweede Kamer. De interpretatie van die 'regel' is overigens niet eensluidend en het primaat wordt soms wel en soms minder relevant geacht.

Verwerping van een (belangrijk) wetsvoorstel5 kan wel tot een conflict tussen kabinet en Eerste Kamer leiden. Van geval tot geval moet dan worden bekeken welke consequenties er dan zijn. Uit een nederlaag van het kabinet in de Eerste Kamer kan echter niet direct worden afgeleid, dat het kabinet niet langer het vertrouwen heeft in de Eerste Kamer.

Inhoudsopgave

  1. Conflicten Eerste Kamer-kabinet
  2. Aftreden bewindspersoon na nederlaag in Senaat
  3. Dreigende conflicten
  4. Verwerpen wetswijziging
  5. Positie Tweede Kamer bij een conflict

1.

Conflicten Eerste Kamer-kabinet

Er zijn in de parlementaire geschiedenis enkele keren conflicten ontstaan tussen kabinet en Eerste Kamer die tot een crisis leidden. In 1860 trad het kabinet-Van Hall/Van Heemstra6 af na verwerping door de Eerste Kamer van een wetsvoorstel over de aanleg van spoorwegen. Er werd toen een nieuw kabinet gevormd.

  • meer over de kabinetscrisis van 1860

Latere conflicten veroorzaakten wel crises, maar die eindigden steeds in terugkeer van het zittende kabinet. In 1907 verwierp de Eerste Kamer bijvoorbeeld de begroting van Oorlog (Defensie) van het kabinet-De Meester7, dat daarna zijn ontslag aanbood. Na mislukte pogingen om een ander kabinet te vormen, bleef het kabinet-De Meester aan. De oppositiefracties die tegenstemden, hadden overigens nadrukkelijk verklaard niet uit te zijn op de val van het kabinet.

  • verwerping oorlogsbegroting 1907

In 1999 leidde de verwerping van een voorstel in tweede lezing van een Grondwetsherziening8 over het correctief referendum9 tot een crisis in het kabinet-Kok II10. Na een geslaagde lijmpoging, waarbij nieuwe afspraken werden gemaakt over bestuurlijke vernieuwing, bleef het kabinet aan.

  • meer over de 'Nacht van Wiegel' in 1999

2.

Aftreden bewindspersoon na nederlaag in Senaat

Een nederlaag in de Eerste Kamer was voor enkele ministers reden om af te treden. In 1862 was verwerping voor de begroting voor Nederlands-Indië door de Eerste Kamer reden voor minister Uhlenbeck11 om ontslag te vragen. Zijn college Van der Maesen de Sombreff12 uit het kabinet-Thorbecke II13 trad een jaar later af na verwerping van de begroting van Buitenlandse Zaken.

In 1870 was verwerping van de begroting voor Indië mede reden voor minister De Waal14 om op te stappen. Eerder had hij zijn vertrek al aangekondigd vanwege gezondheidsproblemen.

Minister Keuchenius15 van Koloniën in het kabinet-Mackay trad af, nadat de in meerderheid liberale Eerste Kamer zijn begroting had verworpen. De liberale meerderheid keurde daarmee zijn beleid af om zending en christelijk onderwijs een belangrijker rol in Nederlands-Indië te laten spelen.

In 1950 trad minister Schokking16 van Oorlog en Marine af, nadat de Eerste Kamer zich in de schriftelijke voorbereiding van de begrotingsbehandeling kritisch had uitgelaten over het uitblijven van plannen tot versterking van de defensie. De Tweede Kamer was eerder eveneens kritisch geweest. Omdat ook in het kabinet het vertrouwen ontbrak, besloot Schokking op te stappen.

Een bijzondere situatie was er in 1958. Staatssecretaris Kranenburg17 (PvdA) van Oorlog werd ernstig bekritiseerd (onder meer door regeringsfractie KVP18) over zijn materiaalbeleid. Eerder was gebleken dat het ministerie ondeugdelijke helmen had aangeschaft. In de Tweede Kamer was daarover een interpellatie19 geweest, die echter niet met een motie van afkeuring20 was geëindigd. De Tweede Kamer besloot tot instelling van een onderzoekscommissie.

De Eerste Kamer kwam tot een zelfstandig oordeel, waarbij meespeelde dat staatssecretaris Kranenburg eerder had geweigerd om uit de VS terug te keren voor het debat met de Tweede Kamer. Na de ernstige kritiek in de Senaat besloot hij zelf om op te stappen.

  • Het conflict met Kranenburg21

In 2005 stapte D66-minister Thom de Graaf22 op, nadat het door hem verdedigde voorstel tot het uit de Grondwet halen van de burgemeestersbenoeming23 geen tweederde meerderheid had gekregen. Bij zijn beslissing speelde mee dat hij er geen vertrouwen in had dat een ander belangrijk en door hem verdedigd voorstel, over een ander kiesstelsel, wel voldoende steun zou zijn.

  • Meer over de 'Paascrisis' van 2005

3.

Dreigende conflicten

De verhouding tussen de VVD-Eerste Kamerfractie onder leiding van Harm van Riel24 en VVD-minister Sim Visser25 van het kabinet-De Quay26 was gespannen. Daarbij speelde mee dat Van Riel zelf in 1959 met name door toedoen van VVD-leider Oud27 de ministerspost in het kabinet was misgelopen.

Het optreden van minister Visser was in beide Kamers aan ernstige kritiek onderhevig, maar de VVD-senaatsfractie trok daaruit de consequenties. In 1962 zegde die fractie het vertrouwen in de minister op. Naar aanleiding hiervan verklaarde minister-president De Quay28 echter dat er voor Visser geen reden was om af te treden, omdat die nog altijd het vertrouwen van de Tweede Kamermeerderheid (inclusief de VVD-fractie) had.

Het is enkele keren voorgekomen dat een bewindspersoon het 'onaanvaardbaar' uitsprak bij een dreigende verwerping door de Eerste Kamer. Dat deed bijvoorbeeld staatssecretaris Van Amelsvoort29 in 1991 toen de Eerste Kamerfractie van het CDA overwoog om tegen een wetsvoorstel tot aanpassing van het huurwaardeforfait te stemmen.

Wat de gevolgen van een eventuele verwerping waren geweest, is moeilijk te zeggen. Probleem was dan geweest dat er niet alleen een conflict zou zijn tussen kabinet en Eerste Kamer, maar ook tussen Tweede Kamer(meerderheid) en Eerste Kamer.

4.

Verwerpen wetswijziging

Op 19 juli 1904 ontbond het kabinet-Kuyper30 de Eerste Kamer. Reden daarvoor was de verwerping vijf dagen eerder van een wijziging van de Hoger-onderwijswet. De wetswijziging zou afgestudeerden aan bijzondere universiteiten, zoals de Vrije Universiteit, dezelfde rechten geven als afgestudeerden aan openbare universiteiten.

  • meer informatie

5.

Positie Tweede Kamer bij een conflict

Een conflict tussen kabinet en Eerste Kamer houdt tevens in dat er een conflict is tussen Tweede en Eerste Kamer. Hoe zo'n conflict moet worden opgelost, staat evenmin vast. Er is geen conflictregeling. Ontbinding van de Eerste Kamer is mogelijk, maar aangezien Provinciale Staten31, die de Eerste Kamerleden32 kiezen, niet kunnen worden ontbonden, zijn nieuwe Eerste Kamerverkiezingen33 feitelijk zinloos.

 

Meer over

  • verhouding Tweede en Eerste Kamer
  • functie en positie Eerste Kamer34
  • Sluimerende vertrouwensvraag (column Bert van den Braak, 30 augustus 2013)

  • 1. 
    De Eerste Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging en heeft met name een rol op wetgevend gebied. Over een wetsvoorstel moet, als de Tweede Kamer het heeft aangenomen, ook door de Eerste Kamer worden gestemd. De Eerste Kamer kan een wetsvoorstel nog tegenhouden.
     
  • 2. 
    De vertrouwensregel houdt in dat een minister, staatssecretaris of het kabinet als geheel moet aftreden als zij niet langer het vertrouwen genieten van het parlement (lees: de Tweede Kamer). De vertrouwensregel zegt dus niet dat bewindspersonen per se moeten aftreden als ze een fout hebben gemaakt.
     
  • 3. 
    Met het begrip kabinet worden alle ministers en staatssecretarissen bedoeld. Een kabinet wordt genoemd naar de minister-president, bijvoorbeeld het kabinet-Drees of het kabinet-Kok. In het spraakgebruik worden de begrippen regering en kabinet vaak door elkaar gebruikt. Strikt genomen, is er echter een verschil tussen beide. Met de term 'regering' duiden we het staatshoofd (koning of koningin) samen met de ministers aan.
     
  • 4. 
    De Tweede Kamer is deel van de volksvertegen­woor­di­ging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
     
  • 5. 
    Een wetsvoorstel is een voorstel van de regering of een Kamerlid voor een nieuwe wet, of een voorstel om een bestaande wet te veranderen. Het komt vaak voor dat meer dan één ministerie bij een onderwerp en dus bij een wetsvoorstel betrokken is. Een wetsvoorstel kan ook door één of meer staatssecretarissen worden behandeld.
     
  • 6. 
    Dit kabinet van conservatieven en gematigde liberalen, dat op 8 maart 1860 aantrad, werd geformeerd door Van Hall (bijgestaan door S. baron van Heemstra), die ook als kabinetsleider optrad. Het wist de spoorwegkwestie op te lossen waarover het vorige kabinet was gevallen. Een wet regelde dat er spoorwegaanleg van staatswege kwam, terwijl de wijze van exploitatie later bij wet zou worden geregeld.
     
  • 7. 
    Dit door Goeman Borgesius geformeerde liberale minderheidskabinet werd geleid door de Unie-liberaal De Meester. Hij was een vroegere vicepresident van de Raad voor Nederlandsch-Indiė; na de Gouverneur-Generaal de hoogste gezagsdrager in Indiė. Het kabinet bestond uit Unie-liberale en vrijzinnig-democratische ministers, alsmede twee partijlozen en beschikte in geen van beide Kamers over een meerderheid.
     
  • 8. 
    De eerste Grondwet na herstel van de onafhankelijkheid kwam op 29 maart 1814 tot stand, op basis van een door een commissie onder leiding van Van Hogendorp op 2 maart 1814 aangeboden ontwerp. Sindsdien is de Grondwet regelmatig en soms zeer ingrijpend veranderd.
     
  • 9. 
    Een referendum is een volksstemming over een bepaalde politieke kwestie. Over referenda wordt in Nederland al decennialang gediscussieerd. Voorstanders vinden deze volksstemmingen een goede manier om burgers meer invloed te geven. Tegenstanders zeggen dat in een representatieve democratie volksvertegenwoordigers zijn gekozen om zorgvuldige belangenafwegingen te maken.
     
  • 10. 
    Dit kabinet, in de wandelgangen veelal 'Paars II' genoemd, was een voortzetting van het kabinet-Kok I. Hoewel het kabinet het bijna de volle vier jaar uithield, verliep de samenwerking tussen PvdA, VVD en D66 minder soepel dan in de vorige kabinetsperiode. PvdA-leider Wim Kok werd voor de tweede keer premier.
     
  • 11. 
    De nogal zwakke minister van Koloniën in het tweede kabinet-Thorbecke. Werd minister nadat A.J. Duymaer van Twist en J. Loudon daarvoor hadden bedankt. Slaagde er niet in een hervorming van het cultuurstelsel tot stand te brengen, maar wist wel de slavernij in Suriname en West-Indië af te schaffen. Was voor hij minister werd in Nederlands-Indië genie-officier en ambtenaar bij het Gouvernement. Werd door de Eerste Kamer ten val gebracht.
     
  • 12. 
    Limburgse gedeputeerde, die in 1862 op jonge leeftijd (34 jaar) minister van Buitenlandse Zaken werd in het tweede kabinet-Thorbecke. Als student leerling van Thorbecke. Werd in 1856 lid van Gedeputeerde Staten van Limburg. Had als minister een slechte verhouding met de koning en werd in 1863 door de Eerste Kamer ten val gebracht. Nadien liberaal Tweede Kamerlid. Raakte in 1865 betrokken bij de Limburgse brievenkwestie, waarbij belastingverhoging in Limburg werd uitgesteld tot na de verkiezingen. Eén van de laatste der zogenaamde 'papo-liberalen'. In de Kamer een vlot sprekend lid.
     
  • 13. 
    Dit tweede kabinet onder leiding van Thorbecke richtte zich vooral op versterking van de economie. Het was, zo heette het, 'met de spade op de schouder' aangetreden. Het kabinet wist wetten over nieuwe waterverbindingen, over verbetering van het middelbaar onderwijs, tot verlaging van invoerrechten, alsmede tot opheffing van gemeentelijke accijnzen tot stand te brengen. De ministers waren allen liberaal.
     
  • 14. 
    Bekwame liberale minister van Koloniën in het kabinet-Van Bosse/Fock, die mede dankzij zijn soepelheid en tactische inzicht een wettelijke regeling van de suikercultures in Nederlands-Indië tot stand wist te brengen. Ook voor de kwestie van het grondgebruik en grondbezit kwam hij met een wettelijke regeling. De Eerste Kamer verwierp in 1870 zijn Indische begroting, maar hij had toen al zijn ontslag ingediend vanwege zijn gezondheid. Voor zijn ministerschap als topambtenaar in Nederlands-Indië werkzaam bij de Algemene Secretarie en als departementsdirecteur.
     
  • 15. 
    Trouwe volgeling van Groen van Prinsterer, die in Nederlands-Indië onder meer advocaat was en in Nederland secretaris-generaal van Koloniën. In 1866 Tweede Kamerlid. Had een verminkt gelaat en sprak moeilijk. Hield ondanks die handicap lange redevoeringen. Gebruikte als Kamerlid vaak Bijbelse vergelijkingen. Zijn motie van afkeuring over het aftreden van minister Mijer leidde een periode van conflicten tussen regering en Tweede Kamer in. Ging later weer naar Indië, maar kwam vanaf 1879 terug in de Nederlandse politiek. In het kabinet-Mackay minister van Koloniën. Tegenstander van het cultuurstelsel en hervormingsgezind, maar ook verdediger van het bijzonder onderwijs en de zending. Die houding was in 1890 voor de liberale Eerste Kamermeerderheid reden hem ten val te brengen. Rechtlijnig, niet erg geneigd tot compromissen, maar in de persoonlijke omgang veel milder.
     
  • 16. 
    Amsterdamse wethouder van volksgezondheid, die in 1948 enigszins verrassend minister van Oorlog en van Marine werd in het Kabinet-Drees I. Charmante man, die oprechte belangstelling had voor het wel en wee van de militairen en vaak aanwezig was bij de ontscheping van gerepatrieerde militairen. Moest de Nederlandse defensie aanpassen aan de samenwerking in het Atlantisch bondgenootschap. Toen daarover te lang onzekerheid bleef bestaan, lieten KVP, VVD en ARP weten geen vertrouwen te hebben in zijn verdere plannen. Hij trad hierop af. Kon feitelijk niet op tegen Lieftinck en de chef van de generale staf Kruls. Werd na zijn aftreden lid van de Raad van State. Had grote culturele interesse.
     
  • 17. 
    PvdA-politicus en bestuurder. Zoon van de staatsrechtgeleerde en Senaatsvoorzitter prof. R. Kranenburg. Was in Rotterdam advocaat en gemeenteraadslid en werd in 1951 staatssecretaris voor defensiematerieel. Trad in 1958 af, nadat ernstige kritiek was geuit op het materieelbeleid vanwege de aanschaf van ondeugdelijke helmen ('helmenaffaire'). Zijn afwezigheid in de Tweede Kamer tijdens een debat hierover leverde hem ernstige verwijten op, met name in de Eerste Kamer. Werd al kort na zijn aftreden justitie-woordvoerder van de PvdA-Tweede Kamerfractie. Was daarna vanaf 1964 twaalf jaar de Commissaris van de Koningin in Noord-Holland, die als een onpartijdige, moderne 'regent' een goede naam had.
     
  • 18. 
    De Katholieke Volkspartij (KVP) was een christendemocratische fractie in de Tweede Kamer. De fractie was van 22 december 1945 tot 8 juni 1977 in de Tweede Kamer vertegenwoordigd en in alle jaren regeringsfractie. Vanaf 1976 vergaderde de fractie gezamenlijk met die van ARP en CHU, in aanloop naar het CDA. In 1968 was er een afsplitsing van drie leden.
     
  • 19. 
    Het recht van interpellatie geeft Tweede en Eerste Kamerleden de mogelijkheid om met een bewindspersoon te debatteren over een onderwerp dat niet reeds op de vergaderagenda van de Kamer staat. Daarmee wordt de vastgestelde agenda van de Kamer immers duidelijk doorbroken (interpellatie komt van het Latijnse woord voor 'krachtig onderbreken'). Met het recht van interpellatie kunnen Kamerleden een minister of staatssecretaris in de Kamer ter verantwoording roepen.
     
  • 20. 
    Er zijn twee soorten moties waarmee de Tweede Kamer ernstige kritiek op een bewindspersoon kan verwoorden: de motie van afkeuring en de motie van wantrouwen. Het onderscheid tussen beide soorten is in de praktijk overigens niet altijd even duidelijk. Moties van afkeuring of wantrouwen worden geregeld ingediend, maar zelden aangenomen. De Eerste Kamer kende (nauwelijks) moties van afkeuring/wantrouwen, omdat de vertrouwenskwestie feitelijk niet speelt bij de Eerste Kamer.
     
  • 21. 
    Bij de grondwetsherziening van 1948 werd het ambt van staatssecretaris in het leven geroepen. Zonder de ministerraad te hoeven uitbreiden, konden zodoende politieke functionarissen worden benoemd met een eigen taakgebied. Aanvankelijk was voorzien dat daardoor het aantal ministers zou kunnen worden beperkt, in de praktijk pakte dat anders uit. De staatssecretaris heeft een eigen politieke verantwoordelijkheid. Hij opereert weliswaar op basis van ministeriële aanwijzing, maar de minister hoeft zijn staatssecretaris niet politiek te dekken en kan deze zelfs desavoueren.
     
  • 22. 
    Thom de Graaf (1957) is sinds 1 november 2018 vicepresident van de Raad van State. Daarvoor was hij van 7 juni 2011 tot 20 september 2018 Eerste Kamerlid voor D66. Van juni 2015 tot juni 2018 was hij tevens fractievoorzitter. In 2007-2012 was hij burgemeester van Nijmegen en van 1 februari 2012 tot 26 september 2018 was hij voorzitter van de Vereniging Hogescholen. De heer De Graaf werd op jonge leeftijd gemeenteraadslid in Leiden en was daarnaast topambtenaar op Binnenlandse Zaken. In 1994 werd hij Tweede Kamerlid. Hij was lid van de enquêtecommissie IRT. In 1997 volgde hij Wolffensperger op als fractievoorzitter en hij leidde de D66-fractie tijdens paars II en Balkenende I, maar stapte na de verkiezingsnederlaag van 2003 op. Keerde in het kabinet-Balkenende II terug als vicepremier en minister voor Bestuurlijke vernieuwing. Zag in 2005 zijn voorstel voor de gekozen burgemeester stranden in de Senaat en trad toen af.
     
  • 23. 
    De burgemeester wordt in Nederland nog door de Kroon benoemd. Dat gebeurt op voordracht van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties na een aanbeveling van de gemeenteraad. De minister kan de aanbeveling voor benoeming of ontslag alleen om zwaarwegende redenen weigeren, maar in de praktijk gebeurt dat vrijwel nooit.
     
  • 24. 
    Markant Eerste Kamerlid met onafscheidelijke sigaar en bolhoed, die sprak met Drentse tongval hoewel hij nauwelijks in die provincie had gewoond. Kleinzoon van de liberale staatsman Harm Smeenge; zijn moeder was een voorvechtster van vrouwenkiesrecht. Zeer belezen en scherp debater, die provocatieve uitspraken niet schuwde. Ondervoorzitter van de VVD en politieke peetvader van Hans Wiegel, met voorkeur voor de beter betaalde werknemers. Veel besproken figuur in de VVD, die na een minder geslaagde loopbaan bij een bank gedeputeerde was van Zuid-Holland. Een onberekenbare, vaak irritante, maar steeds boeiende man, die in eigen kring soms weerstanden opriep, maar ook werd beschouwd als 'grand old man' van de VVD.
     
  • 25. 
    VVD-minister van Defensie in het kabinet-De Quay. Was voor hij in 1959 bij wijze van noodgreep Sidney van den Bergh opvolgde secretaris van de liberale werkgevers. Had geen politieke ervaring of kennis van militaire zaken. Opereerde in de Nieuw-Guineakwestie met een onbevangen naïviteit. Zijn ethische betogen brachten hem in grote moeilijkheden met de regering van de VS. Kon het moeilijk verteren, dat voor Robert Kennedy het zelfbeschikkingsrecht der Papoea's totaal niet telde. Kreeg in 1962 een lawine van kritiek over zich heen over het ontslag van een 'lastige' ambtenaar. De VVD-senaatsfractie zegde daarna bij monde van Van Riel haar vertrouwen in hem op. Een uiterst fatsoenlijk man met een rechtlijnigheid die de grens met de tactloosheid nu en dan overschreed. Na zijn ministerschap burgemeester van Den Helder.
     
  • 26. 
    Dit centrumrechtse kabinet van KVP, ARP, CHU en VVD kwam tot stand na de verkiezingen van 1959 als opvolger van het kabinet-Beel II. Het was het eerste naoorlogse kabinet zonder de PvdA. Minister-president De Quay kwam van de KVP. Het kabinet trad op 19 mei 1959 aan.
     
  • 27. 
    Staatsman, geschiedschrijver, staatsrechtgeleerde en voorman van de VDB en de VVD. Begon zijn loopbaan als kandidaat-notaris en belastingontvanger en was al op jonge leeftijd een vooraanstaand en veelzijdig Tweede Kamerlid. Trad in 1933 met Marchant toe tot het crisiskabinet-Colijn en voerde als minister van Financiën een strak bezuinigingsbeleid. In 1938 burgemeester van Rotterdam (tot 1952). Na de oorlog korte tijd lid van de PvdA, maar voelde zich daarin toch niet thuis en richtte met Stikker in 1948 de VVD op. Werd daarvan de onbetwiste politieke leider. Sprak met een wat hoge, zachte stem, maar had in de Kamer veel gezag door zijn kennis van het staats- en parlementsrecht. Kon overigens ook vilein uit de hoek komen en gold als autoritair. Schreef standaardwerken over de parlementaire geschiedenis.
     
  • 28. 
    Katholieke hoogleraar psychologie, die tussen 1959 en 1963 het eerste naoorlogse kabinet zonder socialisten leidde. Kreeg in 1940 landelijke bekendheid als leider van de (omstreden) Nederlandse Unie. Werd aan het einde van de oorlog minister van Oorlog en daarna Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant. Bevorderde in laatstgenoemde functie de industrialisatie van die provincie. Na een moeizame formatie in 1959 leider van een confessioneel-liberaal kabinet. Verklaarde nadien bij meerdere gelegenheden premier 'tegen wil en dank' te zijn. Was wel een goed teamleider en werd tamelijk populair. Keerde in 1963 desondanks niet terug als premier. Wilde slechts vicepremier onder Zijlstra worden, maar de KVP gaf de voorkeur aan een katholieke premier. Werd in 1963 wel Eerste Kamerlid, maar zag daar af van het fractievoorzitterschap. Vicepremier en minister van Verkeer in het interimkabinet-Zijlstra. Regent met oog voor persoonlijke verhoudingen.
     
  • 29. 
    Veelzijdige katholieke politicus uit Brabant die vijfentwintig jaar in diverse functies actief was. Begon zijn loopbaan in het bankwezen en was daarna financieel-economisch woordvoerder van de KVP in Eerste en Tweede Kamer. Hield zich als Tweede Kamerlid ook bezig met buitenlandse zaken. Tussen 1980 en 1994 diverse keren staatssecretaris van Financiën en Binnenlandse Zaken. Als staatssecretaris van Binnenlandse Zaken bracht hij nieuwe wetgeving over rampenbestrijding tot stand; als staatssecretaris van fiscale zaken een nieuwe belasting op personenauto's. Was in die functie ook verantwoordelijk voor verhoging van de accijns op autobrandstoffen, in latere politieke discussies bekend als 'het kwartje van Kok'.
     
  • 30. 
    Het coalitiekabinet-Kuyper werd gevormd na de overwinning van de rechtse partijen bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1901. Rooms-katholieken, Antirevolutionairen, Vrije antirevolutionairen en Christelijk-Historischen haalden daarbij samen 57 zetels. De twee laatstgenoemde groeperingen bleven echter buiten het kabinet. Tot 1904 had het kabinet geen meerderheid in de Eerste Kamer. Na de verwerping van de Hoger-onderwijswet in 1904 ontbond het kabinet de Eerste Kamer. De verkiezingen bezorgden het kabinet-Kuyper alsnog een meerderheid in de Senaat.
     
  • 31. 
    De gekozen volksvertegenwoordiging van een provincie wordt Provinciale Staten genoemd. De Provinciale Staten stellen het beleid van de provincie vast en controleren de uitvoering daarvan door de Gedeputeerde Staten. Het aantal leden van Provinciale Staten hangt af van het aantal inwoners van de provincie. Dit is geregeld in artikel 8 van de Provinciewet.
     
  • 32. 
    De Eerste Kamer bestaat uit 75 parlementariërs: volksvertegenwoordigers die op basis van evenredige vertegenwoordiging voor een periode van vier jaar worden gekozen via de kieslijst van een politieke partij. De leden worden indirect gekozen: eerst kiezen burgers leden van de Provinciale Staten. Zij kiezen daarna de Eerste Kamerleden.
     
  • 33. 
    De 75 leden van de Eerste Kamer worden eens in de vier jaar door middel van 'getrapte verkiezingen' gekozen. Burgers kiezen de leden van de Provinciale Staten of kiescolleges en zij kiezen op hun beurt de leden van de Eerste Kamer. Dit gebeurt binnen drie maanden na de verkiezingen van de Provinciale Staten. Sinds een Grondwetswijziging in 2017 stemmen ook de inwoners van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba over de samenstelling van de Eerste Kamer. Aangezien de bijzondere gemeenten geen Provinciale Staten hebben, gaat dit via afzonderlijk gekozen kiescolleges. In 2022 is er een vierde kiescollege toegevoegd, het kiescollege niet-ingezetenen. Door te stemmen voor dit kiescollege kunnen kiesgerechtigde Nederlanders die in het buitenland wonen, invloed uitoefenen op de samenstelling van de Eerste Kamer.
     
  • 34. 
    De Eerste Kamer is medewetgever en beoordeelt als laatste instantie wetsvoorstellen. Als regel let zij vooral op uitvoerbaarheid, noodzaak en de wetskwaliteit, maar uiteindelijk is het politieke oordeel meestal doorslaggevend. Hoewel er formeel geen rangorde bestaat, wordt vaak gesproken over het primaat van de Tweede Kamer. Welke inhoud daaraan precies wordt gegeven, hangt van veel factoren af.