Memorie van toelichting - Voorstel van wet van de leden Jadnanansing en Van Dijk tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het niet uitvoeren van de langstudeerdersmaatregel in het studiejaar 2012-2013 - Hoofdinhoud
Deze memorie van toelichting i is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 33349 - Initiatiefvoorstel voor het niet uitvoeren van de langstudeerdersmaatregel in het studiejaar 2012-2013 i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Voorstel van wet van de leden Jadnanansing en Van Dijk tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het niet uitvoeren van de langstudeerdersmaatregel in het studiejaar 2012-2013; Memorie van toelichting (initiatiefvoorstel); Memorie van toelichting |
---|---|
Documentdatum | 29-08-2012 |
Publicatiedatum | 29-08-2012 |
Nummer | KST333493 |
Kenmerk | 33349, nr. 3 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2011–2012
33 349
Voorstel van wet van de leden Jadnanansing en Van Dijk tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het niet uitvoeren van de langstudeerdersmaatregel in het studiejaar 2012–2013
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN
Dit wetsvoorstel regelt dat het tarief voor de langstudeerdersboete voor het studiejaar 2012–2013 – net als dat in het studiejaar 2011–2012 het geval was – op het niveau van het basistarief wordt bepaald. Hiermee wordt tijd vrijgemaakt waarin de langstudeerdersboete op termijn kan worden afgeschaft; hiervoor kan een apart wetstraject worden gestart. Op grond van een wijziging van de wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en enige andere wetten (Wet verhoging collegegeld langstudeerders) moeten studenten die op 1 september 2011 zijn ingeschreven voor een opleiding in het hoger onderwijs en een jaar na de nominale studieduur (van zowel de bachelor als masterfase) niet zijn afgestudeerd extra collegegeld bovenop het reguliere wettelijke tarief betalen. Dit wordt ook wel de langstudeerders-boete genoemd. Hoewel de wet toen al van kracht was, stelde de wet voor het studiejaar 2011–2012 deze boete nog op € 0. Vanaf het komende studiejaar geldt echter naast het reguliere collegegeld een extra tarief van € 3063.
De langstudeerdersboete werd gemotiveerd door een tweetal doelen te weten «(1) het behalen van de financiële taakstelling die het kabinet zich gesteld had en (2) het verhogen van het studierendement» (memorie van toelichting, 32 618, nr.2). De middelen die door de maatregel «langstu-deerders» vrij zouden vallen, zouden in het onderwijs worden geïnvesteerd. De indiener(s) van de onderhavige initiatiefwet is/zijn van mening dat er wel degelijk een aanpak van de langstudeerdersproblematiek nodig is en scharen zich ook achter het tweetal doelen, maar achten de wijze waarop het genoemde wetsvoorstel Wet verhoging collegegeld langstu-deerders meende die problematiek aan te pakken en de genoemde doelen te realiseren, niet de juiste.
Hoewel studentenorganisaties, hoger onderwijsinstellingen en hun koepelorganisaties (HBO-raad en VSNU) en meerdere fracties zich verzetten tegen het wetsvoorstel Verhoging collegegeld langstudeerders en ook de Raad van State kanttekeningen plaatste, bleek er toch een parlementaire meerderheid voor het wetsvoorstel te zijn. Het is hier niet de plaats om uitgebreid terug te grijpen op de parlementaire totstand- koming van de Wet verhoging collegegeld langstudeerders en de argumenten voor- en tegen deze wet opnieuw de revue te doen passeren. Hiervoor zij onder andere verwezen naar de desbetreffende kamerstukken bij het wetsvoorstel. Kortheidshalve zijn de indieners van mening dat de beoogde financiële doelstelling van de langstudeerdersboete beter op een andere wijze kan worden behaald; de boete ongewenste uitval van studenten tot gevolg zal hebben en dus niet bijdraagt aan de effectiviteit van het onderwijs; dat de boete oneerlijk is, vooral voor studenten die al voor het inwerkingtreden van de wet met hun studie zijn begonnen. De aanleiding voor deze initiatiefwet, wordt behalve in de al eerder tijdens de parlementaire behandeling van Wet verhoging collegegeld langstu-deerders genoemde bezwaren tevens gevonden in uitspraken van de huidige lijsttrekker van het CDA waarin hij blijk geeft de langstudeerders-boete niet wenselijk te achten. Hierdoor ontstaat er mogelijk alsnog een parlementaire meerderheid tegen deze boete. Het tijdstip van indiening van deze initiatiefwet vloeit voor uit het feit dat de langstudeerdersboete reeds vanaf 1 september 2012 kan worden opgelegd. De indiener(s) realiseert/realiseren zich uiteraard ter dege dat de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel niet voor die datum kan worden afgerond. Maar aangezien deze initiatiefwet de langstudeerdersboete met terugwerkende kracht vanaf die datum wil schrappen en de tijd voor het ontwikkelen van structurele alternatieven voor de aanpak van de langstudeer-dersproblematiek relatief kort is, kan het schrappen van de langstudeerdersboete geen uitstel dulden. Deze initiatiefwet dient daarom in eerste instantie om de langstudeerdersboete te schrappen. Daarmee wordt de problematiek van langstudeerders weliswaar niet opgelost, maar wordt er een onwenselijke maatregel geschrapt en tijd en ruimte vrijgemaakt om alternatieven voor de langstudeerdersaanpak uit te werken en tijdig te implementeren.
Financiële paragraaf
Het onderhavige wetsvoorstel beoogt met terugwerkende kracht de langstudeerboete terug te draaien per 1 september 2012. Dekking is volgens de indieners vooralsnog alleen noodzakelijk tot en met 31 december 2012. Daarmee wordt de maatregel in ieder geval voorlopig opgeschort met als doel de maatregel uiteindelijk af te schaffen. Begrotingsjaren en collegejaren lopen door elkaar heen. Wil er in 2012 geen tekort op de begroting OC&W ontstaan, dan moet er voor dat jaar een alternatieve dekking ter waarde van 62 miljoen euro gevonden worden. De dekking hiervoor wordt gevonden in een financiële meevaller binnen de studiefinanciering.
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel I
Voor de studiejaren 2011–2012 en 2012–2013 is de hoogte van het collegegeld volgens het basistarief en volgens het verhoogde tarief bij wet vastgesteld. Na die jaren wordt de hoogte van het collegegeld (zowel wat betreft het volledig wettelijk collegegeld als het gedeeltelijk wettelijk collegegeld) bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Deze wijziging van artikel 18.78 en 18.79 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek heeft als gevolg dat het verhoogde tarief en de minimum- en maximumbedragen volgens het verhoogde tarief in geval van gedeeltelijk wettelijk collegegeld gelijk worden getrokken met het basistarief. Eenzelfde regeling was van toepassing in het studiejaar 2011–2012, ook toen waren de bovengenoemde bedragen bij wet gelijkgetrokken met het basistarief. De ministeriële regeling die zorgt voor indicering van de bedragen wordt met terugwerkende kracht aangepast, waardoor de in die regeling opgenomen bedragen het in de wet genoemde bedrag kunnen overschrijven. Het gaat daarbij om enkele tientallen euro’s die in de praktijk al in het betaalde (of te betalen) collegegeld zijn verdisconteerd; de betrokken instellingen werken dus al met dit aangepaste bedrag.
Artikel II
Na zijn inwerkingtreding treedt deze wet terug tot en met 1 september 2012. Het rechtszekerheidsbeginsel brengt met zich dat in beginsel terughoudend moet worden omgegaan met het verlenen van terugwerkende kracht aan regelgeving.1 Terugwerkende kracht is dus mogelijk en brengt met zich dat de rechtsgevolgen eerder dan de inwerkingtreding, de hoofdregel hierbij is dat aan een regeling slechts terugwerkende kracht wordt verleend, indien er sprake is van een uitzonderlijk geval. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een uitzonderlijk geval moeten de belangen van individuele burgers bij rechtszekerheid worden afgewogen tegen de belangen van de samenleving als geheel die zijn gediend met de terugwerkende kracht van een nieuwe regeling.2 In dit geval is de indiener van mening dat hier sprake is van een uitzonderlijk geval dat terugwerkende kracht gerechtvaardigd is, zeker nu dit voor de betrokken burgers een begunstigend effect teweeg brengt.
Jadnanansing Van Dijk
1 Aanwijzingen voor de Regelgeving, nummers. 166 en 167.
2 Tweede Kamer der Staten-Generaal, Vergaderjaar 199697, 25 212, nr. 1, 3.