Column 'Fiat Justitia' - Hoofdinhoud
(jaargang 2, februari 2009)
Het was begin oktober. Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen in de Tweede Kamer ging het over de financiële crisis. PvdA-Tweede Kamerlid Paul Tang, econoom, stelde liever niet met collega-Kamerleden met een juridische achtergrond - zoals ondergetekende - over de economie te praten. Zijn boodschap was: schoenmaker blijf bij je leest! Tang kan echter niet ontkennen dat de financieel-economische wereld wel degelijk ook juridische aspecten heeft.
Neem de zaak rond de miljardenfraude van de New Yorkse investeerder Bernard Madoff. Deze voormalige topman van de Nasdaq, de Amerikaanse beurs waar vooral aandelen van technologische bedrijven worden verhandeld, gaat de geschiedenis in als een van de grootste oplichters ooit. De omvangrijke fraude die hij met zijn beleggingsbedrijf gepleegd heeft, wordt op ministens 50 miljard dollar geraamd.
Madoff’s strategie kwam er kort gezegd op neer dat hij met het geld van nieuwe klanten zijn reeds bestaande clientèle betaalde. Toen als gevolg van de financiële crisis ineens heel veel klanten tegelijk hun geld opvroegen, liep Madoff tegen de lamp. Hij had het geld niet. De fraude is de grootste ooit op Wall Street en telt wereldwijd slachtoffers, waaronder Fortis.
De vraag dringt zich op hoe Madoff zo lang zijn gang kon gaan, nota bene in het financiële hart van de wereld. Steeds duidelijker wordt dat de Amerikaanse beurstoezichthouder daarbij flink nalatig is geweest. Zij en andere financiële waakhonden onderzochten Madoff’s handel en wandel de afgelopen zestien jaar zeker acht keer. Inspecteurs spraken daarbij geregeld hun vermoedens van fraude uit. Toch bleef Madoff buiten schot.
De zaak-Madoff laat dus zien dat goed toezicht op de financiële wereld - bij uitstek een juridische aangelegenheid - van groot belang is. Het gebrek daaraan bleek eerder al een van de belangrijkste oorzaken van het feit dat een crisis op de Amerikaanse huizenmarkt kon uitgroeien tot een financiële crisis wereldwijd.
Die begon met het onder curatele stellen van de Amerikaanse hypotheekverstrekkers Fannie Mae en Freddy Mac. Zij bleken niet over de voorgeschreven hoeveelheid eigen vermogen te beschikken, waardoor veel leningen onvoldoende gedekt bleken. Ook andere financiële instellingen kwamen in de problemen. Een aantal banken ging failliet of werd door een overname voor een faillissement behoed. De crisis sloeg over naar Europa en naar de rest van de wereld. Iedereen kreeg er mee te maken, van overheid tot burger en van bedrijfsleven tot de politiek.
Belangrijk deel van het probleem was dat de zogenoemde ‘vervuilde’ leningen wereldwijd in allerlei ondoorzichtige pakketten werden verhandeld. Zo ondoorzichtig dat zelfs de toezichthouders niet meer wisten wat ze inhielden. Dat lijkt inderdaad een ‘contradictio in terminis’. Een toezichthouder is er immers juist om zicht te houden op de producten op financiële markten. Zij moet een product begrijpen en er de risico’s van vast stellen.
De roep om verbeterd toezicht is dan ook begrijpelijk. En terecht. Op Europese èn wereldschaal is dat absoluut nodig. Maar er is meer. De crisis is zo veelomvattend dat niet gemakkelijk te zeggen is waar de pijnpunten zitten en met welke regels die op te lossen zijn. Een parlementair onderzoek kan hierbij van groot belang zijn. De ongekende omvang van de crisis roept immers veel vragen op. Niet alleen over de ontstaansgeschiedenis ervan, maar ook over de mate van toezicht en de rol van de overheid. Zo’n onderzoek kan ons helpen inzien waar toezicht en regelgeving tekortschieten. Zo kunnen we lessen trekken voor de toekomst.
Toch moeten we niet de illusie hebben dat we met verbeterd toezicht en een flink pakket nieuwe maatregelen een crisis als deze in de toekomst kunnen voorkomen. Die belofte van maakbaarheid is niet waar te maken en leidt er alleen maar toe dat mensen teleurgesteld raken in wat de overheid presteert.
Crises zullen zich altijd blijven voordoen. Dat stelde ook de Amerikaanse econoom Carmen Reinhart. Na een studie over achthonderd jaar concludeerde hij dat financiële crises van alle tijden zijn. Met een zekere regelmaat doen die zich nu eenmaal voor. En dat betekent volgens Reinhart dat dergelijke crises waarschijnlijk meer te maken hebben met de menselijke natuur dan met een bepaald economisch systeem, ondernemingsvorm, marktvorm, toezicht of wat dan ook.
De houding van mensen zal dus moeten veranderen. Dat kunnen betere regels en een strenger toezicht niet afdwingen. Jaren van economische groei en een permanent streven naar meer en hogere winsten, gedreven door bonussen, hebben het maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel vertroebeld. Niet in het minst in de bancaire sector. Die moet zich weer meer bewust worden van haar verantwoordelijkheid.
Een internationale ambtseed voor bankiers kan daartoe bijdragen. Die werd eerder aangedragen door Hans Ludo van Mierlo, oud-bankier van onder meer ING en Rabobank. Nu bestaan er wel allerlei gedragscodes, maar de praktijk is dat die op de werkvloer niet of nauwelijks functioneren. Van Mierlo stelt dat mensen gedreven worden door hun beloning. Beloon je topbankiers voor hun maatschappelijke bijdrage, dan wordt dat het doel.
De beroepseed bestaat ook voor leden van de Tweede Kamer, notarissen en artsen. En niet te vergeten, in de advocatuur. Natuurlijk heeft zo’n eed vooral een symbolische werking. Het zal niet de wending naar een totaal andere manier van bankieren betekenen. Het kan er wel voor zorgen dat banken opnieuw moeten gaan nadenken over hun maatschappelijke opdracht. De financiële crisis als buitenkans voor banken om een nieuwe missie te formuleren.
De crisis biedt ook kansen om het evenwicht tussen overheid en markt te herstellen. Een te grote rol van de staat is slecht voor de noodzakelijke vooruitgang. Teveel staatsbemoeienis houdt niet levensvatbare bedrijfstakken overeind, leidt tot onverantwoord risicozoekend gedrag en is slecht voor bedrijvigheid en innovatie.
De crisis heeft juist de noodzaak tot die innovatie en vernieuwing scherp aan het licht gebracht. Om werkelijk vooruitgang te kunnen boeken. Dat betekent echter ook: durven, proberen, verantwoorde risico’s nemen, ruimte bieden. Dat hoort bij ondernemerschap. Ook daarom moet de staat zich terughoudend opstellen en niet overhaast reageren met een explosie aan regels. Dan bestaat de kans dat je de markt ‘dichtreguleert’.
In een financieel-economisch stelsel met een web van regels en wetten is enige juridische kennis aldus geen overbodige luxe. Sterker nog, het lijkt nu aan juristen eerst maar eens enige helderheid te scheppen in de puinhopen die economen op de financiële markt achterlieten.
Fatma Koser Kaya is Tweede Kamerlid voor D66.