Woningbouwcorporaties en staatssteun 2

Met dank overgenomen van B.G. (Betty) de Boer i, gepubliceerd op maandag 20 december 2010.

De laatste tijd is er nogal wat geschreven over de Europese beschikking inzake staatssteun aan woningcorporaties. Wat houdt deze kort gezegd in?

Woningcorporaties mogen vanaf 1 januari a.s. nog maar 10% van hun woningen toewijzen aan huishoudens met een inkomen boven de € 33.614,-. Althans, dit mag niet onder de borging vallen van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw. Het rijk staat garant voor dit fonds, en daar zit m nu net de staatssteuncomponent.

In veel media lees ik nu terug dat woningcorporaties maar 10% van hun woningen kunnen/zullen of mogen toewijzen aan huishoudens met hogere inkomens dan de grens van € 33.614,-. Dit is niet in overeenstemming met de feiten, maar een keuze van woningcorporaties zelf. Woningcorporaties mogen deze groep huishoudens best huisvesten maar moeten dit tegen marktconforme voorwaarden doen. Voor de ontwikkeling van nieuwe woningen voor deze groep huishoudens moeten corporaties geld op de kapitaalmarkt lenen en daarvoor betalen ze net als marktpartijen een hogere rente, zoals ze ook doen voor commercieel onroerend goed. Maar in hun bestaande woningbouwbestand heb je te maken met toewijzingen waarvoor niet (behalve in het geval van herfinanciering, maar hierover gaat minister Donner nog helderheid geven) een financiering hoeft te worden afgesloten.

Commerciële bouwers en ontwikkelaars hebben jaren een achterstandspositie gehad, nu ze niet zo goedkoop konden bouwen als de woningcorporaties. Dezen hebben dan ook voor verdringing op de markt gezorgd. Door de Europese beschikking ontstaat een level playing field voor commerciële bouwers en woningcorporaties waar de VVD een voorstander van is. De bovengrens van € 33.614,- behelst bovendien al 42% van de huishoudens, die in aanmerking komen voor een sociale huurwoning van een woningcorporatie.

De Europese beschikking kent bovendien een marge van 10% toewijzing aan hogere inkomensgroepen dan € 33.000,-. Cijfers laten zien dat er een beperkte instroom in de sociale huursector is en dat dit voldoende is om deze groep te huisvesten.

Er zijn 534.000 huishoudens in de inkomensgroep tussen de € 33.000,- en € 38.000,-.57% Van deze groep heeft een eigen woning, 6% huurt particulier onder de huurtoeslagrens, 4% zit in het geliberaliseerde segment, en 33% bewoont een sociale huurwoning. Dit laatste betreft 7,5% van de totale voorraad sociale huurwoningen. 49.000 Huishoudens verhuist jaarlijks waarvan 49% naar een koopwoning, 8% naar een huurwoning in de particuliere sector onder de huurtoeslaggrens, 8% naar het geliberaliseerde segment, en 35% naar een sociale huurwoning. De laatste groep betreft 17.000 huishoudens. Dit is minder dan 10% van de 200.000 huishoudens die jaarlijks door de woningcorporaties een woning krijgen toegewezen.

Dat wil niet zeggen dat er bepaalde gebieden geen problemen zullen optreden. Je moet bij de toewijzing van deze 10% inkomens boven de € 33.000,- landelijk maatwerk proberen te bieden. Immers, het probleem is in Amsterdam bijvoorbeeld groter dan in het Noorden of Zuiden van Nederland.

Bovendien kunnen woningcorporaties met een actiever verkoopbeleid heel goed de inkomensgroep boven de € 33.614,- bedienen. Dit staat als speerpunt opgenomen in het regeerakkoord.

Woningcorporaties moeten naar mening van de VVD dan ook terug naar hun kerntaak, dat is de zorg voor sociale huurwoningen. Alarmerend in dit verband is de berichtgeving vanochtend in het Financieel Dagblad 'corporaties diep in rood met avontuur vastgoed', naar aanleiding van een rapport van het Centraal Fonds Volkshuisvesting. Hier wil ik het nog met de minister over hebben.