Kabinetscrisis 2010: de Uruzgan-crisis
In de vroege ochtend van 20 februari 2010 wist het vierde kabinet-Balkenende1 geen overeenstemming te bereiken over eventuele voortzetting van de Nederlandse militaire activiteiten in de Afghaanse provincie Uruzgan. De ministers van PvdA wilden negatief antwoorden op een verzoek van de NAVO voor verdere activiteiten na 2010. Toen de meerderheid van het kabinet anders besloot, konden de PvdA-ministers dat niet voor hun rekening nemen en kondigden zij aan ontslag te nemen. De ministers van CDA en ChristenUnie zagen daarin aanleiding om hun portefeuille, functies en ambt ter beschikking te stellen.
Het conflict ging primair om het in 2007 door het kabinet genomen besluit over beëindiging in 2010 van de Nederlandse bijdrage aan de NAVO-missie in Afghanistan, waarbij Nederland in de provincie Uruzgan een leidende rol speelde. In 2007 sprak het kabinet af dat de missie op 1 augustus 2010 zou eindigen, waarna de terugtrekking op 1 december dat jaar moest zijn voltooid. In de loop van 2009 werd de druk vanuit de Verenigde Staten en de NAVO om de missie in afgeslankte vorm langer voort te zetten steeds groter. De PvdA wilde daaraan niet tegemoetkomen, CDA en ChristenUnie voelden daar wel voor.
Diepere oorzaak van de crisis was een toenemend onderling wantrouwen. Omdat de regeringspartijen daarbij vaak moeizame compromissen moesten sluiten, nam het wantrouwen onder hun kiezers toe en deden CDA en PvdA het slecht in de opiniepeilingen. De oppositiepartijen verweten het kabinet bovendien besluiteloosheid. Ook de reactie in januari 2010 op het rapport van de commissie-Davids (over de Nederlandse steun in 2003 aan het militaire operatie in Irak) verslechterde de verhoudingen.
Inhoudsopgave
Op 2 februari 2006 stemde de Tweede Kamer in met Nederlandse deelname aan de ISAF-missie in Uruzgan in Zuid-Afghanistan. De regering van Afghanistan had daarom verzocht. ISAF (International Security Assistance Force) richtte zich in Afghanistan op het tot stand brengen van stabiliteit en democratie. De operatie was gemandateerd door de Verenigde Naties en werd uitgevoerd door de NAVO-landen.
Na de onder leiding van VS met succes uitgevoerde operatie Enduring Freedom en de val van het moslimextremistische Taliban-regime werd getracht Afghanistan een betere toekomst te brengen. Stabiliteit en een centraal bestuur moesten voorkomen dat terroristische groeperingen in Afghanistan als basis konden gebruiken voor hun activiteiten.
In Uruzgan zouden Nederlandse militairen twee jaar een taakgroep (TFU) gaan leiden. Het ging daarbij allereerst om een opbouwmissie, maar ook stabiliteit en veiligheid in de regio moesten worden vergroot. Tevens kon het noodzakelijk zijn in bepaalde gebieden offensieve acties uit te voeren om het optreden van het opbouwwerk en de Afghaanse overheid in die gebieden mogelijk te maken. Daartoe zouden onder meer infanterie-eenheden deel uitmaken van de taakgroep en zou de taakgroep worden ondersteund met militaire middelen, waaronder zes Apache-gevechtshelikopters en zes F-16 gevechtsvliegtuigen.
Verder zou Nederland een bijdrage leveren aan het regionale multinationale hoofdkwartier en ondersteunende eenheden, die zouden worden gestationeerd op de vliegbasis van Kandahar. Nederland had eerder in Noord-Afghanistan al een bijdrage geleverd. In totaal ging het om circa 1200 militairen.
Over de Nederlandse deelname ging, nadat in juni 2005 het verzoek daartoe was gedaan, de nodige politieke strijd vooraf. Met name regeringspartij D66 was afwijzend en sprak van een 'mission impossible'. In december 2005 liet fractiewoordvoerder Bert Bakker2 in een interview weten dat de fractie tegen de missie was. De D66-ministers Pechtold en Brinkhorst stelden zich echter achter het kabinetsbesluit van 22 december op.
Tijdens het Kamerdebat op 2 februari hield fractievoorzitter Boris Dittrich3 vast aan het afwijzende standpunt. De PvdA-fractie steunde de missie echter - anders dan D66 had verwacht - wel, op voorwaarde dat er strikte scheiding zou zijn tussen de strijd van de VS tegen het terrorisme en de activiteiten van ISAF.
De dreiging van D66 om uit het kabinet te stappen als Nederland een rol zou gaan spelen in Uruzgan, werd uiteindelijk niet uitgevoerd. Uiteindelijk stemden SP, GroenLinks, D66 en het PvdA-Kamerlid Godelieve van Heteren4 tegen deelname aan de missie. De uitkomst van het debat was voor Dittrich reden om terug te treden als fractievoorzitter.
In juni 2007 besloot het kabinet-Balkenende IV om voortzetting van de missie in Uruzgan te onderzoeken. Dit leidde op 30 november 2007 tot een formeel besluit (en een uit de Grondwet voortvloeiende artikel-1005-brief). Er werd daarin grote waardering uitgesproken voor de tot dan in Afghanistan geleverde prestaties, die ook internationaal werd gedeeld. Gememoreerd werd dat tot dan twaalf Nederlandse militairen waren omgekomen.
Gesteld werd dat de missie veel vroeg van Nederland, dat al wel eerste successen waren te melden, maar dat het brengen van duurzame verbeteringen ook nog de nodige inspanningen zouden vergen. De NAVO had in de zomer van 2007 gevraagd om een nieuwe bijdrage in Uruzgan, waarbij Nederland wederom als 'lead nation' zou optreden. Het kabinet wilde dat verzoek honoreren. De leidende militaire bijdrage zou hoe dan ook 1 augustus 2010 eindigen, waardoor 1 december dat jaar de terugtrekking kon worden voltooid. Het was de verantwoordelijkheid van de NAVO om voor vervanging te zorgen.
Tijdens de voortzetting van de missie moest een reductie van 10-15 procent van de troepen plaatsvinden. Vastgelegd werd voorts dat langjarige internationale gemeenschap betrokkenheid bij Afghanistan onvermijdelijk was. Na 2010 zou opleiding van het Afghaanse leger en van de Afghaanse politie prioriteit krijgen. Die moesten daarna de verantwoordelijkheid voor de veiligheid overnemen. De NAVO zou dat wel zolang nodig blijven ondersteunen.
De afspraken werden op 10 december 2007 in een gesprek van Tweede Kamerleden met secretaris-generaal De Hoop Scheffer6 van de NAVO bevestigd.
De Tweede Kamer debatteerde op 18 december over de verlenging van de missie en stemde daar op 20 december mee in. De fracties van SP, PVV, GroenLinks, D66, Partij voor de Dieren en Verdonk stemden tegen.
Het in december 2007 genomen besluit kwam in december 2008 weer volop in discussie toen minister Van Middelkoop7 na een bezoek aan Uruzgan uitspraken deed. Twee kranten (het Nederlands Dagblad en De Telegraaf) meldden dat de minister had benadrukt dat voortzetting van de missie na 2010 niet aan de orde was. Het citaat dat goed onderstreepte dat Nederland weg zou gaan, was 'Ook als Obama me tien keer belt'. Van Middelkoop benadrukte dat de missie veel vroeg van Nederland en dat de krijgsmacht niet langer in staat was tot het vervullen van een rol.
Er ontstond hierna enige geharrewar over de vraag of het hier om een geautoriseerd interview ging of niet en de Tweede Kamer vroeg (tweemaal) om opheldering. Op 22 januari 2009 herhaalde Van Middelkoop in het debat over het interview het eerdere standpunt: de leidende rol van Nederland in Uruzgan eindigt op 1 augustus 2010, de militairen zijn 1 december 2010 vertrokken en er komt geen andere missie elders in Afghanistan.
De Nederlandse bijdrage aan de missie in Uruzgan leverde internationaal inmiddels steeds meer waardering op. Nederland koos voor een zogenoemde 3D-benadering (diplomatie, defensie en ontwikkelingssamenwerking ['development']) en had in toenemende mate het vertrouwen van de bevolking weten te winnen. Wel bleef de veiligheidssituatie zorgelijk en waren er enkele keren gevechten met Taliban-strijders. Bermbommen en aanslagen veroorzaakten (nieuwe) dodelijke slachtoffers aan Nederlandse zijde. In totaal verloren 21 militairen het leven door de missie.
De nieuwe Amerikaanse regering van president Obama8 koos in maart 2009 in Afghanistan voor een nieuwe strategie. Hij besloot tot inzet van 4000 extra militairen vanwege de blijvende (en toenemende) dreiging van terroristen. De militairen moesten behalve voor veiligheid ook voor opleiding van leger en politie zorgen. De accentverlegging van louter militair naar opleiding en de inzet van burgerlijke adviseurs waren een duidelijk andere aanpak dan onder president Bush.
Op 31 maart 2009 vond in Den Haag een zogenoemde Afghanistan-top plaats. Tijdens deze internationale conferentie, waarop minister Maxime Verhagen9 een prominente rol speelde, werd benadrukt dat naast veiligheid ook ontwikkeling en opbouw van goed bestuur in Afghanistan nodig waren. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Hillary Clinton10, prees de 'Dutch Approach' en omarmde die aanpak. Zij stelde tegelijkertijd dat een langer verblijf van Nederland in Afghanistan wenselijk was.
Op 24 september 2009 verklaarde minister Verhagen via de zender BNR Nieuwsradio dat een verlenging van de missie in Uruzgan volgens hem niet moest worden uitgesloten. Hij zei onder meer: "De vraag is of wij alles op anderen kunnen afschuiven." Ook vond de minister dat het denken over Afghanistan niet moest ophouden. Zijn collega, vicepremier Wouter Bos11 liet een dag later vanuit Pittsburg (waar hij samen met premier Balkenende12 de G20-top bijwoonde) weten dat een verlenging van de missie niet aan de orde was. De premier riep de ministers op om niet via de media over dit onderwerp te debatteren.
De uitspraken waren voor de Tweede Kamer aanleiding om te debatteren met de ministers Verhagen en Van Middelkoop en minister-president Balkenende. Tijdens dit debat op 30 september legde de Kamer opnieuw vast dat het besluit uit 2007 nog overeind stond. Een motie-Voordewind/Van Dam (ChristenUnie en PvdA) kreeg steun van alle fracties, met uitzondering van het CDA. PvdA-woordvoerder Martijn van Dam13 liet weten dat de PvdA-fractie tegen een eventueel voorstel tot verlenging van de missie zou stemmen.
Een motie-Van der Staaij (SGP) vroeg het kabinet om vóór 1 maart 2010 een besluit te nemen over de verdere Nederlandse betrokkenheid bij Uruzgan.
De regeringsfracties en het kabinet wisten op enkele dossiers compromissen te bereiken, zoals over het ontslagrecht, de verhoging van de AOW-leeftijd en de voorlopige aankoop van de JSF-testtoestellen. De maatregelen om de economische crisis aan te pakken leidden in de eerste maanden van 2009 echter tot langdurige, moeizame gesprekken. Het wantrouwen groeide daardoor. Bovendien stond het kabinet voor ingrijpende beslissingen over het gezondmaken van de overheidsfinanciën. Het kabinet beperkte zich vooralsnog tot het vragen om een ambtelijke inventarisatie van mogelijke bezuinigingen.
In januari 2010 dreigde bovendien een crisis door de reactie van premier Balkenende op het rapport van de Commissie-Davids. Die commissie had de besluitvorming rond de Nederlandse steun aan een militair optreden in Irak onderzocht. Dat besluit viel tijdens het eerste kabinet-Balkenende en de kritiek van de commissie (ontbrekend volkenrechtelijk mandaat, onvolledige informatievoorziening aan het parlement, gebrekkige regie) keerde zich tegen minister-president Balkenende. De eerdere opstelling van de PvdA, die bovendien altijd voor een onderzoek had gepleit, leek erdoor te worden bevestigd.
Balkenende verdedigde zich nog op de dag van het verschijnen van het rapport tegen belangrijke aantijgingen. Hij beriep zich daarbij overigens op afstemming van zijn reactie met de beide vicepremiers. Voor de PvdA-top was de reactie echter onaanvaardbaar en fractievoorzitter Mariëtte Hamer14 verlangde een nieuwe verklaring. Die kwam er pas na moeizaam overleg. Algemeen werd de PvdA als winnaar van dit conflict beschouwd. Ook de verdere besluitvorming over de kabinetsreactie op het rapport verliep moeilijk. Na het Kamerdebat hierover stemden de oppositiepartijen (uitgezonderd VVD en SGP) voor een tegen premier Balkenende gerichte motie van wantrouwen.
Inmiddels waren vanaf januari 2010 zes ministers (de minister-president, de beide vicepremiers, de ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie, en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking) met besprekingen begonnen over de beëindiging van de leidende Nederlandse rol bij de Uruzgan-missie en het eventuele vervolg daarop.
Gedacht werd aan een beperktere missie waarin training van en overdracht aan Afghanen centraal zou staan. Wel vonden de CDA-ministers dat die missie door militairen moeten worden beschermd (genoemd werd het aantal van 700). Voor de PvdA-ministers was die optie onbespreekbaar. Volgens Balkenende en Verhagen leken Koenders en ook staatssecretaris Timmermans aanvankelijk bereid onder voorwaarden akkoord te gaan met een voortgezette, beperkte missie. Een belangrijke voorwaarde was dat er een formeel verzoek van de NAVO moest komen. Ook moesten de Nederlandse F16's worden teruggetrokken. Volgens de CDA-ministers en minister Van Middelkoop (CU) kwam de PvdA later terug op de toezegging, ondanks het voldoen van hun voorwaarden.
Op 4 februari ontving Nederland via de secretaris-generaal het formele verzoek van de NAVO om met een kleinere missie nog een jaar langer in Uruzgan te blijven. Het concept daarvoor was opgesteld door Buitenlandse Zaken en Defensie. Die verlengde missie zou dus in augustus 2011 eindigen. De Tweede Kamer werd hiervan op 9 februari per brief op de hoogte gesteld. Het verzoek was gedaan, nadat minister Verhagen te kennen had gegeven dat Nederland daartoe bereid was.
Op 11 februari 2010 liet Bos bij het programma 'Pauw & Witteman' weten niet betrokken te zijn geweest bij het afgeven van een positief signaal aan de NAVO. Minister Verhagen stelde echter dat dit in de ministerraad was besproken en was afgestemd met alle betrokkenen.
De verwarring die hierdoor ontstond, werd op 12 februari in de ministerraad besproken. Na afloop hiervan verklaarde Bos dat er sprake was geweest van twee misverstanden. Het eerste was dat de PvdA akkoord zou zijn gegaan met één van de opties die in de NAVO-brief werden genoemd, namelijk verlenging van de Nederlandse missie in Uruzgan. Het tweede was dat er sprake was geweest van een soloactie van minister Verhagen bij het benaderen van de NAVO.
Op een PvdA-campagnebijeenkomst in het kader van de gemeenteraadsverkiezingen van 3 maart in Utrecht herhaalde Bos op 17 februari dat de PvdA tegen verlenging van de NAVO-missie in Uruzgan bleef. In de ministerraad van 19 februari, de laatste ministerraad vóór 1 maart, moest dit definitief worden vastgelegd.
Door zijn uitspraak kwam Bos in het openbaar tegenover Verhagen te staan. Had de PvdA nu wel of niet ingestemd met het positieve signaal aan de NAVO, zoals Verhagen stelde? Tijdens een op 18 februari gehouden spoeddebat in de Tweede Kamer kon daarover geen duidelijkheid worden gegeven. Bos stelde dat het standpunt van de PvdA al sinds 2007 bekend was en dat er bovendien sowieso geen Kamermeerderheid zou zijn te vinden voor verlenging van de missie.
Premier Balkenende probeerde in een zeer rumoerig debat - waarin vicepremier Bos door Kamerlid Verdonk voor leugenaar werd uitgemaakt - vragen te omzeilen door te verwijzen naar de nog te houden besluitvorming in de ministerraad. Uitspraken over uitkomsten daarvan noemde hij prematuur, maar dat weerhield vicepremier Bos niet zijn uitspraak te herhalen dat moest worden vastgehouden aan het besluit uit 2007.
Tekenend voor de verziekte sfeer was dat minister Koenders tegen de uitdrukkelijke wens van premier Balkenende en minister Verhagen in het debat een vraag beantwoordde die GroenLinks-fractievoorzitter Femke Halsema15 aan minister Bos had gesteld over het feit dat hij als enige verrast was door de brief aan de NAVO.
Onder dat gesternte begon een dag later de ministerraadvergadering. Tussen 15.00 uur en 4.00 uur de volgende ochtend trachtten de ministers nog een uitweg te vinden. Dat lukte niet. De PvdA-ministers verklaarden achteraf dat minister Verhagen een oplossing had geblokkeerd door met aftreden te dreigen. Verhagen zelf zei dat hij alleen had aangegeven bepaalde opties onaanvaardbaar te vinden.
Tijdens de nachtelijke ministerraadvergadering meldde minister Van Middelkoop dat de plaatsvervangend commandant van de NAVO al in januari vertrouwelijk de optie op tafel had gelegd van levering door Nederland van opleiders buiten Uruzgan. Voor de PvdA-ministers was dit bespreekbaar geweest. Van Middelkoop vond echter dat de ministerraad eerst over het eveneens door de NAVO gewenste langere aanwezigheid in Uruzgan moest beslissen.
Uiteindelijk leidde een stemming over het afwijzen van het verzoek voor langer verblijf in Uruzgan tot de breuk. De PvdA-ministers hielden vast aan het kabinetsbesluit van eind 2007 en stemden tegen.
Meer over
- 1.Dit kabinet werd gevormd na de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2006. Het was tot 23 februari 2010 een coalitie van CDA, PvdA en ChristenUnie en daarna van CDA en CU. Het trad op 22 februari 2007 aan als opvolger van het kabinet-Balkenende III. Motto van het kabinet was 'Samen werken, samen leven'.
- 2.Prominente D66'er die van alle markten thuis was. Hield zich in de twaalf jaar waarin hij Tweede Kamerlid was bezig met onder meer financiën, sociale zekerheid, de zorg, buitenlands beleid, defensie, media en economische zaken. Leidde bekwaam de commissie die onderzoek deed naar de uitzending van Nederlandse militairen op vredesmissies en was voorzitter van de enquêtecommissie Srebrenica. Was, gevraagd en ongevraagd, altijd bereid de pers te woord staan en zette dan op heldere wijze de standpunten van zijn partij uiteen. Voor hij Kamerlid werd hoofd voorlichting van de Sociaal-Economische Raad. Verloor in 2006 zijn zetel, omdat Fatma Koser Kaya met voorkeurstemmen werd gekozen.
- 3.Boris Dittrich (1955) is sinds 11 juni 2019 lid van de D66-Eerste Kamerfractie. Hij was eerder in de jaren 1994-2006 Tweede Kamerlid. In de periode 2003-2006 was hij fractievoorzitter. Voor hij Kamerlid werd, was hij advocaat en rechter bij de Arrondissementsrechtbank Alkmaar. In de Kamer hield hij zich aanvankelijk vooral bezig met justitie en later ook met terreinen als werkgelegenheid, Antilliaanse zaken, medisch-ethische zaken, cultuur, ontwikkelingssamenwerking, politie en integratie. Zette zich volop in voor de rechten van homo's en bracht vier initiatiefwetten tot stand. Na zijn Tweede Kamerlidmaatschap werkte hij bij Human Rights Watch. Is als Eerste Kamerlid woordvoerder justitie, binnenlandse zaken en asiel en Koninkrijksrelaties.
- 4.Arts en wetenschapper die eind 2002 in de Tweede Kamer kwam voor de PvdA. Was universitair docent bij de vakgroep ethiek, filosofie en geschiedenis van de geneeskunde in Nijmegen. Hield zich als Kamerlid vooral bezig met rampenbeleid en volksgezondheid (patiëntenbeleid, medisch-ethische kwesties), maar anders dan zij had gehoopt niet met de stelselherziening ziektekosten. Werd in 2005, kort voor het referendum over de Europese Grondwet, voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken en zette zich enthousiast in voor internationale samenwerking. Stemde als één van de weinigen van haar fractie tegen Nederlandse deelname aan een militaire missie in Irak.
- 5.Op grond van artikel 100 van de Grondwet moet de regering de Staten-Generaal (dus Tweede én Eerste Kamer) vooraf inlichten over deelname aan militaire operaties ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde (vredesmissies). Het gaat daarbij zowel om humanitaire hulpverlening en inzet van de krijgsmacht bij een gewapend conflict.
- 6.CDA-politicus en diplomaat. Begon zijn loopbaan als ambassadesecretaris in Ghana en werd later secretaris van de minister van Buitenlandse Zaken. Kreeg als Tweede Kamerlid snel een goede naam als woordvoerder asielbeleid en buitenlandse zaken en volgde in 1997 Heerma op als fractievoorzitter. Slaagde er echter niet in de neergang van zijn partij om te buigen en aan zijn politiek leiderschap kwam najaar 2001 een einde na een machtsstrijd met partijvoorzitter Van Rij. Maakte in juli 2002 een comeback als minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Balkenende I. Stond bekend als atlanticus en zijn benoeming in december 2003 tot secretaris-generaal van de NAVO was daar feitelijk een logisch uitvloeisel van. Hij bekleedde aan de Leidse universiteit de Pieter Kooijmans-leerstoel. Is sinds 2018 minister van staat. Sportieve telg van een bekende Amsterdamse familie.
- 7.Gedegen en gerespecteerd lid van de Tweede Kamerfracties van GPV en ChristenUnie, die na vier jaar Eerste Kamerlidmaatschap minister van Defensie werd in het kabinet-Balkenende IV. Had het in die laatste functie veel moeilijker, onder andere vanwege de discussies rond de vredesmissie in Afghanistan. Zijn politieke loopbaan begon hij als medewerker van de Tweede Kamerfractie van het GPV, waarna hij in 1989 zelf Kamerlid werd. Hield zich met uiteenlopende onderwerpen bezig. Leidde in 1995-1996 het parlementaire onderzoek naar klimaatverandering. Daarnaast was hij nauw betrokken bij de parlementaire nasleep van het Srebrenicadrama en het vastleggen van betrokkenheid van de Tweede Kamer bij militaire missies. Na het uittreden van de PvdA-ministers was hij in 2010 acht maanden tevens minister voor Wonen, Wijken en Integratie.
- 8.Barack Obama (1961) was van 20 januari 2009 tot 20 januari 2017 de 44e president van de Verenigde Staten. Hij werd op 4 november 2008 gekozen. Obama, zoon van een Keniaanse immigrant en deels opgegroeid op Hawaï, was onder meer werkzaam bij een kerkelijke organisatie voor sociaal werk en op advocatenkantoren. Hij was lector (hoogleraar) aan de rechtenfaculteit van de Universiteit van Chicago. In 2005 werd Obama senator voor Illinois. Bij de voorverkiezingen van de Democratische Partij in 2007-2008 versloeg hij Hillary Clinton.
- 9.CDA-voorman, die het tot minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Balkenende IV en vicepremier in het kabinet-Rutte I bracht, maar die in 2012 afzag van het politiek leiderschap. Zoon van een Limburgse gedeputeerde. Als (jong) historicus werd hij fractiemedewerker en, in 1989, Europarlementariër, alvorens in 1994 de overstap te maken naar de CDA-Tweede Kamerfractie. Ontpopte zich als vaardig woordvoerder asielbeleid en buitenlandse en Europese zaken. Toen Balkenende in 2002 premier werd, nam hij het fractievoorzitterschap over. Als diens secondant schuwde hij harde uithalen naar tegenstanders niet ('Met Bos bent u de klos'). Genoot van het ministerschap van BZ, maar mede vanwege rugklachten werd hij in 2010 minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Stond bekend als emotioneel en slim en als strateeg. Vanaf 2013 was hij tien jaar voorzitter van Bouwend Nederland.
- 10.Hillary Rodham Clinton (1947) was in 2009-2013 minister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten. Na haar rechtenstudie was zij officier van justitie en lector. In de jaren dat haar echtgenoot Bill gouverneur was, vervulde zij de rol van 'first lady' in Arkansas en was zij daar actief in functies op het gebied van jeugd, onderwijs en gezondheid. Tevens was zij toen een succesvol advocaat. In 1993 werd zij 'first lady' in het Witte Huis, waarbij zij een belangrijke aandeel had in pogingen om de gezondheidszorg te hervormen. Zes jaar later werd Hillary Rodham Clinton gekozen tot senator voor New York. Zij dong in 2008 tevergeefs naar de democratische kandidatuur voor het presidentschap. Haar voormalige opponent Obama benoemde haar, kort na zijn verkiezingen, tot minister.
- 11.Uit het bedrijfsleven afkomstige partijleider van de PvdA in de jaren 2002-2010. Werkte na zijn studie economie en politicologie ruim negen jaar in binnen- en buitenland voor Shell. Werd daarna Tweede Kamerlid en spoedig staatssecretaris van Financiën. In 2002 de eerste direct gekozen lijsttrekker van de PvdA. Leidde in 2003 zijn partij naar electoraal herstel, maar zag onderhandelingen met het CDA mislukken. Na vier jaar oppositie in 2007 vicepremier en minister van Financiën. Oogstte waardering voor de wijze waarop hij de gevolgen van de internationale financiële crisis aanpakte. Niet lang na de breuk in het kabinet-Balkenende IV koos hij voor zijn jonge gezin en verliet hij de politiek. Goed debater, die echter soms aarzelde over de koers van zijn partij. Tegenstanders betichtten hem daarom wel van 'draaien'. Was bestuursvoorzitter van VU Medisch Centrum en is nu voorzitter van het bestuur van Menzis.
- 12.Zeeuwse CDA-politicus die negen jaar partijleider en acht jaar premier was. Afkomstig uit de wetenschap en partijideoloog, die eigen verantwoordelijkheid van burgers voorstond. Als Tweede Kamerlid financieel woordvoerder. Werd in 2001 onverwacht lijsttrekker van het CDA na de machtstrijd tussen De Hoop Scheffer en Van Rij. Leidde vanaf 2002 als premier kabinetten van wisselende samenstelling in een na de moord op Fortuyn politiek instabiele periode. Probeerde terugkeer van 'normen en waarden' op de politieke agenda te zetten. Nadat zijn tweede kabinet diverse hervormingen had doorgevoerd, was zijn vierde kabinet op dat punt minder daadkrachtig. Een bankencrisis werd wel bezworen. In zijn publieke optredens soms wat onhandig, maar niettemin - of juist daardoor - lange tijd populair en succesvol. De verkiezingen van 2010 verliepen voor zijn partij echter desastreus, waarna hij de politiek verliet. Sinds 2022 minister van staat.
- 13.In Eindhoven opgeleide technisch-bedrijfskundige, die na in 2003 op jonge leeftijd PvdA-Tweede Kamerlid te zijn geworden voortvarend carrière maakte in de Haagse politiek. Eerder was hij voorzitter van de Jonge Socialisten. Was als Kamerlid een helder formulerende woordvoerder mediabeleid, buitenlandse zaken en asiel en immigratie en werd in november 2012 tweede man in de PvdA-fractie. Had eerder dat jaar zonder succes meegedaan aan de lijsttrekkersstrijd. In 2015 volgde een overstap naar het kabinet-Rutte II toen hij staatssecretaris van Economische Zaken, belast met landbouw werd. Verliet in 2017 de politiek en werd lid van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO). Is sinds 2022 bestuurder van Nederlandse Datakluis.
- 14.Uit het onderwijs afkomstige sociaaldemocrate, die ruim drie jaar (2008-2011) de PvdA-Tweede Kamerfractie leidde. Na lerares en directeur volwasseneneducatie te zijn geweest, onder meer hoofd van de afdeling strategisch beleid en beleidsverkenningen bij de directie Hoger Beroeps Onderwijs van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Werd in 1998 één van de onderwijswoordvoerders van de PvdA-fractie en gaf de aanzet tot het parlementaire onderzoek naar onderwijsvernieuwingen. Later hield zij zich bezig met arbeidsmarkt en ontslagbescherming. Was verder anderhalf jaar waarnemend partijvoorzitter en enige tijd fractiesecretaris. Was lid van het Kamerpresidium. Door haar dossierkennis sterk in onderhandelingen en debatten, maar geen bevlogen spreker. Was acht jaar (2014-2022) voorzitter van de Sociaal-Economische Raad. Is nu regeringscommissaris aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld.
- 15.Femke Halsema (1966) is sinds 12 juli 2018 burgemeester van Amsterdam. Werd in 1998, een jaar na haar breuk met de PvdA, Tweede Kamerlid voor GroenLinks en in 2002 daarvan als opvolger van Paul Rosenmöller de politiek leider. Stuurde aan op een vrijzinnig-linkse koers, maar wist in 2010 geen kabinetsdeelname te bewerkstellingen voor haar partij. Verliet in januari 2011 de politiek. Zij begon haar loopbaan na haar studie criminologie in Utrecht als universitair onderzoeker en was daarna stafmedewerker van de Wiardi Beckman Stichting. Na haar vertrek uit de Haagse politiek was zij in Tilburg bijzonder hoogleraar politiek in de 21e eeuw, publiciste en documentairemaker.
- 16.Een kabinet kan vanwege een intern conflict of door een conflict met Tweede Kamer of Eerste Kamer ten val komen. Bij interne conflicten kan worden gedacht aan een meningsverschil tussen ministers over een te nemen maatregel of over een wetsvoorstel dat in behandeling is.