Maiden speech: Ruim baan voor talent

Met dank overgenomen van R.R. (Ruard) Ganzevoort i, gepubliceerd op dinsdag 5 juli 2011, 3:26.

Een ander genre dan de rest van de tekst op dit blog: op 05.07.2011 hield ik mijn maiden speech in de Eerste Kamer. Onderwerp was het wetsvoorstel Ruim baan voor talent (32253) over onder andere de ‘harde knip’ tussen bachelor en master.

-:-

Voorzitter, het is wel een bijzonder voorrecht dat de eerste zinnen die ik in deze Kamer mag uitspreken, gaan over het onderwijs. Meer dan dat, dat we het mogen hebben over ‘ruim baan voor talent’, in het licht van toenemende excellentie, investeringen in het onderwijs en een strategische visie. En dat alles ook nog op de laatste dag voor het reces, met later vandaag een tweede voorstel dat min of meer op hetzelfde terrein ligt. Wie zou niet vrolijk worden van een onderwijsbeleid dat ruim baan maakt voor talent?

Helaas gaat veel van de glans eraf als we door de mooie woorden heen prikken en zien wat er echt staat in de wetsvoorstellen. ‘Ruim baan voor talent’ betekent dat instellingen scherper gaan selecteren en niet iedereen toelaten. Het betekent dat diegenen die wel worden toegelaten op intensieve top-opleidingen meer gaan betalen. En het betekent dat je - als je één module vertraging hebt in je bachelor - misschien wel een jaar moet wachten voor je met je master mag beginnen. ‘Ruim baan voor talent’ betekent kennelijk niet dat we struikelblokken wegnemen en mensen stimuleren, maar vooral dat we extra drempels inbouwen.

Ik vrees dat dat symptomatisch is voor het onderwijsbeleid van dit kabinet. De strategische agenda spreekt ronkend over middelen die dit kabinet ter beschikking stelt, waaronder zo’n 250 tot 280 miljoen voor onderzoek, maar daarvan wordt 90 miljoen eerst bij de instellingen weggehaald en de rest was al door eerdere kabinetten vastgelegd. Dit kabinet maakt van verhullend taalgebruik een kunst, wat trouwens op zich ook wel weer een mooie compensatie is voor de cultuurbegroting.

Voorzitter, ik heb de misschien onhebbelijke gewoonte om bij voorstellen en ideeën te vragen naar de achterliggende filosofie. Een visie zo u wilt. Dat is in dit geval nog niet zo makkelijk. Het voorstel heeft namelijk nogal tegenstrijdige elementen. Zo wordt er aan de ene kant ruimte gemaakt voor excellente studenten die in een kleinschalige intensieve opleiding de top kunnen bereiken. Dat lijkt me een mooie ontwikkeling die voor deze kleine groep van bevoorrechte studenten veel zal opleveren. Door het vijf keer hogere collegegeld zal het ook vooral studenten aantrekken uit gezinnen die het sowieso al goed hebben, want we weten dat studenten met een lagere sociaal-economische achtergrond moeilijker doorstromen naar deze top en bovendien veel meer opzien tegen de veel hogere lening die ze moeten afsluiten om dit collegegeld te betalen. Ruim baan dus voor talent met een elitaire achtergrond. Ik hoor graag van de staatssecretaris wat het kabinet doet om ook de talenten van studenten uit achterstandssituaties te activeren.

Maar goed, laten we het deze elitaire groep gunnen, dan nog snapt mijn fractie niet dat aan de andere kant een maatregel wordt ingevoerd die juist de doorstroming belemmert. De harde knip tussen bachelor en master moet voorkomen dat studenten te makkelijk kiezen voor de doorstroommaster en moet instellingen dwingen tot meer instroommomenten en meer concurrentie. Wat een bevoogding. Wat een paternalisme. Individuele studenten die een andere master willen volgen, kunnen dat al en doen dat al. En meer instroommomenten zijn bij sommige opleidingen prima te realiseren maar bij andere niet. Ik ben in dat kader benieuwd hoe de regering omgaat met de in de Tweede Kamer breed aangenomen motie De Rouwe/Lucas die de harde knip alleen wil invoeren als er meerder instroommomenten zijn. Graag een antwoord daarop.

Maar ik ga wel een stap verder: waarom laat het kabinet het niet aan de instellingen over zoals nu ook het geval is? Waarom krijgt de instelling wel meer beslissingsruimte als het gaat om de selectie aan de poort van de bachelor en niet als het gaat om de doorstroomselectie? Laat ik het concreet maken. In het reglement van de faculteit waaraan ik verbonden ben, staat dat men mag instromen in een eenjarige master met maximaal 6 EC vertraging en in een tweejarige master met maximaal 12 EC. Daarmee wordt geen grote vertraging gestimuleerd, maar het geeft wel net het beetje ruimte dat nodig is voor studenten die een paar maanden in het buitenland hebben gestudeerd, die een sterfgeval in de familie hebben gehad, of die roosterproblemen hadden doordat ze een extra vak volgden. Faculteiten, universiteiten zijn prima in staat daar een gebalanceerde regeling voor te handhaven en schieten weinig op met een wettelijk opgelegde massieve harde knip.

We zijn zeer voor kwaliteitsverbetering en zien zeker het belang van nominaal studeren, maar het is ons ook na de schriftelijke beantwoording van de vragen volstrekt onduidelijk waarom het systeem zo rigide moet worden gemaakt. Graag een reactie van de staatssecretaris. Ruim baan voor talent zou hier toch moeten betekenen dat we geen onnodige drempels opwerpen.

De combinatie van deze zo verschillende onderdelen in één wetsvoorstel maakt niet alleen de weging door de Kamer ingewikkeld. Ze roept ook precies de vraag op naar de achterliggende visie. Dat is blijkens onder andere de memorie van antwoord ‘het identificeren en zoveel mogelijk ondersteunen van mensen met hoog potentieel’. Prima, zulke intellectuele topsport, zeker als dat niet ten koste gaat van de breedtesport. Maar wat de harde knip bijdraagt aan dat identificeren en ondersteunen? Joost mag het weten en als de staatssecretaris het ook weet, hoor ik graag zijn uitleg die hopelijk verder gaat dan dat het de matching verbetert.

Ik heb zoekend en gravend overigens wel een idee gekregen wat de achterliggende visie is, mede dankzij de strategische agenda. Een agenda die net als dit voorstel - heel kenmerkend - is ingediend door de staatssecretaris van onderwijs samen met de minister van economische zaken, landbouw en innovatie. Al in regel 2 van het voorwoord staan de kenmerkende termen: onderzoek, onderwijs - die twee kennen we - en ondernemerschap. En vervolgens gaat het breeduit over de verdiencapaciteit en het economisch groeivermogen. Daar liggen kennelijk de echte doelen van het onderwijsbeleid.

En om die doelen te bereiken, werkt het kabinet een efficiënte productielijnfilosofie uit. De ruwe grondstof van aankomende studenten gaat door de zeef van de selectie. Materiaal met een hoog potentieel gaat naar de specialistische afdeling waar extra geïnvesteerd en vooral extra verdiend wordt. De rest gaat in de bulkproductie en moet zo snel mogelijk verwerkt worden tot een arbeidsmarktklaar eindfabricaat. Beetje vertraging halverwege? Gewoon parkeren tot de volgende batch de productielijn ingaat. Het is een effectief model, want er zal altijd vraag zijn naar zowel handgemaakte designerproducten als naar goedkope massaconfectie. En zo optimaliseren we de productie, versterken de onderlinge concurrentie tussen de instellingen, en maximaliseren de verdiencapaciteit. Want daar ging het allemaal om.

Maar voorzitter, onderwijs draait niet in de eerste plaats om marktaandeel, productie en winst. De kern van het onderwijs ligt niet in economische doelen maar in pedagogische. Een onderwijsinstelling is niet primair een bedrijf, maar een ruimte waarin leerlingen, studenten een tijd verblijven om zich te ontwikkelen tot het voor hen optimale niveau. Zo verschillend als ze zijn. Ruim baan voor talent zou dan ook moeten betekenen dat we voor elke student een hoge kwaliteit van onderwijs en begeleiding bieden en een systeem dat flexibel genoeg is om het leerproces van al die verschillende studenten mogelijk te maken. Differentiatie? Prima. Uitdagen tot een hoger niveau? Prachtig. Maar de harde knip is een vreemde eend in deze bijt.

Voorzitter, ik rond af. Het is te betreuren dat de regering ons een hutspotwet voorlegt met zulke ongelijksoortige en onsamenhangende onderdelen. We zien uit naar de antwoorden van de staatssecretaris op onze vragen, en die zullen beslissend zijn voor ons oordeel over dit wetsvoorstel. Maar meer dan dat zien we uit naar het gesprek over de onderwijsvisie en de strategische agenda.