Deel onze rijkdom met allerarmsten - Hoofdinhoud
“De hulp van Koenders helpt niet”, vat oud VVD-Kamerlid Arend-Jan Boekestijn samen in zijn opinieartikel in de NRC Next van 20 januari. Vol medelijden met ‘arme Koenders’ meldt Boekestijn dat de God-is-dood-theorie opgaat voor de huidige ontwikkelingshulp. Boekestijn winkelt echter zeer selectief in het rapport wanneer hij voorbijgaat aan de kritiek op zijn eigen stokpaardjes.
Ewout Irrgang is Kamerlid voor de SP
Afgelopen maandag bracht de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) het rapport ‘Minder pretentie, meer ambitie’ uit. “Het heilige huisje van de 0.7% BNP-norm is ingestort”, reageerde Boekestijn direct. In de jaren ‘70 is deze norm juist ingevoerd zodat alle landen zich zouden binden aan het geven van voldoende hulp. Boekestijn grijpt deze kans om het nut van ontwikkelingshulp zelf weer aan de kaak te stellen. Nergens in het rapport staat echter dat hulp nutteloos is of dat de norm verlaagd moet worden. Het is dan ook jammer dat het rapport door Boekestijn en andere critici zo misbruikt wordt.
Volgens de SP is de functie van de 0,7%-norm dat als wij met z’n allen nog rijker worden, we er dan met deze norm voor zorgen dat een klein deel hiervan ook wordt gedeeld met de allerarmsten in de wereld. Door middel van deze norm wordt internationale solidariteit verzekert. Als we met z’n allen een tientje meer verdienen dan geven we zeven eurocent extra aan hulp.
De WRR is terecht kritisch over de manier waarop er in het verleden ‘hulp’ werd gegeven. In de Koude Oorlog werden dictators met ‘hulp’ gesteund als zij op de hand van het Westen waren. Dat had weinig met echte hulp te maken. In de jaren tachtig en negentig werden landen met ‘hulp’ gedwongen hun economieën te privatiseren en te liberaliseren met vaak dramatische gevolgen (‘Washington consensus’). Hebben wij al die jaren werkelijk ontwikkeling nagestreefd of voornamelijk onze eigen belangen bediend? Juist de landen die grote successen hebben geboekt in de ontwikkeling van hun land hebben hun eigen groeistrategieën toe kunnen passen. Ze beschermden hun eigen industrieën, ontwikkelden hun economie en maakten de ommezwaai naar een open economie toen hun economieën daar klaar voor waren. Klassieke voorbeelden hiervan zijn Singapore en Zuid-Korea. Zuid-Korea overigens ook met veel Westerse hulp, zo merkt de WRR terecht op.
Hulp is niet dood en helaas ook nog niet overbodig. De WRR doet een interessant pleidooi voor meer professionalisering van de kant van de Nederlandse overheid. De WRR pleit voor ‘NLAID’, een soort Nederlandse versie van USAID dat zich zal richten op een beperkt aantal landen en thema’s en meer afgestemd op de behoefte van het land zelf. Het is makkelijk om daar ook tegenargumenten voor te bedenken. Maar Koenders veegt naar mijn mening dit voorstel te makkelijk van tafel. Datzelfde geldt voor het voorstel van de WRR om de hulp te beperken tot tien landen in plaats van de huidige 36 landen. In veel van die landen, zoals bijvoorbeeld Indonesië en Zuid-Afrika, is nog steeds veel armoede. Maar dit zijn juist landen die er goed in slagen zichzelf te redden. Het pleidooi van de WRR om de hulp in de allerarmste landen te concentreren omdat hulp daar het meest nodig is zou minister Koenders daarom moeten aanspreken.
De aardbeving in Haïti maakt duidelijk dat Nederlanders staan voor internationale solidariteit in woord en daad. De hartverwarmende initiatieven om geld in te zamelen brengen het beste in ons boven. Het is goed als het debat mede naar aanleiding van het WRR-rapport gaat over hoe we hulp beter kunnen maken, in plaats van hoe die af te breken.
Dit artikel verscheen op 22 januari 2010 in NRC.Next