Externe onderzoeken
Rampen, ongelukken, mislukte projecten en ernstige ordeverstoringen: dat alles was reden voor onderzoek. Alleen bij de watersnoodramp in 1953 bleef een dergelijk onderzoek uit. Behalve bestaande onderzoeksinstellingen, zoals de Algemene Rekenkamer en de Onderzoeksraad voor Veiligheid, werd ook geregeld een commissie ad-hoc ingesteld. Soms deed de Tweede Kamer1 zelf onderzoek, al dan niet voorafgegaan of gevolgd door extern onderzoek.
De Tweede Kamer kan de benodigde expertise en tijdsinspanning voor een eigen onderzoek niet altijd leveren. Politieke belangen kunnen ook het beeld van objectiviteit beschadigen. In deze gevallen is een extern onderzoek gewenst. Op basis van de resultaten moet verantwoordelijkheid worden genomen. Menig minister is afgetreden vanwege de uitkomsten van een extern onderzoek.
Inhoudsopgave
In 2015 kondigde minister Van der Steur2 namens kabinet-Rutte II3 een onderzoek door de commissie-Oosting II aan naar de 'Teevendeal': een deal die staatsecretaris Teeven4 in 2000 (destijds werkzaam als officier van justitie) had gesloten met drugscrimineel Cees H.
Vanaf 2014 raakt Teeven in opspraak vanwege de deal. Actualiteitenprogramma Nieuwsuur onthulde dat het bedrag van de Teevendeal hoger was dan eerder gemeld. Tevens was de Belastingdienst er opzettelijk buiten gehouden. Een klokkenluiderbrief aan Kamervoorzitter Van Miltenburg5 werd door haar door de shredder gehaald.
Premier Rutte6, minister Opstelten en staatssecretaris Teeven kregen kritiek vanwege gebrekkige informatieverstrekking aan de Tweede Kamer. Wanneer het bonnetje in maart 2015 opduikt, treden Opstelten en Teeven af. Van der Steur volgt Opstelten op als minister van Justitie. Hij stelt de commissie-Oosting in om de zaak opnieuw te bekijken. Alle gegevens over de deal worden door de erfgoedinspectie gevonden.
Eind 2015 deelde de commissie-Oosting haar bevindingen in een rapport: de Teevendeal was ondeugdelijk, minister Opstelten had te weinig regie over het dossier, premier Rutte had moeten zorgen voor betere informatieverstrekking en Kamervoorzitter Van Miltenburg had geen klokkenluiderbrieven moeten vernietigen.
Het rapport leidde ertoe dat Kamervoorzitter Van Miltenburg aftrad. Er wordt een motie van afkeuring ingediend door de Tweede Kamer, maar deze behaald niet de benodigde stemmen. Ook minister Van der Steur trad af, nadat Nieuwsuur onthulde dat hij als Kamerlid en minister informatie over de Teevendeal achter had gehouden.
Het kabinet-Balkenende IV7 kondigde op 2 februari 2009 een onafhankelijk onderzoek aan naar de besluitvorming in aanloop van de inval in Irak in 2003 onder leiding van de Verenigde Staten. Er werd een commissie ingesteld onder leiding van de oud-president van de Hoge Raad mr. W.J.M. Davids.
Lange tijd was aangedrongen op zo'n onderzoek, waarbij vooral werd gedacht aan een parlementair onderzoek (eventueel in de vorm van een parlementaire enquête8). Een Kamermeerderheid wees dat steeds af. In de Eerste Kamer, waar onder anderen door PvdA-senator Klaas de Vries9, vele vragen waren gesteld, leek zich eind 2008 echter een meerderheid af te tekenen voor zo'n parlementair onderzoek. Uiteindelijk besloot het kabinet tot een extern onderzoek.
Deze externe commissie, de Commissie-Davids, presenteerde haar onderzoeksrapport op 12 januari 2010. Er werd geconstateerd dat het kabinet niet altijd voldoende informatie aan de Tweede Kamer had verstrekt, te veel had geleund op de door de Verenigde Staten verstrekte gegevens en daarbij de nuanceringen van de Nederlandse veiligheidsdiensten niet had overgenomen, maar dat er geen bewijs was voor actieve Nederlandse militaire bijdrage aan de inval.
In een eerste reactie plaatste voormalig premier Balkenende10 enige kritische kanttekeningen bij het rapport, maar na lang beraad, verklaarde de regering uiteindelijk een dag later dat zij de conclusies van het rapport onderschreef. Tijdens het Tweede Kamerdebat over de kabinetsreactie werd door vijf oppositiepartijen een motie van wantrouwen tegen premier Balkenende ingediend; deze werd verworpen.
In de nacht van 26 op 27 oktober 2005 kwamen bij een brand in het detentiecentrum op Schiphol-Oost elf mensen om. Naar de toedracht hiervan werd onderzoek gedaan door de Onderzoeksraad voor Veiligheid onder leiding van prof.mr. Pieter van Vollenhoven. De commissie onderzocht met name de rol van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) van het ministerie van Justitie11, van de Rijksgebouwendienst en van de gemeente Haarlemmermeer.
Op 21 september 2006 concludeerde de raad dat DJI, Rijksgebouwendienst en gemeente ernstig tekort waren geschoten bij de toepassing van regels en wetten. De brandveiligheid was onvoldoende bewaakt, risico's waren niet goed ingeschat en personeel onvoldoende toegerust om op te treden, en het toezicht van de gemeente was onvoldoende. Hierdoor had de door een weggegooide sigarettenpeuk veroorzaakte brand veel rampzaliger gevolgen dan nodig was geweest.
Op grond van de uitkomsten van dit onderzoek vroegen de ministers Dekker12 en Donner13 ontslag. Zij legden hierover nog op 21 september een verklaring af in de Tweede Kamer.
Het vermoorden van Pim Fortuyn14 op 6 mei 2002 was voor het kabinet-Kok II15 reden om een externe commissie onderzoek te laten verrichten naar de beveiliging van Fortuyn en naar de gemaakte dreigings- en veiligheidsanalyses (Commissie feitenonderzoek beveiliging Pim Fortuyn). Het onderzoek werd geleid door de voormalige president van het Amsterdamse Gerechtshof, mr. H.F. van den Haak. De Tweede Kamercommissie van BZK en Justitie voerden op 12 juni 2002 overleg met de ministers De Vries9 en Korthals16 over de aan de commissie verleende opdracht.
De commissie concludeerde op 17 december 2002 dat de persoonsbeveiliging van Fortuyn tekort was geschoten. Dat kwam deels omdat Fortuyn en de LPF17 daaraan weinig meewerkten. Daarnaast was ook de organisatie bij de overheid rond persoonsbeveiliging onvoldoende.
Op 19 december 2002 debatteerde de Tweede Kamer over het rapport. Een motie van de LPF waarin het kabinet werd gevraagd de conclusie van de commissie over te nemen dat de BVD geen goede dreigingsanalyse had gemaakt, werd verworpen. Wel werd een motie-Verhagen aangenomen waarin het kabinet werd gevraagd de aanbevelingen van de commissie te onderschrijven.
Op Vliegtuigbasis Eindhoven verongelukte op 15 juli 1996 een Hercules-transporttoestel. Bij die ramp kwamen 34 mensen om. Naar dit ongeluk zouden uiteindelijk 26 (deel)onderzoeken worden ingesteld. Onderzoek werd onder meer gedaan door diverse inspecties, door de gemeente Eindhoven, door de Koninklijke Luchtmacht, door de Nationale Ombudsman en door het Crisis Onderzoek Team.
Ook de Tweede Kamer zelf stelde op 11 november 1999 een onderzoekscommissie in, die op 22 juni 2000 verslag uitbracht. Een minderheid van de Tweede Kamer was voor een vervolgonderzoek, maar dit werd afgewezen. Wel verzocht de Tweede Kamer op 30 oktober 2001 aan de Raad voor de Transportveiligheid onderzoek te doen naar de hulpverlening bij de ramp. De onder leiding van mr. Pieter van Vollenhoven staande raad bracht in december 2002 verslag uit.
Minister Voorhoeve19 van Defensie had in 1996 willen aftreden vanwege het gebeurde in Eindhoven, maar premier Kok20 en vicepremier Dijkstal21 weerhielden hem daarvan.
Op 13 mei 2000 ontplofte de in een Enschedese woonwijk gelegen vuurwerkopslag SE Fireworks. Bij de ramp kwamen 22 inwoners om, raakten bijna 1000 mensen gewond en werden 200 woningen geheel vernield. Het kabinet-Kok II15 stelde op 15 mei een commissie in, die de ramp moest onderzoeken. Voorzitter daarvan werd staatsraad en voormalig Nationale Ombudsman mr. M. Oosting22.
De commissie bracht op 1 maart 2001 een voor de overheid onthutsend rapport uit. Geconcludeerd werd dat in alle bestuurslagen het toezicht had gefaald. Het bedrijf SE Fireworks beschikte niet over alle vereiste vergunningen en nam niet alle veiligheidsvoorschriften in acht, maar op de naleving van die regels was evenmin toezicht gehouden. Vooral de gemeente Enschede kreeg op dat vlak ernstige verwijten. De rijksoverheid had sinds een eerder ongeluk in Culemborg in 1991 vrijwel niets gedaan om herhaling te voorkomen.
De Tweede Kamer besprak het rapport op 24, 25 en 26 april 2001. Moties van afkeuring van de SP gericht tegen de minister De Grave23 en Pronk24 werden verworpen.
In september 1996 gaf het kabinet-Kok I25 het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) de opdracht de gang van zaken te onderzoeken rond de val van Srebrenica, en de rol die het Nederlandse VN-bataljon had gespeeld om dat te voorkomen. Het rapport van het NIOD verscheen in het voorjaar van 2002.
De conclusies van het NIOD-rapport waren voor premier Kok20 en daarna de overige ministers reden om hun ontslag in te dienen. De Tweede Kamer stelde een commissie die onderzocht of alsnog een parlementaire enquête moest worden gehouden, om zo een politiek oordeel te kunnen vellen over de bevindingen van het NIOD. Op voorstel van deze commissie besloot de Tweede Kamer inderdaad tot een enquête.
Op 31 januari 1994 kreeg de Enschedese burgemeester (en oud-PvdA-Tweede Kamerlid) Ko Wierenga27 van het kabinet-Lubbers III28 de opdracht de ontwikkeling in het ontstaan, het functioneren en het ontbinden van het Interregionaal Rechercheteam (IRT) Noord-Holland/Utrecht te onderzoeken. Aanleiding was de onverwachte ontbinding van dit team, waarbij er sprake zou zijn geweest van ruzies tussen hoofdcommissarissen en van mogelijke corruptie.
De Commissie-Wierenga bracht op 24 maart 1994 verslag uit en concludeerde dat het IRT op onjuiste gronden en in haar ogen onnodig was opgeheven. Vooral de leiding van het korps in Amsterdam en het Amsterdamse Openbaar Ministerie waren daaraan schuldig. De Tweede Kamer debatteerde over dit rapport op 7 april. Tijdens dit debat werd een motie-Dijkstal/Kohnstamm/Brouwer aangenomen waarin om een parlementair onderzoek werd gevraagd. Op voorstel van een ingestelde commissie besloot de Kamer op 6 december 1994 een enquête in.
Een Tweede Kamerdebat, kort na de verkiezingen van 1994, resulteerde in een motie waarin Hirsch Ballin30 en Van Thijn31 de verantwoordelijkheid voor de aanpak van de georganiseerde misdaad werd ontnomen. Hirsch Ballin nam hierop ontslag en dat was voor Van Thijn reden om hetzelfde te doen.
Op 7 mei 1987 vroeg de Tweede Kamer aan de Algemene Rekenkamer onderzoek te doen naar de komst van een fraudebestendig paspoort en met name naar de samenwerkingsovereenkomst tussen de staat en producent KEP. In december 1987 verscheen een uitgebreid rapport dat kritisch, maar niet negatief was. Naar aanleiding van dit rapport stelde de Tweede Kamer de eis dat er een aantal fraudegevoeligheidtesten moest worden uitgevoerd. Toen deze testen negatief uitvielen, was voor de Tweede Kamer alsnog de maat vol en besloot zij in april 1988 alsnog tot een eigen onderzoek.
De enquête naar de Paspoortaffaire leidde uiteindelijk tot het aftreden van minister Van Eekelen33 (die als staatssecretaris in een eerder kabinet verantwoordelijk was geweest voor dit dossier) en van staatssecretaris Van der Linden34.
De mislukte aanhouding van de van oorlogsmisdaden beschuldigde Pieter Menten was mede aanleiding voor een nader wetenschappelijk onderzoek naar de justitiële activiteiten om Menten te vervolgen vanaf de bevrijding tot 1976. Er was namelijk gesuggereerd dat met name kopstukken van de KVP35 Menten hadden beschermd. Op 31 december 1976 verklaarde de Leidse hoogleraar Schöffer zich bereid een commissie te willen leiden die dit zou onderzoeken.
De (deel)rapporten van de commissie werden aan de Tweede Kamer gestuurd. Op 6 februari 1980 debatteerde de Kamer daarover en zij nam vervolgens het rapport voor kennisgeving aan. De politieke conclusie was dat absolute helderheid over de vervolging van Menten nooit te geven zou zijn.
Op 17 januari 1969 werden in het VARA-actualiteitenprogramma 'Achter het Nieuws' door de Amsterdamse psycholoog en oud-Indiëstrijder dr. J.E. Hueting uitspraken gedaan over mogelijk door Nederlandse militairen begane oorlogsmisdaden tijdens de strijd in Nederlands-Indië in de jaren 1945-1949. PvdA-fractievoorzitter Den Uyl36 vroeg naar aanleiding daarvan op 21 januari de uitkomsten van een in 1949 uitgevoerd onafhankelijk onderzoek openbaar te maken en te bezien of aanvullend onderzoek nodig was.
Minister-president De Jong37 liet korte tijd daarna weten de in archieven aanwezige verslagen van het onderzoek in 1949 nader te laten bestuderen. Het kabinet concludeerde enige maanden later dat er excessen waren geweest, maar dat het daarbij ging om op zichzelf staande gevallen.
Den Uyl deed vervolgens op 1 juli 1969 het voorstel een bijzondere Kamercommissie in te stellen, die met het kabinet moest overleggen op welke wijze het nadere onderzoek moest plaatsvinden en welke gegevens openbaar moesten worden. Zijn voorstel kreeg echter onvoldoende steun. Het kabinet besloot wel prof. S.L. van der Wal (Rijkscommissie voor de Vaderlandse Geschiedenis), die bezig was met een studie naar de Nederlands-Indonesische geschiedenis, op te dragen ook het gedrag van de Nederlandse militairen nader te onderzoeken.
Politieke gevolgen hadden deze onderzoeken niet.
In de zomer van 1966 braken ernstige rellen uit in de hoofdstad. Met name jongeren (provo's) waren daarbij betrokken. Bij een protest van bouwvakarbeiders bij het gebouw van dagblad De Telegraaf overleed een betoger (door een hartaanval). Op 16 juni 1966 voelde de Tweede Kamer de ministers Smallenbroek38 en Samkalden39 daarover aan de tand. Er werd ernstige kritiek geuit op de leiding die burgemeester Van Hall40 en hoofdcommissaris H.J. van de Molen gaven aan het gemeentelijke politieapparaat. De ministers zegden een onafhankelijk onderzoek toe door een commissie. Die commissie werd op 24 augustus geïnstalleerd, met de Amsterdamse hoogleraar prof.mr. Ch.J. Enschede als voorzitter.
Nog voor het onderzoek van start ging, werd de Amsterdamse hoofdcommissaris van politie Van der Molen, ontslagen. Nog voor openbaarmaking van een eerste (interim-)rapport, op 17 mei 1967, vroeg het kabinet-De Jong41 ook aan burgemeester Van Hall om zijn ontslag in te dienen. Indien hij dat niet zou doen, zou hij worden ontslagen. Van Hall was niet bereid zelf op te stappen. Hij wilde eerst de openbaarmaking van het rapport van de Commissie-Enschede afwachten. Bovendien stelden de wethouders zich achter hem op. Het kabinet verleende hem daarop op 13 mei eervol ontslag. Op 22 mei 1967 legde minister-president De Jong37 in de Tweede Kamer een verklaring af over dit ontslag. Nog diezelfde dag debatteerde de Tweede Kamer daarover.
De commissie concludeerde in haar eindrapport, dat op 7 oktober 1967 verscheen, dat er bij de ordehandhaving sprake was geweest van ernstige beoordelingsfouten, waaraan onder meer slechte communicatie tussen burgemeester en politietop ten grondslag lagen. De ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie boden het rapport aan de Tweede Kamer aan, vergezeld van een nota waarin zij een reactie gaven. Er kwam geen afzonderlijk Kamerdebat meer en verdere politieke gevolgen waren er niet.
Meer over
- 1.De Tweede Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
- 2.Spreekvaardige en flamboyante VVD'er, die zijn politieke loopbaan verrassend snel zag eindigen na een teleurstellend verlopen ministerschap. Na advocaat en eigenaar van een trainingsopleiding op juridisch gebied te zijn geweest, werd hij in 2010 Tweede Kamerlid. Eerder had hij in de lokale politiek ervaring opgedaan als lid van de gemeenteraden van Warmond en Teylingen. Als Kamerlid hield hij zich met name bezig met strafrecht en criminaliteitsbestrijding en was hij lid van de enquêtecommissie Fyra. Volgde in maart 2015 Opstelten op als minister van Veiligheid en Justitie in het kabinet-Rutte II. Raakte mede door onvoorzichte uitspraken spoedig betrokken bij enkele affaires. De nasleep van de Teevendeal, waarover ook zijn voorganger was gestruikeld, brak hem begin 2017 op.
- 3.Dit kabinet werd door VVD en PvdA gevormd na de Tweede Kamerverkiezingen van 12 september 2012. VVD-leider Mark Rutte werd voor de tweede keer premier. Onder leiding van informateurs Wouter Bos en Henk Kamp wisten de coalitiepartijen hun grote onderlinge verschillen te overbruggen. De formatie van het kabinet-Rutte II was één van de snelste kabinetsformaties ooit.
- 4.Kamerlid en staatssecretaris, die daarvoor als officier van justitie naam had gemaakt als 'crimefighter'. Was in 2002-2003 fractievoorzitter van Leefbaar Nederland en toonde zich toen een gedegen Kamerlid. In 2010 keerde hij terug in de Tweede Kamer, maar nu voor de VVD. Als staatssecretaris van Veiligheid van Justitie verdedigde hij in het parlement meer dan de minister veel justitiewetgeving. In het kabinet-Rutte II had hij de lastige portefeuille asielbeleid. Trad in maart 2015 af toen minister Opstelten viel over de 'bonnetjesaffaire' over de deal uit 2000 die Teeven als OvJ met een crimineel had gesloten. Hij keerde kort daarna terug als Tweede Kamerlid. Ongecompliceerde, hardwerkende politicus, die na zijn vertrek uit de politiek als buschauffeur en ondernemer aan de slag ging.
- 5.Uit de journalistiek afkomstige VVD-politica die na een succesvolle periode als 'gewoon' Kamerlid een teleurstellend Tweede Kamervoorzitschap kende, dat zij voortijdig moest beëindigen. In de periode 2003-2010 was zij een energiek woordvoerster zorg, media en medische ethiek, die bijvoorbeeld bij de behandeling van de Wet maatschappelijke ondersteuning goede inbreng had. Werd in 2010 dan ook vicefractievoorzitter. Kreeg als Kamervoorzitter (sinds eind 2012) kritiek op een soms te krampachtige en formalistische wijze van leiden en trad af na een relletje rond vernietigde documenten. Had als voorzitter een groot aandeel in de viering van 200 jaar Staten-Generaal. Bleef na haar aftreden nog anderhalf jaar woordvoerder emancipatiebeleid.
- 6.Mark Rutte (1967) is sinds 1 oktober 2024 secretaris-generaal van de NAVO. Hij was van 14 oktober 2010 tot 2 juli 2024 minister-president en minister van Algemene Zaken. Sinds 2006 was hij politiek leider van de VVD. In 2006-2010 was de heer Rutte fractievoorzitter van de VVD in de Tweede Kamer. Hij was van 17 juni 2004 tot 28 juni 2006 staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap belast met wetenschapsbeleid, beroepsonderwijs en studiefinanciering. Daarvoor was hij bijna twee jaar staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid belast met onder andere volksverzekeringen, bijstand en arbeidsomstandigheden. De heer Rutte was eerder voorzitter van de JOVD en manager bij een werkmaatschappij van Unilever.
- 7.Dit kabinet werd gevormd na de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2006. Het was tot 23 februari 2010 een coalitie van CDA, PvdA en ChristenUnie en daarna van CDA en CU. Het trad op 22 februari 2007 aan als opvolger van het kabinet-Balkenende III. Motto van het kabinet was 'Samen werken, samen leven'.
- 8.De Tweede Kamer, de Eerste Kamer en de Verenigde Vergadering hebben een grondwettelijk recht van enquête. Het recht houdt in dat Kamers een onderzoek kunnen instellen naar een specifiek onderwerp, om op die manier de regering te controleren. In de praktijk wordt het recht vooral door de Tweede Kamer gebruikt. De Eerste Kamer en de Verenigde Vergadering hebben het middel nog nooit gebruikt, hoewel er in de Eerste Kamer wel eens pogingen toe zijn gedaan.
- 9.Dominante PvdA-politicus met een grote staat van dienst. Zoon van een protestantse Limburgse leraar. Studeerde staatsrecht na eerst in de VS een opleiding voor acteur te hebben gevolgd. Onderscheidde zich in de Tweede Kamer al jong als defensiewoordvoerder en was daarna onder meer fractiesecretaris en voorzitter van de enquêtecommissie bouwsubsidies. Na hoofddirecteur van de VNG en voorzitter van de SER te zijn geweest, keerde hij in 1998 terug in de Haagse politiek als minister van Sociale Zaken in het kabinet-Kok II. In 1999 stapte hij over naar Binnenlandse Zaken. Kwam in 2002 als één van de weinige paarse ministers terug in de Kamer en dong mee naar het leiderschap van de PvdA. Kruiste vaak de degens met minister Verdonk over het asielbeleid. Na 2007 acht jaar een prominent Eerste Kamerlid. Scherp debater, die met een nuchtere zakelijkheid zijn tegenstanders nooit spaarde.
- 10.Zeeuwse CDA-politicus die negen jaar partijleider en acht jaar premier was. Afkomstig uit de wetenschap en partijideoloog, die eigen verantwoordelijkheid van burgers voorstond. Als Tweede Kamerlid financieel woordvoerder. Werd in 2001 onverwacht lijsttrekker van het CDA na de machtstrijd tussen De Hoop Scheffer en Van Rij. Leidde vanaf 2002 als premier kabinetten van wisselende samenstelling in een na de moord op Fortuyn politiek instabiele periode. Probeerde terugkeer van 'normen en waarden' op de politieke agenda te zetten. Nadat zijn tweede kabinet diverse hervormingen had doorgevoerd, was zijn vierde kabinet op dat punt minder daadkrachtig. Een bankencrisis werd wel bezworen. In zijn publieke optredens soms wat onhandig, maar niettemin - of juist daardoor - lange tijd populair en succesvol. De verkiezingen van 2010 verliepen voor zijn partij echter desastreus, waarna hij de politiek verliet. Sinds 2022 minister van staat.
- 11.Dit ministerie werd in 1813 ingesteld en hield zich bezig met rechtshandhaving (waaronder criminaliteitsbestrijding) en met het bewaken van de kwaliteit van de wetgeving. Het ministerie was belast met wetgeving op het gebied van straf-, privaatrecht en bestuursrecht, administratief recht, vreemdelingenzaken, rechtshulp, jeugdbescherming en delinquentenzorg.
- 12.Uit een werkgeversvereniging afkomstige VVD-politica, die in het kabinet-Balkenende II minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer werd. Was eerder onder meer arbeidsinspectrice, ambtenaar op Landbouw en directeur van het Nederlands Verbond van Ondernemers in de Bouwnijverheid. Trachtte als minister tevergeefs het huurbeleid te liberaliseren, maar legde met de Nota Ruimte wel de basis voor een ander beleid op het gebied van de ruimtelijke ordening. Had goede contacten in het land en werd geprezen vanwege haar vermogen om naar 'het veld' te luisteren, maar was tamelijk onwennig in de Haagse politiek. Trad af na het rapport over de brand in het cellencomplex op Schiphol. Is sinds 2018 minister van staat.
- 13.Piet Hein Donner (1948) was van 1 februari 2012 tot 1 november 2018 vicepresident van de Raad van State. Hij was van 22 juli 2002 tot 21 september 2006 minister van Justitie, van 22 februari 2007 tot 14 oktober 2010 minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van 14 oktober 2010 tot 16 december 2011 minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Daarvoor was de heer Donner onder meer voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid en lid van de Raad van State (1998-2002). In 2001-2002 leidde hij een commissie die adviseerde over de WAO-problematiek en in 2002 en 2003 trad hij op als informateur. In de periode november 2006-februari 2007 was hij Tweede Kamerlid voor het CDA. Sinds december 2018 is hij minister van staat.
- 14.Voormalige hoogleraar en columnist die in 2001 op stormachtige wijze de politiek betrad en die op een onconventionele wijze politiek bedreef. Hedonistische, flamboyante, enigszins dandy-achtige man, die omstreden uitspraken niet schuwde, maar daarom ook fel werd bestreden. Had een grote geldingsdrang, die hem ertoe bracht de politiek in te gaan. Werd in 2001 gekozen tot lijsttrekker van Leefbaar Nederland. Zeer succesvol bij de gemeenteraadsverkiezingen in Rotterdam. Na een conflict met Leefbaar Nederland kwam hij met een eigen lijst, de Lijst Pim Fortuyn. Fel bestrijder van het 'paarse kabinet' en het 'poldermodel'. Leek af te stevenen op een grote verkiezingswinst en had ambitie om minister-president te worden. Werd kort voor de verkiezingen vermoord; een moord die de gehele politiek schokte.
- 15.Dit kabinet, in de wandelgangen veelal 'Paars II' genoemd, was een voortzetting van het kabinet-Kok I. Hoewel het kabinet het bijna de volle vier jaar uithield, verliep de samenwerking tussen PvdA, VVD en D66 minder soepel dan in de vorige kabinetsperiode. PvdA-leider Wim Kok werd voor de tweede keer premier.
- 16.Rotterdamse advocaat die in de VVD tot de vooruitstrevende vleugel hoorde. Kwam in 1982 in de Tweede Kamer en maakte deel uit van de enquêtecommissie RSV. Nam in tegenstelling tot Joekes afstand van de negatieve conclusie over zijn partijgenoot Van Aardenne. Woordvoerder justitie en studiefinanciering. Klom later op tot vicefractievoorzitter. Minister van Justitie in het kabinet-Kok II en van Defensie in het kabinet-Balkenende I. Trad af nadat in het rapport van enquêtecommissie bouwfraude was geconcludeerd dat hij de Kamer onvolledig had geïnformeerd. Tegenstander van te grote inperking van de persoonlijke levenssfeer. Hem werd soms verweten tamelijk lui te zijn, maar hij bracht niettemin de nodige wetgeving tot stand. Was in 2011-2014 voorzitter van de VVD.
- 17.De Lijst Pim Fortuyn (LPF) werd opgericht in 2002 na de breuk tussen de lijsttrekker Pim Fortuyn en de partij Leefbaar Nederland. De oorzaak van de breuk was een aantal ongelukkig gekozen uitspraken in De Volkskrant door Fortuyn. De partij heette officieel: Politieke Vereniging Lijst Pim Fortuyn. Op 6 mei 2002 werd de politiek leider van de partij, Pim Fortuyn, vermoord. Desondanks maakte de LPF samen met CDA en VVD deel uit van het kabinet Balkenende I.
- 18.Op 15 juli 1996 verongelukte op de vliegbasis van Eindhoven een Hercules C130 van de Belgische Luchtmacht na een aanvaring met een vlucht spreeuwen. In het vliegtuig bevonden zich vier bemanningsleden en 37 passagiers. Uiteindelijk kwamen 34 mensen om het leven en raakten er zeven gewond. Vanwege gebrekkige communicatie was de vliegbasisbrandweer niet op de hoogte van de aanwezigheid van passagiers.
- 19.Hoogleraar en wetenschapper, die in 1986 Ed Nijpels opvolgde als fractieleider van de VVD. Was directeur van de Telders-stichting, het wetenschappelijk bureau van de VVD, en daarna hoogleraar internationale betrekkingen. Werd in 1982 Tweede Kamerlid en was aanvankelijk buitenland-woordvoerder. Lijsttrekker in 1989. Op hem bleef het stempel staan van een in de politiek verdwaalde professor. Deelde de politieke leiding van de VVD met vicepremier De Korte, wat onduidelijk was. Trad af op Koninginnedag 1990 en werd opgevolgd door Frits Bolkestein. Stapte over naar de wetenschap, als directeur van Instituut Clingendael. Keerde in 1994 terug als minister van Defensie en kreeg daar te maken met het Srebenica-drama. Na zijn ministerschap Tweede Kamerlid, hoogleraar en lid van de Raad van State. Stapte in 2010 over van de VVD naar D66.
- 20.Minister-president die acht jaar lang een coalitie leidde met daarin de politieke tegenvoeters PvdA en VVD (de paarse kabinetten). Was van betrekkelijk eenvoudige komaf en klom via de vakbond op tot minister. Volgde in 1986 Den Uyl op als partijleider en was minister van Financiën in het derde kabinet-Lubbers. Voerde een stringent ombuigingsbeleid. Dat beleid werd onder zijn premierschap (Paars I) voortgezet en leidde tot groei van de werkgelegenheid. Kreeg als minister-president te maken met het debacle in Srebrenica en de bijna-crisis rond het huwelijk van de kroonprins. Zijn tweede kabinet was vooral in de laatste periode minder succesvol door problemen in de zorg en het onderwijs en dat leidde mede tot een verkiezingsnederlaag van de PvdA. Werd in 2003 minister van staat. Integere, resultaatgerichte en meer op samenbinden dan op bezielen ingestelde rasbestuurder. Internationaal gerespecteerd. Kon soms wat nors zijn als er in zijn ogen onterechte kritiek was.
- 21.Flamboyante, goedlachse liberale voorman en minister die wars was van populisme. Kwam na een loopbaan als zelfstandig adviseur en het wethouderschap van Wassenaar in 1982 voor de VVD in de Tweede Kamer. Aanvankelijk een niet zo opvallende woordvoerder minderheden en welzijn. Werd in 1990 echter vicefractievoorzitter. Betoonde zich voorstander van samenwerking met de PvdA en werd in 1994 als 'bruggenbouwer' vicepremier in het (paarse) kabinet-Kok I. Na de verkiezingen van 1998 fractievoorzitter en politiek leider van de VVD. Verliet na de teleurstellende verkiezingen van 2002 de politiek en vervulde daarna vele bestuurs- en adviesfuncties. Jazzliefhebber, saxofoonspeler en met fractiegenote Annemarie Jorritsma enige jaren lid van het Tweede Kamercabaret.
- 22.Tweede Nationale ombudsman, die in de twaalf jaar dat hij dat ambt bekleedde (1987-1999) sterk bijdroeg aan vestiging van het instituut Nationale ombudsman als gezaghebbend orgaan (in 1999 vastgelegd in de Grondwet). Was aan de Technische Hogeschool Twente de eerste onderwijsdecaan van de nieuwe faculteit bestuurskunde en daarna hoogleraar bestuursrecht en bestuurskunde in Groningen. Zocht als Ombudsman regelmatig de publiciteit en bracht zo een breed publiek in aanraking met zijn werkzaamheden. Was na zijn vertrek als Ombudsman lid van de Raad van State. Leidde onder andere de onderzoeken naar de Vuurwerkramp in Enschede (2000-2001) en naar de Ontnemingsschikking (2015-2016). Evenwichtige Groninger met goede managementkwaliteiten.
- 23.Frank de Grave (1955) was van 7 juni 2011 tot 3 september 2018 Eerste Kamerlid voor de VVD. Sindsdien is hij staatsraad bij de Afdeling advisering van de Raad van State. Na werkzaamheden in het bankwezen en het voorzitterschap van de JOVD werd hij in 1982 financieel woordvoerder van de VVD in de Tweede Kamer. In 1990-1996 was de heer De Grave wethouder van financiën in Amsterdam en vervolgens staatssecretaris van Sociale Zaken in het kabinet-Kok I en minister van Defensie in het kabinet-Kok II. Keerde in 2002 terug naar de Kamer als mediawoordvoerder. Kreeg vanaf 2004 leiding over organen in de gezondheidszorg, zoals de Zorgautoriteit. Was daarna voorziter van het bestuur van pensioenfonds PGGM en voorzitter van de Federatie van Medisch Specialisten.
- 24.Bevlogen en vaak emotioneel betrokken PvdA-politicus, die gold als exponent van de linkervleugel van zijn partij. Zeer begaan met de problematiek van armoede in de wereld en deskundig op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking. Vooral tijdens het kabinet-Den Uyl mikpunt van kritiek van behoudend Nederland vanwege de steun aan de bevrijdingsbewegingen in Afrika en aan Cuba. Na een periode in de Kamer en een functie bij de UNCTAD keerde hij terug in Den Haag. Als medeauteur van het rapport 'Schuivende Panelen' droeg hij bij aan een koerswijziging van de PvdA. Werd in 1989 wederom minister van Ontwikkelingssamenwerking. In het tweede kabinet-Kok minister van VROM. Kreeg veel waardering als voorzitter van de Wereldmilieuconferentie. Werd in 2001 gepasseerd voor de post van Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen.
- 25.Aan dit eerste 'paarse' kabinet namen PvdA, VVD en D66 deel. Het werd op 22 augustus 1994 gevormd na de Tweede Kamerverkiezingen van 1994. De kleur paars refereerde aan de vermenging van het rood van de PvdA en het blauw van de VVD. PvdA-leider Wim Kok, minister van financiën en vicepremier in het voorgaande kabinet-Lubbers III, werd premier.
- 26.In april 2002 besloot de Tweede Kamer een parlementaire enquête te houden naar de gebeurtenissen rond de uitzending van militairen naar Srebrenica. Reden voor de enquête was onder meer een rapport van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), op basis waarvan het kabinet-Kok II zijn ontslag had aangeboden.
- 27.PvdA-Tweede Kamerlid en bestuurder. Zoon van een Drentse hoofdonderwijzer. Voor hij lid werd van de Tweede Kamer tien jaar werkzaam als kandidaat-notaris. Genoot veel gezag als deskundige op het gebied van het huurrecht en de grondpolitiek en als woordvoerder economische zaken. Hield zich binnen dat laatste beleidsterrein vooral bezig met regionaal-economische aangelegenheden (Noord- en Oost-Nederland). Tevens voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken. Daarna bijna zeventien jaar een zeer dynamische burgemeester van Enschede. Doortastende no-nonsense bestuurder.
- 28.In het derde kabinet-Lubbers werkte het CDA samen met de PvdA. De VVD, coalitiepartner van het CDA in het voorgaande kabinet-Lubbers II, belandde na de verkiezingen van 1989 in de oppositie. CDA-leider Ruud Lubbers werd voor de derde keer premier.
- 29.In december 1994 begon een parlementaire enquête naar het IRT (Interregionaal rechercheteam Noord-Holland/Utrecht) en de gehanteerde opsporingsmethoden in het kader van de aanpak van de (zware) drugscriminaliteit. De affaire brak los na het verschijnen van het rapport van de Commissie-Wierenga in maart 1994.
- 30.Christendemocratische rechtsgeleerde en politicus die twee perioden minister van Justitie was. Zoon van een Joodse, Duitse vluchteling. Stapte in 1989 over van de Tilburgse universiteit naar het kabinet-Lubbers III en had aanvankelijk het imago van een studeerkamergeleerde en zedenmeester. Trad kort voor de verkiezingen van 1994 af vanwege de IRT-affaire en werd nadien Tweede en Eerste Kamerlid. Werd in 2000 staatsraad, maar keerde in 2006 terug als minister van Justitie en bleef dat opnieuw vier jaar. Was in 2010 tevens minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bekwaam wetgever die als vurig verdediger van de rechtsstaat gezag had. Workaholic en voor alles jurist.
- 31.Amsterdamse, gepassioneerde sociaaldemocraat, die als Joodse jongen de bezetting overleefde en daarna een onvermoeibaar mensenrechtenstrijder werd. Vanuit de WBS, het wetenschappelijk bureau van de PvdA, spoedig raadslid in Amsterdam en vooraanstaand Tweede Kamerlid, dat zich met binnenlandse zaken en verkeer bezighield. Ten tijde van het kabinet-Den Uyl fractievoorzitter en in 1977 onderhandelaar bij de mislukte formatie. Werd daarna (opnieuw) woordvoerder staatkundige vernieuwing en in 1981 minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Van Agt II. Vanaf 1983 tien jaar een populaire burgemeester van Amsterdam die veel betrokkenheid toonde met de stad in alle facetten. Keerde in 1994 terug als minister, maar de IRT-affaire dwong hem tot voortijdig aftreden. Speelde als senator in 2005 een cruciale rol bij het 'afschieten' van het voorstel voor de gekozen burgemeester. Goed bestuurder en debater; cultuur- en sportliefhebber.
- 32.In 1988 werd een parlementaire enquête gehouden naar de mislukte poging om een nieuw, fraudebestendig (Europees) paspoort in te voeren. Sinds 1984 werd daaraan gewerkt. De Staat der Nederlanden sloot een contract met de organisatie KEP, een samenwerkingsverband van Kodak, Philips en Elba, een Schiedamse drukkerij. KEP bleek in april 1988 niet in staat zijn verplichtingen na te komen.
- 33.VVD-politicus met grote internationale belangstelling. Begon zijn loopbaan als diplomaat en werd daarna topambtenaar op Buitenlandse Zaken. Kort na zijn verkiezing tot Tweede Kamerlid al staatssecretaris van Defensie in het kabinet-Van Agt I. In het kabinet-Lubbers I staatssecretaris van Europese Zaken. Trad in 1988 af als minister van Defensie in het kabinet-Lubbers II vanwege zijn eerdere verantwoordelijkheid in de paspoortaffaire. Werd vervolgens secretaris-generaal van de West-Europese Unie en Eerste Kamerlid. Hoffelijke diplomaat, die vurig verdediger was van zowel de Atlantische als de Europese samenwerking.
- 34.CDA-politicus en volbloed Europeaan, die zijn lange politieke loopbaan begon bij de KVP-jongerenorganisatie en eindigde als voorzitter en prominent lid van de Eerste Kamer. Was ambtenaar in Brussel en werd vanaf 1977 in de CDA-Tweede Kamerfractie Europa- en landbouwspecialist. Kreeg in Limburg, waar men sprak van 'Us Reneke', altijd veel voorkeurstemmen. In 1986 staatssecretaris voor Europese Zaken in het kabinet-Lubbers II. Moest twee jaar later noodgedwongen opstappen vanwege de uitkomst van de Paspoortenquête. Keerde kort daarna terug in de Tweede Kamer, waarvan hij tot en met 1998 lid bleef. Als Eerste Kamerlid voorzitter van de commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties en in 2009-2011 Kamervoorzitter. Was in 2005-2008 tevens voorzitter van het parlement van de Raad van Europa.
- 35.De KVP was een christendemocratische partij, die, hoewel zij voor iedereen openstond, vrijwel uitsluitend aanhang had onder de katholieken. De partij was in 1945 de opvolger van de vooroorlogse RKSP. In 1980 fuseerde zij met ARP en CHU tot het CDA. De KVP had met name in sommige streken (Limburg, Noord-Brabant, delen van Gelderland, Twente) een sterke machtspositie.
- 36.Gedreven PvdA-ideoloog en -politicus en econoom. Voor sommigen 'ome Joop', voor anderen de verpersoonlijking van verfoeilijk socialisme. Kwam vanuit de journalistiek in de 'denktank' van de PvdA en werd in 1956 Tweede Kamerlid. Stapte in 1962 over het wethouderschap van economische zaken in Amsterdam en stimuleerde onder andere de industrievestiging. In 1965 minister van Economische Zaken in het kabinet-Cals. Volgde in 1966 Vondeling op als partijleider. Zou tot 1986 het gezicht van de PvdA zijn. Het door hem geleide kabinet ging als het meest linkse de geschiedenis in. Kon het succes bij de verkiezingen van 1977 niet omzetten in hernieuwde regeermacht. Zijn derde optreden als minister (ditmaal van Sociale Zaken onder Van Agt) verliep teleurstellend. Ondanks herstel in 1982 bleef zijn partij buiten het kabinet. Erudiet analyticus en scherp debater, die door zijn gedrevenheid echter soms drammerig overkwam.
- 37.Katholieke onderzeebootcommandant die in de woelige jaren zestig op kordate wijze een kabinet leidde. Werd na staatssecretaris van Marine te zijn geweest (1959-1963) en na het ministerschap van Defensie (1963-1967) vrij verrassend premier, omdat een formatiepoging van Biesheuvel was mislukt. Goede, pragmatisch ingestelde bewindspersoon en teamleider. Beschikte over een typische, droge humor en relativeringsvermogen ('wij passen slechts op de winkel') en werd mede daardoor populair. Hoewel hij regeerde in een roerige tijd, was het door hem geleide kabinet het eerste naoorlogse kabinet dat zonder crisis de vier jaar volmaakte. Ondanks zijn populariteit wees de KVP hem in 1971 niet aan als lijsttrekker. Was daarna drie jaar Eerste Kamerlid en fractievoorzitter in de Senaat.
- 38.ARP-voorman uit Drenthe. In de Tweede Wereldoorlog een vooraanstaand en standvastig verzetsman. Na een korte periode in de Tweede Kamer vanaf 1946 gedeputeerde in Drenthe, wat hij tot 1965 bleef. In 1956 keerde hij terug in de Tweede Kamer. Aanvankelijk was hij daar woordvoerder maatschappelijk werk en binnenlandse zaken en vanaf 1963 fractievoorzitter, als opvolger van de zieke Van Eijsden. Als minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Cals kreeg hij te maken met de gezagsproblemen in Amsterdam en met de perikelen rond het huwelijk van prinses Beatrix. Trad in 1966 af vanwege een door hem begane verkeersovertreding. Kreeg daarna een lage plaats op de kandidatenlijst en trok zich terug. Werd in 1967 staatsraad. Hardwerkende, hartelijke en loyale figuur.
- 39.Vooraanstaande PvdA-jurist en bestuurder. Was ambtenaar in Nederlands-Indië en hoogleraar agrarisch recht in Wageningen. Twee keer betrekkelijk kort minister van Justitie: in het vierde kabinet-Drees en in het kabinet-Cals. Kon daardoor wel wetgeving voorbereiden, maar minder tot stand brengen. Korte tijd invloedrijk lid van de PvdA-Tweede Kamerfractie en daarna senator. Na zijn laatste ministerschap werd hij burgemeester van Amsterdam, in welke functie hij te maken kreeg met allerlei openbare-ordeproblemen (o.a. rond de metro-aanleg) en met spanningen in het college van B&W. Krachtig en bekwaam bestuurder met enorme werkkracht, die bekendstond als een scherpzinnig jurist.
- 40.PvdA-magistraat en senator uit een voorname Amsterdamse bankiersfamilie. Speelde in de oorlog met zijn broer Walraven een belangrijke rol bij de financiering van het verzet. Volgde in 1957 de populaire d'Ailly op als burgemeester van Amsterdam. Maakte zich onder meer sterk voor toevoeging van het Bijlmermeergebied aan Amsterdam. Wist in de roerige jaren zestig niet goed om te gaan met de gezagsproblemen die ontstonden door het optreden van Provo. Na het rumoer rond het huwelijk van prinses Beatrix en de bouwvakkersrellen in 1966 werd hij begin 1967 eervol ontslagen. Gold als een regent-oude-stijl met hart voor de stad, die tamelijk afstandelijk optrad. In de Eerste Kamer woordvoerder financiën van zijn fractie.
- 41.Het kabinet-De Jong regeerde aan het einde van de roerige jaren zestig. Er was tijdens deze kabinetsperiode veel onrust in de maatschappij onder meer als gevolg van de democratiseringsgolf bij universiteiten en hogescholen. Ook vrouwen, dienstplichtigen en werknemers vroegen om hervormingen en in 1970 was er een groot loonconflict met de vakbeweging.
- 42.Het parlement heeft onder meer de taak de regering te controleren. De Eerste en Tweede Kamer hebben daarom het recht om een onderzoek naar een bepaalde zaak in te stellen. Dit kan sinds juli 2023 de vorm van een parlementair onderzoek, beknopte parlementaire enquete of een reguliere parlementaire enquête hebben.