Ruim 15 jaar na de genocide - Hoofdinhoud
Ik ben op de terugweg van een reis met de Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken naar Congo en Rwanda. Een indrukwekkende reis.
Eigenlijk heeft alles wat ik deze week gezien en gehoord heb te maken met de genocide van 1994 in Rwanda. Na jaren van oplopende spanningen vermoordden extremistische hutu’s in drie maanden tijd bijna een miljoen mensen, voornamelijk tutsi’s, maar ook gematigde hutu’s die zich verzetten tegen de genocide. Ons werkbezoek aan Congo en Rwanda sloten we vanmorgen af met een bezoek aan het genocidemuseum in Kigali, waar we nogmaals geconfronteerd werden met de wreedheden van ruim vijftien jaar geleden. In het museum werd ook aandacht gevraagd voor het feit dat de VN-militairen en andere westerse troepen de genocide hadden kunnen voorkomen, maar de Rwandezen in de steek lieten op het slechtst denkbare moment.
Rwanda maakt intussen een stormachtige ontwikkeling door. Onder heerschappij van president Kagame streeft het land naar zoveel mogelijk eenheid en consensus en wordt gewerkt aan economische ontwikkeling. Wie de grens van Congo naar Rwanda oversteekt, merkt het meteen. Van de chaos en rotzooi van Congo, betreed je in seconden tijd het asfalt van het schone, keurige Rwanda. Plastic tassen zijn zelfs verboden om het afval op de straat te voorkomen. De economie groeit in behoorlijk tempo. Er is relatief weinig corruptie en het landbestuur houdt zich aan afspraken. Rwandezen hebben inmiddels een zorgverzekering en er is onderwijs voor iedereen. Fascinerend.
Dat alles gaat gepaard met een lichte repressie en beperkingen aan democratische vrijheden. Het zette me aan het denken. Valt het in een land als Rwanda met deze geschiedenis en in de wetenschap dat de ideologie van extremistische hutu’s nog steeds leeft, te begrijpen dat men vrijheid van meningsuiting en democratische vrijheid enigszins inperkt?
Vorig jaar staakte Nederland de begrotingssteun aan Rwanda toen uit een VN-rapport naar voren kwam dat Rwanda mede verantwoordelijk was voor de instabiliteit in Oost-Congo. Die maatregel was terecht. De situatie is inmiddels echter veranderd met de arrestatie van Nkunda en de integratie van de CNDP (tutsi-rebellen) in het Congolese leger. Het ligt voor de hand om met minister Koenders te spreken over hervatting van de begrotingssteun. Er is bijna geen land in Afrika dat zich zo goed aan zijn (ontwikkelings)afspraken houdt als Rwanda.
Congo
De situatie in Oost-Congo heeft alles te maken met de genocide in Rwanda. Hutu’s vluchtten in 1994 naar Congo uit angst voor represailles van de uiteindelijk sterkere tutsi’s. Daar is hen jarenlang wijsgemaakt dat het leven in Rwanda niet veilig zou zijn. Hutu’s die terugkeren uit de jungle van Congo kijken hun ogen uit. Extremistische hutu’s vormden een rebellenleger in Oost-Congo, de FDLR, geleid door harde kern genocidairs. Ze verdienen geld met mijnbouw en handel in grondstoffen. Om die reden bezochtten we in Congo niet alleen ontwikkelingsprojecten en de VN-vredesmacht MONUC, maar ook een handelshuis in grondstoffen.
Onder meer met steun van Nederland wordt hard gewerkt om de grondstoffenhandel transparant te maken. Uiteindelijk zal een certificeringssysteem voor mijnen en tussenhandel noodzakelijk zijn, net zo goed als de winning van diamanten een zogenaamd Kimberley-certificaat vereist. Dat proces gaat mij niet snel genoeg. Hoe lang moet het nog duren voordat wij geen apparaten op de Nederlandse of Europese markt meer willen toelaten waarvan de grondstoffen niet gewonnen zijn in legale, nette mijnen? Nu garandeert geen enkele fabrikant van elektronica, ook niet de providers van mobiele telefonie, dat het gebruikte tin, tantalum of wolfraam in de apparaten niet gewonnen is door rebellen en zodoende de oorlog in Oost-Congo financiert.
Die oorlog is nog lang niet over. Er wordt dagelijks gevochten in de jungles van Oost-Congo, hoofdzakelijk in Noord en Zuid-Kivu. Wij brachten aan deze twee provincies een bezoek en zagen hoe met Nederlands ontwikkelingsgeld voorzichtig de landbouw en economie wordt opgebouwd en vooral hoe gerechtigheid en hulp aan slachtoffers wordt ondersteund. Zo zagen we hoe Congolese militairen worden getraind om hen bewust te maken wat verkrachting voor de slachtoffers betekent. En we spraken verschillende hulporganisaties die zich inzetten voor de opvang van slachtoffers van seksueel geweld. Verkrachting en andere vormen van seksueel geweld komen veel voor in Oost-Congo. In het eerste half jaar van 2009 meer dan 12.000 keer. Daders zijn zowel rebellen als officiële Congolese militairen.
De VN-vredesmacht MONUC heeft een ruim mandaat om burgers te beschermen. Toch gebeurt dat onvoldoende. MONUC heeft ongeveer 16.000 mensen in Congo. In Afghanistan zitten komend jaar zeker 130.000 buitenlandse militairen. MONUC wordt bovendien bemand door Pakistanen, Uruguayanen, Indiërs en Bangladeshi. Er zijn nauwelijks westerse troepen actief.
Na deze reis naar Congo ben ik er van overtuigd dat de bevolking van Oost-Congo de bescherming van VN-troepen keihard nodig heeft. Het zou goed zijn als westerse landen, Nederland voorop, een grotere bijdrage zouden leveren aan VN-operaties. Congo kan de kennis en kwaliteit van westerse troepen goed gebruiken. De bescherming van VN-troepen moet gepaard blijven gaan met training van het Congolese leger om te zorgen dat die op een fatsoenlijke manier zelf de veiligheid gaan handhaven in Congo, en ontwikkelingsprojecten die zorgen voor economische ontwikkeling, gerechtigheid en respect voor mensenrechten.
Congo is een prachtig land en het oosten heeft minstens zoveel potentie als Rwanda. Maar zonder hulp van de internationale gemeenschap komt het land er niet bovenop. Alle reden voor blijvende, en wellicht in de toekomst zelfs een grotere Nederlandse betrokkenheid.