Staatscommissie-De Wilde
Op 24 januari 1936 stelde het derde kabinet-Colijn1 de staatscommissie-De Wilde in, die moest adviseren over herziening van de Grondwettelijke bepalingen over onder meer vrijheid van drukpers, de schadeloosstelling en het pensioen van Tweede Kamerleden, de benoeming van ministers zonder portefeuille2, instelling van een (derde) Kamer voor het bedrijfsleven, maatregelen tegen revolutionaire volksvertegenwoordigers en de herzieningsprocedure.
De staatscommissie bracht op 8 juni 1936 verslag uit. Belangrijke aanbevelingen waren om het ministerschap zonder portefeille in de Grondwet op te nemen en het mogelijk te maken volksvertegenwoordigers uit hun functie te zetten als ze revolutionaire ideeen zouden uiten.
Een aantal voorstellen werden door de regering3 overgenomen en in 1938 in de Grondwet opgenomen. Andere belangrijke voorstellen werden door een Kamermeerderheid verworpen.
naam |
functie(s) |
politieke kleur |
---|---|---|
minister5 van Binnenlandse Zaken6 (voorzitter) |
||
minister van Justitie9 (ondervoorzitter) |
||
RKSP |
||
Tweede Kamerlid |
||
Eerste Kamerlid16 en hoogleraar |
ARP |
|
hoogleraar te Amsterdam (GU) |
SDAP |
|
Tweede Kamerlid |
||
Tweede Kamerlid |
||
prof.mr. E.J.J. van der Heyden |
hoogleraar te Nijmegen |
RKSP |
Tweede Kamerlid |
||
Eerste Kamerlid en hoogleraar |
VDB |
|
LSP |
||
Eerste Kamerlid en hoogleraar |
CHU |
|
Tweede Kamerlid |
ARP |
De opdracht van de staatscommissie was om tot een wijziging van de Grondwet29 te komen, hierbij lettende op de volgende onderwerpen:
-
-vrijheid van drukpers: het misbruik hiervan was structureel geworden, met misbruik werd een uiting bedoeld die ingaat tegen de staats- en rechtsorde;
-
-inkomen van de Koningin30: dit was sinds de Grondwetswijziging31 van 1922 vastgelegd in de Grondwet, waardoor het niet makkelijk wijzigbaar was;
-
-regeling van gevallen waarin de Raad van State32 wordt gehoord;
-
-benoeming ministers zonder portefeuille2: in de praktijk was het mogelijk dat deze ministers benoemd werden, maar doordat alleen hoofden van departementen op verzoek van de Kamers aanwezig konden zijn bij parlementaire vergaderingen en inlichtingen aan de Kamers konden geven, was het wel ingewikkeld;
-
-mogelijkheid om het kiesrecht33 te wijzigen ter bevordering van een gezonde werking van het parlementaire stelsel;
-
-mogelijkheid tot instelling van een Kamer voor het bedrijfsleven;
-
-maatregelen tegen revolutionaire volksvertegenwoordigers: steeds meer mensen vonden dat volksvertegenwoordigers die ter realisering van hun politieke doelen onwettige middelen aanprijzen of bevorderen niet geduld moesten worden;
-
-het afschaffen van de Algemene Rekenkamer, waarbij de bevoegdheden overgenomen zouden worden door het ministerie van Financiën34: men vroeg zich af of hierop bezuinigd kon worden;
-
-de procedure van Grondwetsherziening.
Vrijheid van drukpers
De staatscommissie besloot dat de vrijheid van drukpers zou moeten eindigen op het moment dat het indruiste tegen de staats- en rechtsorde. Of er dan ook strafrechtelijke maatregelen moesten worden genomen, wilde de commissie zich niet over uitspreken.
Inkomen van de Koningin
De commissie beveelde aan om het mogelijk te maken dat dit gewijzigd zou kunnen worden via een gewone wetswijziging, waarbij wel een tweederde meerderheid van beide Kamers zou moeten instemmen.
Raad van State
De Raad van State werd al in de jaren dertig gehoord over alle wetsvoorstellen en algemene maatregelen van bestuur35. Volgens de staatscommissie moest dit zo blijven. Een voorstel om hierop bij wetsvoorstellen met een administratief karakter een uitzondering te maken, werd verworpen.
Ministers zonder portefeuille
In de Grondwet zou het ministerschap zonder portefeuille moeten worden geregeld. Een voordeel hiervan was dat de minister-president36 zich meer kon richten op zijn taak als voorzitter van de Raad van Ministers37, in plaats van een departement38 te besturen.
Daarnaast zou het soms wenselijk kunnen zijn om vooraanstaande politici toe te voegen aan het kabinet39, zonder hen te belasten met het besturen van een departement. Aangezien de kans hiermee groter werd dat een Kamerlid tot minster werd benoemd, zou de staatsrechtelijke gewoonte dat een minister niet lid mag zijn van het parlement vastgelegd moeten worden in de Grondwet.
Wijziging kiesrecht
Aan het Grondwetsartikel waarin stond dat er een kiesstelsel40 van evenredige vertegenwoordiging41 is, zou moeten worden toegevoegd dat de wet aan de evenredigheid grenzen mocht stellen.
Kamer van het bedrijfsleven
Dit idee werd door de commissie afgewezen omdat het teveel in strijd zou zijn met het karakter van de Grondwet en de parlementaire democratie. De staatscommissie was wel voorstander van het opzetten van organen met een wetgevende bevoegdheid op het terrein van het bedrijfsleven.
Revolutionaire volksvertegenwoordigers
De staatscommissie vond dat van volksvertegenwoordigers die onwettige middelen aanprezen of bevorderden om hun politieke doelen te verwezenlijken hun Kamerlidmaatschap moest worden ontnomen. Er zou dan geen ander Kamerlid van dezelfde fractie voor in de plaats kunnen komen. De Raad van State zou hierover moeten oordelen.
Afschaffen Algemene Rekenkamer
De staatscommissie was van mening dat de onafhankelijke positie van de Algemene Rekenkamer van groot belang was en daardoor niet mocht worden prijsgegeven.
Enkele voorgestelde wijzigingen, zoals de mogelijkheid om ministers zonder portefeuille te benoemen, werden bij de Grondwetsherziening van 1938 doorgevoerd.
Belangrijke adviezen over een andere procedure van grondwetsherziening, de instelling van een Kamer voor het bedrijfsleven en over het weren van revolutionaire volksvertegenwoordigers resulteerden echter niet in aanpassing van de Grondwet, omdat een Kamermeerderheid deze voorstellen afweren.
Meer over
- 1.Dit kabinet was een voortzetting in iets gewijzigde samenstelling van het tweede kabinet-Colijn. De aanduiding Colijn III is feitelijk onjuist. Met name Colijn wilde na het conflict met de Katholieke Kamerfractie echter benadrukken dat er een nieuw kabinet was gevormd. Het ging evenwel om een reconstructie en er werd teruggekomen op de ontslagaanvrage.
- 2.Een minister zonder portefeuille is verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein, maar heeft niet de politieke leiding over een ministerie. Ministers zonder portefeuille hebben, anders dan staatssecretarissen, zitting in de ministerraad en kunnen dus ook meestemmen over alle beslissingen. De benoeming van een minister speciaal voor een bepaald beleidsterrein is een teken dat men dit onderwerp belangrijk vindt.
- 3.De regering is het centrale bestuur van ons land en bestaat uit de Koning en de ministers. Omdat de Koning onschendbaar is en de ministers verantwoordelijk zijn, wordt het kabinet, (ministers en de staatssecretarissen) in de praktijk ook vaak regering genoemd, bijvoorbeeld de regering-Rutte. Staatsrechtelijk gezien is dat onjuist.
- 4.Bekende antirevolutionaire politicus, die in zijn optreden altijd zeer joviaal was. Zijn ouders kwamen van het eiland Tholen; zijn vader was later een vooraanstaande antirevolutionair, wethouder in Den Haag en gedeputeerde. Hijzelf was advocaat in Goes en Den Haag en werd in 1918 Tweede Kamerlid. In 1919 werd hij tevens wethouder van financiën in Den Haag en in die functie werkte hij samen met Drees. In 1933 volgde zijn benoeming tot minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Colijn II. Hij had onder meer te maken met de toenemende agitatie van nationaal-socialisten. Als minister van Financiën in het kabinet-Colijn IV trad hij in 1939 af vanwege bezwaren tegen de in zijn ogen te dure plannen van minister Romme om de jeugdwerkloosheid aan te pakken. Na 1945 was hij nog bijna zeven jaar Tweede en Eerste Kamerlid.
- 5.Ministers zijn politiek verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein. Met uitzondering van ministers zonder portefeuille geven zij politieke leiding aan een departement. Daarbij kunnen zij terzijde worden gestaan door staatssecretarissen. Een minister, meestal lid van één van de partijen die in de Tweede Kamer het kabinet steunen, moet het vertrouwen van de Tweede Kamer hebben om de functie te kunnen vervullen.
- 6.Het ministerie van Binnenlandse Zaken had lange tijd de zorg voor veel overheidstaken, zoals onderwijs, binnenlands bestuur, het kiesrecht, nijverheid, kunsten en waterstaat. In 1877 en 1918 gingen belangrijke onderdelen over naar de nieuwe ministeries van Waterstaat, Handel en Nijverheid en Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Enige tijd was Binnenlandse Zaken ook verantwoordelijk voor de volkshuisvesting (1937-1947). Vanaf 1933 had het ministerie de zorg voor de pensioenen, die daarvoor onder Financiën vielen. In de periode 1933-1946 was BiZa verder verantwoordelijk voor het radio-beleid. In 1923-1932 was de naam het ministerie Binnenlandse Zaken en Landbouw.
- 7.De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
- 8.Vooraanstaande katholieke politicus, zowel voor als na de Tweede Wereldoorlog. Was advocaat. Behoorde als Kamerlid tot de linkervleugel van zijn fractie en was in 1923 aanvoerder van de dissidenten die de Vlootwet torpedeerden. Werd in 1929 Tweede Kamervoorzitter en in 1933 minister van Justitie in het kabinet-Colijn II. Kreeg te maken met de problemen rond de instroom van Duitse (deels Joodse) vluchtelingen en voerde een restrictief toelatingsbeleid. Werd in 1937 weer Kamervoorzitter. Protesteerde op 10 mei 1940 kort, maar krachtig tegen de Duitse inval. Formeerde in 1948 met Drees een kabinet op brede basis en gaf daaraan als vicepremier mede leiding. Bracht een nieuwe staatsregeling voor Suriname tot stand. Geen boeiend spreker, wel bekwaam jurist en algemeen geacht.
- 9.Dit ministerie werd in 1813 ingesteld en hield zich bezig met rechtshandhaving (waaronder criminaliteitsbestrijding) en met het bewaken van de kwaliteit van de wetgeving. Het ministerie was belast met wetgeving op het gebied van straf-, privaatrecht en bestuursrecht, administratief recht, vreemdelingenzaken, rechtshulp, jeugdbescherming en delinquentenzorg.
- 10.De RKSP werd formeel op 3 juni 1926 opgericht als katholieke partij en was de voorloper van de KVP. Daarvoor waren de katholieken georganiseerd in de Algemeene Bond van RK-kiesverenigingen, die informeel ook al RKSP werd genoemd. Deze bond was in mei 1904 ontstaan. In de Tweede Kamer was in 1893 voor het eerst sprake van een RK-Kamerclub. Vanaf 1918 was er een RKSP-fractie. In Eerste Kamer kwamer er omstreeks 1922 een fractie.
- 11.Katholieke voorman, die als minister een belangrijk aandeel had in de sociale wetgeving. Was advocaat en wethouder in Leiden en volgde in 1903 Schaepman op als Kamerlid. Steunde de sociale-wetgevingsvoorstellen van Talma en bracht zelf een wet tegen oneerlijke concurrentie tot stand. Daarna hoogleraar in Delft en in 1918 in het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I de eerste minister van Arbeid. Werd de man van de 8-urendag en bracht diverse belangrijke wetten tot stand. Nadien als Kamerlid vertrouweling en opvolger van Nolens. In 1935 de hoofdrolspeler bij de kabinetscrisis over de financiële politiek van het kabinet-Colijn. Wist echter geen centrumlinks kabinet te vormen. Besloot zijn loopbaan als Kamervoorzitter en staatsraad. Had veel aanzien bij de katholieke vakbeweging, maar werd ook door politieke tegenstanders gewaardeerd.
- 12.De Tweede Kamer bestaat uit 150 parlementariërs: volksvertegenwoordigers die op basis van evenredige vertegenwoordiging voor een periode van in principe vier jaar worden gekozen via de kandidatenlijst van een politieke partij. Zij controleren de regering en treden op als medewetgevers.
- 13.Voorman van de SDAP in de jaren 1925-1939 en in het kabinet-De Geer II één van de twee eerste socialistische ministers. In Delft opgeleide ingenieur, die eerst werkzaam was in het onderwijs en vervolgens directeur van de Amsterdamse Arbeidsbeurs werd. Kwam in 1913 in de Tweede Kamer en was daar aanvankelijk onder meer koloniaal woordvoerder. Werd in 1917 tevens wethouder van onderwijs in Den Haag, wat hij zes jaar bleef. Volgde in 1925 Troelstra op als leider van de SDAP. Overtuigd socialist, maar pragmatisch en gematigd en daarom ook door politieke tegenstanders gewaardeerd. Bediende zich als spreker van een bloemrijke taal, maar miste het charisma van zijn voorganger. Na zijn ministerschap in de Londense kabinetten nog zeven jaar staatsraad.
- 14.De Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) was een sociaaldemocratische partij, die lange tijd tevens republikeins en antimilitaristisch was. De SDAP werd in 1894 opgericht en kan als opvolger van de revolutionair-socialistische SDB (Socialistenbond) worden beschouwd. De partij was onderdeel van de socialistische zuil en nauw verbonden met organisaties als het NVV, dagblad Het Volk, de Arbeiderspers en de VARA. In 1946 ging de SDAP met VDB en CDU op in de PvdA.
- 15.Gezaghebbende antirevolutionair die door zijn Friese tongval, zijn uiterlijk (hangsnor), maar bovenal door zijn onafhankelijke opstelling, een opvallende ARP-senator was. Aanvankelijk de 'wapenknecht' van Abraham Kuyper, maar later de 'grand old man' van de ARP. Behoorde in 1915 tot de 'vijf heren' die kritiek uitten op de leiding van Kuyper. Eminent volkenrechtdeskundige, die scherpe analyses kon maken en heldere, bondige betogen hield. Actief als hoogleraar en lid van het Internationale Hof van Arbitrage. Pleitte in 1950 als eerste ARP'er voor regeringsdeelname van zijn partij in een kabinet-op-brede-basis. Boerenzoon, die met zijn slobkousen en zijn grote liefde voor de muziek een nogal artistieke figuur was.
- 16.De Eerste Kamer bestaat uit 75 parlementariërs: volksvertegenwoordigers die op basis van evenredige vertegenwoordiging voor een periode van vier jaar worden gekozen via de kieslijst van een politieke partij. De leden worden indirect gekozen: eerst kiezen burgers leden van de Provinciale Staten. Zij kiezen daarna de Eerste Kamerleden.
- 17.Telg van een industriële familie uit Oss, die acht jaar Tweede Kamerlid voor de SDAP was. Aanvankelijk advocaat. Vooraanstaand jurist in de Kamer en uitstekend kenner van het staats- en kiesrecht. Ook deskundig op het gebied van de volkshuisvesting. Bracht via een initiatiefwetsvoorstel de Geldschieterswet tot stand, die de gemeentelijke en particuliere kredietverlening regelde. Was in Amsterdam tevens raadslid. Na zijn Kamerlidmaatschap, vanaf 1936, hoogleraar staats- en administratief recht in Amsterdam en sinds 1945 voorzitter van de Kiesraad. Begaafd amateur astronoom. Vernuftig en onpraktisch idealist.
- 18.Liberale herenboer uit het Groningse land, die enige tijd (kort voor en na de Tweede Wereldoorlog) de liberale Tweede Kamerfractie leidde. Studeerde landbouwkunde in Duitsland. Kwam uit een familie met veel 'public spirit'. Was actief in diverse landbouworganisaties in Groningen en bestuurder van de Centrale Raiffeisenbank en was een deskundige op agrarisch gebied. Tijdens de crisis van de jaren dertig voorstander van overheidssteun aan de landbouwsector, wat niet alle liberalen hem in dank afnamen. Sloot zijn politieke loopbaan af als senator. Rustige, evenwichtige man die zichzelf bescheiden opstelde.
- 19.De Liberale Staatspartij ontstond in 1921 toen Liberale Unie, de Bond van Vrije Liberalen en enkele kleinere liberale partijen samengingen. Sinds 1921 was de LSP in de Tweede Kamer vertegenwoordigd en vanaf 1922 in de Eerste Kamer. Tot februari 1938 voerde de partij als naam 'De Vrijheidsbond'. In 1946 ging de LSP op in de Partij van de Vrijheid. Daaruit ontstond in 1948 de VVD.
- 20.Vooraanstaand staatsman in de eerste helft van de twintigste eeuw. Diverse malen Tweede Kamerlid en minister, en tevens raadslid in Rotterdam, gedeputeerde van Zuid-Holland en burgemeester van Arnhem. Tweemaal minister-president, beide keren als opvolger van Colijn. Een belangrijk wetgevend succes als minister van Financiën was zijn Financiële-Verhoudingswet. In 1939 leider van het eerste kabinet met sociaaldemocraten. Harde werker en scherpzinnig jurist, maar solistisch en eigenzinnig. Week in 1940 met zijn kabinet uit naar Londen. Moest zijn langdurige politieke loopbaan gedesillusioneerd beëindigen, omdat koningin Wilhelmina geen vertrouwen in hem had vanwege zijn te defaitistisch geachte houding. Keerde tijdens de Bezetting op eigen gezag terug naar Nederland. Werd na de oorlog op tamelijk vage gronden veroordeeld en ridderorde en titel 'minister van staat' ontnomen.
- 21.De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
- 22.Vooraanstaande VDB- en later PvdA-politicus. Geboren in Nederlands-Indië waar hij bij een spoorwegmaatschappij werkte. Kwam in 1925 in de Kamer en was vanaf 1933 fractievoorzitter tijdens het de kabinetten-Colijn waaraan ook de VDB met Oud op financiën deelnam. Na de oorlog kozen Joekes en Oud wel voor de stap naar de PvdA, maar bedankte Oud daarvoor al spoedig. In de PvdA-fractie steunde Joekes de Indië-politiek hoewel hij altijd gematigd voorstander van zelfstandigheid van Indië was geweest. Als minister van Sociale Zaken in de kabinetten-Drees I en Drees II bracht hij belangrijke wetten tot stand zoals de Wet op de ondernemingsraden en de Werkloosheidswet. Stond bekend als een innemende gentleman, maar kropte gevoelens van onvrede soms te veel op.
- 23.De Vrijzinnig-Democratische Bond VDB was een links-liberale partij, die in 1901 werd opgericht. In zekere zin is zij als voorloper van D66 te beschouwen. De partij werd gevormd door van de Liberale Unie afgescheiden leden en door voormalige Radicale Bonders. Richtte zich onder meer op internationale ontwapening, emancipatie van de vrouw en invoering van een staatspensioen.
- 24.Staatsrechtgeleerde met groot gezag, die, hoewel hij meer wetenschapper dan politicus was, onder andere als senator en partijvoorzitter een voorname rol in de VDB speelde. Zoon van een tabaksfabrikant en aanvankelijk rechter. Werd in 1914 hoogleraar, eerst in Amsterdam en daarna in Leiden. Schreef handboeken over het staats- en administratief recht. Als lid van de nieuwgevormde PvdA volgde hij in 1946 De Vos van Steenwijk op als Eerste Kamervoorzitter. Leidde in 1948 de inhuldigingsplechtigheid van koningin Juliana in de Nieuwe Kerk. Werd in 1951 lid van de Raad van State.
- 25.VVD-senator en provinciebestuurder. Zoon van een gedeputeerde van Overijssel en telg van een oud Overijssels adelsgeslacht. Werd na griffier van de Tweede Kamer te zijn geweest in 1931 Commissaris van de Koningin in Drenthe. Voerde tijdens de bezetting passief bezet door vaak afwezig te zijn. Toen hij te lang onvindbaar was, werd hij ontslagen. Na zijn pensionering in 1951 Eerste Kamerlid voor de VVD. Hield zich in de Senaat met uiteenlopende zaken bezig, maar was in het bijzonder deskundig op het gebied van verkeer en waterstaat. Prettige causeur, die zijn redevoeringen lardeerde met geestige beelden en anekdotes. Zijn broer was eveneens Commissaris van de Koningin.
- 26.De commissaris van de Koning (CvdK) vertegenwoordigt van oorsprong het koninklijk gezag in een provincie en treedt dan ook tegenwoordig nog in een provincie op als vertegenwoordiger van de Nederlandse regering. De commissaris van de Koning maakt deel uit van het provinciebestuur en is voorzitter van Provinciale Staten, maar officieel geen lid. Daarnaast maakt de commissaris van de Koning deel uit van het College van Gedeputeerde Staten en is daarvan voorzitter.
- 27.Temperamentvolle en vooraanstaande conservatieve CHU-senator. Geestverwant van F.C. Gerretson en aanhanger van de Groot-Nederlandse gedachte. Op zijn negentwintigste hoogleraar staats- en administratiefrecht in Utrecht. Behoorde in 1927 tot de voornaamste opposanten van het Verdrag met België. Bewonderde Colijn. Was in 1945 voorstander van een fusie tussen ARP en CHU. Neef van A.F. de Savornin Lohman.
- 28.Bijna veertig jaar lid van de Tweede Kamer voor de ARP en drieëntwintig jaar de zeer dominante fractie- en partijvoorzitter, wiens wil in de fractie wet was. Zoon van een haringvisser uit Maassluis die al op jonge leeftijd ging werken. Subliem product van de Gereformeerde Jongelingsvereniging en typische mannenbroeder. Autodidact. Was in Rotterdam enige tijd wethouder. Fractievoorzitter van de ARP in de Tweede Kamer vanaf de jaren dertig en opvolger van Colijn. Tijdens de bezetting moedig, karaktervast en onverzettelijk. Overleefde het beruchte kamp Mauthausen, maar zei in 1945 tegen Wilhelmina: ik ben niet veranderd. Ageerde met zijn krachtige, sonore stemgeluid tegen de Indië-politiek van de kabinetten-Beel en -Drees. Hield de ARP na de oorlog lange tijd in isolement. Verliet in 1956 de politiek en was nog ruim twee jaar staatsraad.
- 29.De Grondwet is het belangrijkste staatsdocument en hoogste nationale wet van Nederland. Zij bevat de regels voor onze staatsinstellingen en de grondrechten van de burgers. Daarnaast bevat de Grondwet regels over bestuur, wetgeving en rechtspraak. De Grondwet telt acht hoofdstukken. Artikel 5.2 van het Statuut van het Koninkrijk bepaalt dat de Grondwet de bepalingen daarvan in acht neemt.
- 30.Nederland is een koninkrijk. Dat betekent dat een koning het staatshoofd is of eigenlijk: het 'onschendbare deel' van de regering. Het Statuut voor het Koninkrijk bepaalt dat de Kroon van het Koninkrijk wordt gedragen door de erfgenamen van koningin Juliana. Sinds 30 april 2013 is Willem-Alexander koning der Nederlanden.
- 31.De eerste Grondwet na herstel van de onafhankelijkheid kwam op 29 maart 1814 tot stand, op basis van een door een commissie onder leiding van Van Hogendorp op 2 maart 1814 aangeboden ontwerp. Sindsdien is de Grondwet regelmatig en soms zeer ingrijpend veranderd.
- 32.De Raad van State is een van de Hoge Colleges van Staat en heeft als voornaamste taak de regering en het parlement te adviseren over wetgeving en bestuur. Daarnaast is deze instantie de hoogste algemene bestuursrechter.
- 33.Een democratie wordt onder andere gekenmerkt door vrije, geheime en algemene verkiezingen waarbij het volk een volksvertegenwoordiging kiest. Volgens artikel 4 van onze Grondwet mogen dan ook alle Nederlanders kiezen en gekozen worden, behalve bij de wet gestelde beperkingen.
- 34.Dit ministerie speelt een centrale rol bij het vertalen van het algemeen regeringsbeleid in financieel beleid. Daarnaast coördineert het de openbare uitgaven en zorgt het ministerie voor de inning van de belastinggelden. Het ministerie is verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de financiën van lagere overheden als provincies en gemeenten. Het monetaire beleid is eveneens een zorg van dit ministerie. Het ministerie behartigt de Nederlandse, financiële belangen in Europa en de rest van de wereld.
- 35.Een algemene maatregel van bestuur (AMvB) is een besluit van de regering waarin regels uit een wet verder worden uitgewerkt. Voordeel is dat niet alle details precies in de wet zelf geregeld hoeven te worden. Bovendien kan een AMvB veel makkelijker (en dus sneller) worden gewijzigd dan een wet.
- 36.De minister-president, ook wel premier genoemd, is voorzitter van de ministerraad. In die functie coördineert de premier het regeringsbeleid. De minister-president is ook de minister van Algemene Zaken. De huidige minister-president is Dick Schoof.
- 37.De ministerraad is de vergadering van alle ministers onder leiding van de minister-president. Alle ministers, ook de ministers zonder portefeuille, maken deel uit van de ministerraad en hebben daarin stemrecht. Staatssecretarissen hebben alleen toegang als zij zijn uitgenodigd. In de ministerraad wordt overlegd over het algemene regeringsbeleid. De leden dragen hiervoor een collectieve verantwoordelijkheid.
- 38.De voorbereiding van beleid, wetten en regelingen vindt plaats op een ministerie (ook wel: departement). Ook bij het uitvoeren en controleren hiervan hebben ministeries een belangrijke taak, maar soms gebeurt dat ook door intern of extern verzelfstandigde organisaties of door rechtspersonen met een wettelijke taak.
- 39.Met het begrip kabinet worden alle ministers en staatssecretarissen bedoeld. Een kabinet wordt genoemd naar de minister-president, bijvoorbeeld het kabinet-Drees of het kabinet-Kok. In het spraakgebruik worden de begrippen regering en kabinet vaak door elkaar gebruikt. Strikt genomen, is er echter een verschil tussen beide. Met de term 'regering' duiden we het staatshoofd (koning of koningin) samen met de ministers aan.
- 40.De wijze waarop de volksvertegenwoordiging wordt gekozen, noemen we het kiesstelsel. Dit stelsel is medebepalend voor het type volksvertegenwoordiging en het type bestuur dat een land heeft. In Nederland hebben we evenredige vertegenwoordiging. Landen zoals Groot-Brittannië, Frankrijk en de Verenigde Staten hebben een meerderheidsstelsel.
- 41.Evenredige vertegenwoordiging is een kiesstelsel waarbij vrijwel alle uitgebrachte stemmen meetellen voor de uiteindelijke verhoudingen in de zetelverdeling.
- 42.Een grondwetscommissie houdt zich bezig met mogelijke Grondwetsherzieningen. Vaak is een grondwetscommissie een staatscommissie: een niet-permanent adviesorgaan dat bij koninklijk besluit wordt ingesteld door de regering.