Luanda: filerijden in een stad van acht miljoen - Hoofdinhoud
Niet ziek worden in Luanda. Er zijn wel ambulances, maar die komen nooit door het verkeer heen. Ik zag er al heel wat moedeloos staan loeien in een kilometerslange dubbele file.
Mijn hotel staat aan de Rua de Missão. Ik kijk vanaf de negende verdieping op de straat. Die is ooit wel mooi bedoeld geweest. Ventwegen, wandelpromenades in het midden en twee rijen bomen. Maar er staan zes rijen auto's geparkeerd. Over de ventwegen pogen terreinwagens voor te dringen. Best een brede weg eigenlijk. Zou 'avenida' mogen heten.
Luanda is gebouwd voor vierhonderdduizend inwoners. De stad was niet bedoeld als hoofdstad. Huambo zou het nieuwe Lissabon worden. Maar omdat de regeringspartij MPLA tijdens de burgeroorlog Luanda als uitvalsbasis had, en de stad daarmee relatief veilig was, vluchtte de bevolking daarheen. Van de naar schatting zeventien miljoen Angolezen wonen er acht miljoen in Luanda.
De bouwlust is ongelooflijk. Overal worden twee verdiepingen tellende koloniale gebouwen platgegooid. Wolkenkrabbers komen ervoor in de plaats. Het stratenpatroon verandert niet, de wegen blijven even breed, maar moeten wel al dat extra volk verstouwen. Luanda kent vrijwel geen openbaar vervoer. Taxi's voor individueel vervoer zijn er ook niet, alleen van die typische taxibusjes. Een ritje met zo'n Kangongeiro kost honderd kwanza, ongeveer een dollar. Als je uit de krottenwijken de stad in wilt, moet je meestal een of twee keer overstappen en dus opnieuw betalen. Luanda is duur. Voor mij, maar zeker ook voor haar inwoners.
Ik dacht dat goederen en diensten in de informele economie wel betaalbaar zouden zijn. Dat vooral de rijken en de buitenlandse gasten zich blauw moesten betalen. Maar nee. Ook op straat en op de markt is alles loeiduur. Luanda geldt als de duurste stad ter wereld, omdat te weinig van de binnenstromende olie-inkomsten geïnvesteerd worden in productieve activiteiten.
De Angolese overheid doet wel wat aan de hoge prijzen. Basisvoedsel zoals rijst, meel, zout, suiker en olie wordt zwaar gesubsidieerd. En er zijn enkele maanden geleden enkele honderden stadsbussen aangeschaft. Een ritje van de buitenwijken naar de stad met zo’n bus kost maar 35 kwanza. Ik zag al gloednieuwe bushokjes staan en ik heb die bussen echt zien rijden.
Was ik in mijn vorige blog nogal somber over de inspanningen van de Angolese overheid, ondertussen heb ik me laten overtuigen dat er lichtpuntjes zijn. Ja, de corruptie is ongekend en er zijn een heleboel bizznizzmen met duistere zaakjes, maar de MPLA-regering die na de eerste echte verkiezingen van 2008 is gevormd wil in 2012 wel herkozen worden. Dus moet de vooruitgang zichtbaar worden.
Die vooruitgang moet nog wel betaald worden. En dit land vol van olie en diamanten heeft eigenlijk niet zo'n ruime staatsbegroting. Sonangol, het staatsoliebedrijf, betaalt wel belasting, maar draagt zijn baten niet af. Het bedrijf koopt liever banken en bedrijven in het buitenland. Zo zijn we niet getrouwd, heeft het IMF nu gezegd. Waarom geld lenen aan een land dat z’n rijkdom verkwanselt? Sonangol's inkomsten dienen, net zoals onze aardgasbaten, in de schatkist te worden gestort.
Ik ben benieuwd. Ik ben geschrokken van de omgangsvormen en de megalomane bouwprojecten, maar misschien moet ik de lichtpuntjes beter leren tellen.