Schoonmaker verdient meer dan cadeaubon van 25 euro

Met dank overgenomen van E.G.M. (Emile) Roemer i, gepubliceerd op woensdag 31 maart 2010.

Er dreigt een onderklasse te ontstaan van werkende armen die bij ziekte geen loon krijgen, geen pensioen opbouwen en die moeten vechten tegen de armoede.

 

Emile Roemer, fractievoorzitter SP-Tweede Kamer


Honderden schoonmakers voeren actie voor fatsoenlijk loon, opleiding en respect voor hun werk. De schoonmakers vragen 40 eurocent bruto per uur extra. Volgens Hans Simons, voorzitter van de werkgevers in de schoonmaak en dienstensector, leidt deze opstelling van de vakbond ertoe dat ‘een grote verbetering tot nu toe niet gerealiseerd’ wordt (Opinie&debat, 30 maart). Dat Simons amper bereid is om de helft van 40 eurocent bij te dragen en dat hij de schoonmakers met een cadeaubon van 25 euro denkt te kunnen afkopen, verklaart waarom de schoonmakers zijn bod niet zien zitten. Zij verdienen meer dan een cadeaubon, omdat hun strijd symbool staat voor al die mensen die vechten tegen uitbuiting en tweedeling.

Dag en nacht zetten duizenden schoonmakers zich in om het vieze en zware werk te doen. Zij vragen van de samenleving geen prestatiebonus, geen dertiende maand en ook geen auto van de zaak. Het enige wat deze harde werkers vragen, is een salaris om van te kunnen rondkomen en een beetje respect voor het werk dat zij doen. Het gevecht van de schoonmakers legt bloot hoe de tweedeling tussen arm en rijk, hoog- en laagopgeleid en succesvol en kansarm steeds groter wordt. Veel schoonmakers behoren tot de werkende armen van Nederland.

Sinds de jaren negentig is het aantal werkende armen in Nederland gegroeid tot 300 duizend mensen. Deze werkers in de zorg, post, bouw, schoonmaak en industrie en slagen er, net als een groeiende groep zelfstandigen, met een fulltime baan niet in om hun gezin te onderhouden. In de schoonmaakbranche wordt gevochten om aan de armoede te ontsnappen met een salaris van 10 euro bruto per uur. Naast hun vaak zware werk moeten zij thuis dagelijks de eindjes aan elkaar knopen.

Dat staat in schril contrast met de groeiende groep grootverdieners met hun bonussen, gouden handdrukken en megasalarissen. Uit onderzoek blijkt dat de reële lonen van de laagstbetaalden ver achter blijven bij de lonen aan de top. In twintig jaar tijd stegen de topsalarissen met 130 procent terwijl de minimumlonen zijn gedaald. De economische crisis, die juist zijn oorsprong vindt in het graaigedrag, zoekt nu haar slachtoffers onder de ‘onrendabelen’. Dat is een ongerijmdheid waar alle politieke partijen zich tegen zouden moeten verzetten.

Onder paars hebben PvdA, D66 en VVD een economie opgebouwd waarin het outsourcen of uitbesteden van productie en diensten gemeengoed is geworden. Werknemers in ondersteunende diensten zoals de catering, post, beveiliging en schoonmaak werden losgeweekt uit de werkgemeenschap waar zij sinds jaar en dag deel van uitmaakten. De vertrouwde ‘eigen’ schoonmaakster werd ingewisseld voor een extern bedrijf. Met het doorsnijden van de band tussen de harde kern van het bedrijf en de ondersteunende diensten raakten deze mensen hun fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden kwijt. Het afgeschreven personeel werd ‘ge-outsourced’ naar gespecialiseerde bedrijven. Voor een fors lager salaris of als zogenaamd ‘zelfstandige zonder personeel’ doen zij nu hetzelfde werk onder slechte omstandigheden. Werkgevers en opdrachtgevers werken zich via aanbestedingen omlaag naar de laagste prijs, het kan altijd nóg goedkoper. De rekening wordt betaald door het personeel; zij leveren hun reiskostenvergoeding in, krijgen geen opleiding meer en zien hun werkdruk stijgen.

Met de uitbuiting in de dienstensector dreigt een onderklasse te ontstaan van laaggeschoolde werknemers die buiten de sociale verworvenheden vallen waarvoor in de afgelopen eeuw zo hard is gestreden. De ZZP’ers in de post en thuiszorg bouwen geen pensioen op, hebben geen loon bij ziekte en zijn afhankelijk van de grillen van hun opdrachtgever. Tussen hoog opgeleide werknemers en laaggeschoolden is een kloof ontstaan. De onrendabele legt het af tegen de succesvolle.

De wanverhouding tussen arm en rijk en hoog- en laagopgeleid is niet een ongeluk dat ons is overkomen; het is een gevolg van politieke keuzes van CDA, VVD, PvdA en D66. Een laag minimumloon zou voor werkgelegenheid zorgen en een stimulans voor de economie zijn. De werkelijkheid is dat onderbetaling leidt tot chronische armoede onder een grote groep werknemers van Nederland. Zij wonen in de slechtste huizen, in de moeilijkste buurten van Nederland. Hun kinderen hebben geen kans op een betere toekomst.

De manier waarop wij met de hardste werkers omgaan, zegt veel over het niveau van onze beschaving. De schoonmakers doen hun werk in stilte en op tijden dat Nederland nog slaapt. Zij verdienen onze solidariteit in hun acties voor beter loon en fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden. Werkgevers horen fatsoenlijk om te gaan met hun personeel. Daar hoort een hoger minimumloon, geen flexibele contracten, maar juist bescherming tegen ontslag bij. Het verzet van de schoonmakers drukt ons met de neus op de feiten en dwingt ons keuzen te maken. Betaalt de schoonmaker of de vervuiler de rekening van de crisis? Blijven we een fatsoenlijk land of krijgen grote bedrijven nog meer ruimte voor het uitbuiten van de laagstbetaalden? Gaan we door met flexibiliseren of zorgen we dat de hardste werkers loon naar werken krijgen? Dat is de keuze waar de verkiezingen op 9 juni over gaan.

Dit artikel was op 31 maart 2010 te lezen in de Volkskrant