Affaire-Oss (1938-1939)

Met dank overgenomen van Parlement.com.

In 1938-1939 speelde een affaire rond justitieel onderzoek naar criminaliteit in Oss, waarbij onder meer priesters waren betrokken. De katholieke minister van Justitie leek zijn boekje te buiten te zijn gegaan toen hij de speciale brigade de opsporingsbevoegdheid ontnam. De Tweede Kamer1 besloot een onderzoek in te stellen naar de gang van zaken.

Inhoudsopgave

  1. De affaire
  2. Geen enquête, wel onderzoek
  3. Rapport

1.

De affaire

Het Brabantse industriestadje Oss ging in de jaren dertig geruime tijd gebukt onder extreme criminaliteit. Door fors ingrijpen van de gemeentepolitie en een speciale marechausseebrigade was dit de kop ingedrukt.

Omstreeks 1938 bracht het onderzoek van deze brigade enkele zedenschandalen in de 'betere' milieus aan het licht: van een Joods ondernemer, die seksuele relaties met zijn vrouwelijk personeel had onderhouden; van enkele priesters die beticht werden respectievelijk van omgang met een vrouw en homoseksuele relaties met enkele knapen. Er viel op die aantijgingen wel iets aan te merken. De omgang met een vrouw was priesters niet door de wet verboden en de homoseksuele relaties dateerden van jaren her.

De Katholieke minister van Justitie in het vierde kabinet-Colijn2, mr. Goseling3, oordeelde dat de brigade haar bevoegdheden te buiten was gegaan; de opsporingsbevoegdheid werd haar ontnomen.

Met name de NSB trachtte de affaire voor eigen gewin uit te buiten, onder meer door de beschuldiging dat de zaak in de doofpot werd gestopt. In maart 1939 was er een handgemeen in de vergaderzaal van de Tweede Kamer, toen de NSB'er Rost van Tonningen4 weigerde zich te onderwerpen aan de leiding van de Kamervoorzitter. Rost wilde de minister interpelleren, maar gelet op het eerder aangenomen voorstel om een onderzoek in te stellen, wees de Kamer dat verzoek af. De actie van Rost was overigens een zorgvuldig geplande provocatie.

2.

Geen enquête, wel onderzoek

Op het besluit van de minister werd in de Tweede Kamer kritiek geleverd. Een voorstel van de liberaal Wendelaar5 om een parlementaire enquête in te stellen, werd in februari 1939 met 50 tegen 27 stemmen verworpen. Wel kwam er, op voorstel van SDAP-fractievoorzitter Albarda, een parlementaire onderzoekscommissie onder leiding van de ARP'er Schouten.

Foto

Naam lid

Partij

foto Dr. J. (Jan) Schouten

J.­ Schouten6 (voorzitter)

ARP

foto Dr. J.C.M. Sweens

J.C.M. Sweens7

RKSP

foto Dr. W. (Willem) Drees

W.­ Drees8

SDAP

foto Dr. H.W. (Hendrik) Tilanus

H.W. Tilanus9

CHU

foto Mr. W.C. Wendelaar

W.C. Wendelaar5

LSP

3.

Rapport

De commissie-Schouten oordeelde in juni 1939 in haar rapport dat de maatregelen tegen de Marechaussee niet waren te rechtvaardigen. De persoonlijke integriteit van Goseling werd overigens niet in twijfel getrokken.

De conclusie luidde:

"(...) de feiten en omstandigheden die de minister van Justitie hebben geleid tot het nemen van den maatregel van 1 april 1938 ten aanzien van de brigade Oss der Koninklijke Marechaussee dien maatregel niet rechtvaardigen, terwijl aan hetgeen nadien is gebleken in elk geval geen motiveering voor dien maatregel kan worden ontleend."

Een meerderheid van de Tweede Kamer (62 tegen 28 stemmen) deelde na een tweedaags debat op 28 juni 1939 de conclusie van de commissie. Tegen stemden alleen de leden van de RKSP-fractie.

Normaal gesproken had dit oordeel tot het aftreden van de minister geleid, maar toen het rapport verscheen was het gehele kabinet inmiddels al demissionair vanwege een intern conflict over het financieel-economisch beleid.

bron: N. Cramer, "Wandelingen door de Handelingen"

  • ordedebat 1 maart 1939
 

Meer over

  • Parlementair onderzoek10
  • Parlementair onderzoek - 1875 - heden11
  • verslag Tweede Kamercommissie over de zaak-Oss (pdf)

  • 1. 
    De Tweede Kamer is deel van de volksvertegen­woor­di­ging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
     
  • 2. 
    Dit kabinet had, anders dan de vier voorgaande kabinetten, weer een parlementair karakter. Het werd gesteund door RKSP, ARP en CHU. De financieel-economische problemen beheersten het kabinetsbeleid. Daarnaast vroegen de toevloed van (joodse) vluchtelingen, de toenemende onrust in de samenleving door het optreden van de NSB en de internationale spanningen veel aandacht. Er was sprake van een steeds grotere oorlogsdreiging, met name in september 1938.
     
  • 3. 
    Amsterdamse advocaat die al op jeugdige leeftijd partijvoorzitter en fractievoorzitter van de RKSP werd en vervolgens minister. Groot voorstander van de rechtse samenwerking. Bewerkstelligde in 1937 tegen de zin van Colijn dat er een einde kwam aan de samenwerking van 'rechts' met vrijzinnigen. Doortastende minister van Justitie in het kabinet-Colijn IV, die een terughoudend vreemdelingenbeleid voerde. Kwam in opspraak door de affaire-Oss, waarbij aan de opsporingsbevoegdheid van de Marechaussee in Oss was ingetrokken. Overleed tijdens gevangenschap in Buchenwald.
     
  • 4. 
    Fanatieke antisemiet van Austro-nazistische signatuur en aristocratische huize. Gaf in 1936 zijn vorstelijk betaalde baan bij de Volkenbond in Wenen op om zich geheel aan het nationaal-socialisme te kunnen wijden. In 1939 als Tweede Kamerlid een dag geschorst na een handgemeen in de vergaderzaal. Kort voor de Duitse inval in 1940 geïnterneerd als staatsgevaarlijk persoon. In de NSB de grote rivaal van Mussert. Vertrouweling van Himmler. Was belast met de gelijkschakeling van de Nederlandse arbeidersbeweging en volgde in 1941 Trip op als president van de Nederlandse Bank. Twistzieke, wispelturige, ambitieuze en onverdraagzame man. Pleegde in 1945 na een maand gevangenschap 'zelfmoord' - er was sprake van dat hij was 'gezelfmoord' - voor hij kon worden berecht.
     
  • 5. 
    Stijlvolle liberale politicus en bestuurder. Behoudend man, die als bestuurder van vele markten thuis was. Vlotte spreker. Voor de oorlog burgemeester van Alkmaar en voorzitter van de Liberale Staatspartij. Fel bestrijder van het nationaal-socialisme, die in 1936 tijdens een partijvergadering het antisemitische blad "Der Stürmer" verbrandde. Kwam in 1938 met een voorstel voor een parlementaire enquête naar de affaire-Oss. Bleef nog tot november 1956 parlementariër.
     
  • 6. 
    Bijna veertig jaar lid van de Tweede Kamer voor de ARP en drieëntwintig jaar de zeer dominante fractie- en partijvoorzitter, wiens wil in de fractie wet was. Zoon van een haringvisser uit Maassluis die al op jonge leeftijd ging werken. Subliem product van de Gereformeerde Jongelingsvereniging en typische mannenbroeder. Autodidact. Was in Rotterdam enige tijd wethouder. Fractievoorzitter van de ARP in de Tweede Kamer vanaf de jaren dertig en opvolger van Colijn. Tijdens de bezetting moedig, karaktervast en onverzettelijk. Overleefde het beruchte kamp Mauthausen, maar zei in 1945 tegen Wilhelmina: ik ben niet veranderd. Ageerde met zijn krachtige, sonore stemgeluid tegen de Indië-politiek van de kabinetten-Beel en -Drees. Hield de ARP na de oorlog lange tijd in isolement. Verliet in 1956 de politiek en was nog ruim twee jaar staatsraad.
     
  • 7. 
    Katholiek Tweede Kamerlid rond de Tweede Wereldoorlog. Voor hij in de Kamer kwam onder meer gemeenteambtenaar in Nijmegen en voorzitter van de katholieke ambtenarenbond. Combineerde zijn Kamerlidmaatschap met het burgemeesterschap van Gilze-Rijen en later van Dongen. In de Kamer onder meer woordvoerder financiën, verkeer en justitie en lid van de commissie die de affaire-Oss rond minister Goseling onderzocht. Na zijn vertrek uit de Haagse politiek tien jaar burgemeester van Helmond. Echte burgervader.
     
  • 8. 
    'Vadertje Drees'. Eén van de grootste twintigste-eeuwse politici, onder wiens leiding na de Bevrijding zowel de dekolonisatie als de wederopbouw plaatsvonden. Overtuigd sociaaldemocraat, maar wel zeer pragmatisch ingesteld ('niet alles kan, en zeker niet alles tegelijk'). Groeide op in Amsterdam en klom op van stenograaf, SDAP-wethouder van Den Haag en Kamerlid, tot minister en minister-president. Had als wethouder van Den Haag al voor 1940 een goede naam als bestuurder. In de oorlog enige tijd gijzelaar en centrale figuur in het politieke verzet. Bracht in 1947 als minister van Sociale Zaken de Noodwet Ouderdomsvoorziening tot stand, de voorloper van de AOW. Werd zowel daardoor, als door zijn leiderschap en soberheid een populair staatsman, ook buiten zijn eigen kring. Tien jaar premier van brede coalities waarvan PvdA en KVP de kern vormden. Had goede contacten met Beel. Brak in de jaren '70 met zijn partij, de PvdA, uit onvrede over de koers. Sober levende en altijd eenvoudig gebleven man, die een zeer hoge leeftijd bereikte.
     
  • 9. 
    Voorman van de CHU in het midden van de twintigste eeuw. Bijna eenenveertig jaar Tweede Kamerlid en later tevens fractievoorzitter en partijvoorzitter. Was oorspronkelijk officier. Werd een gezaghebbend Kamerlid met name op defensie- en onderwijsgebied en was jarenlang secretaris van de Onderwijsraad. Gijzelaar in Sint-Michielsgestel. Leidde zijn partij door de crisis over de Indische politiek, waarbij hij met veel interne oppositie te maken had. Exponent van de gematigde, gouvernementele CHU, wars van scherpslijperij. Trad als partijleider zelfstandig op, maar gaf fractieleden wel de ruimte om een minderheidsstandpunt in te nemen. Tamelijk pragmatisch ingesteld, geen theoreticus. Kwam altijd per fiets naar het Binnenhof.
     
  • 10. 
    Tweede en Eerste Kamer kunnen zelfstandig onderzoek instellen naar beleid en projecten en dat onderzoek door Kamerleden laten uitvoeren. Er kunnen daarbij meerdere instrumenten worden gebruikt. Het zwaarste middel is onderzoek op basis van de Wet op de parlementaire enquête (Wpe). Tussen 2016 en 2023 kende de Tweede Kamer ook de mogelijkheid voor het houden van een parlementaire ondervraging. In juli 2023 is de parlementaire ondervraging vervangen door de beknopte parlementaire enquête.
     
  • 11. 
    De Tweede Kamer kan zelfstandig een onderzoek instellen naar beleid en projecten en dat onderzoek door Kamerleden laten uitvoeren. Dit heet het recht van parlementair onderzoek. Onderzoeken worden gedaan door middel van een hoorzitting, een rondetafelgesprek of een parlementaire enquête. Ook de Eerste Kamer heeft het onderzoeksrecht, maar maakt daar beduidend minder vaak gebruik van.