Verslag algemeen overleg gehouden op 29 november 2007, over evaluatie Wet BIBOB (kamerstuk 31109, nr. 1) - Evaluatie Wet BIBOB - Hoofdinhoud
Dit verslag van een algemeen overleg is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 31109 - Evaluatie Wet BIBOB.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Evaluatie Wet BIBOB; Verslag algemeen overleg gehouden op 29 november 2007, over evaluatie Wet BIBOB (kamerstuk 31109, nr. 1) |
---|---|
Documentdatum | 29-01-2008 |
Publicatiedatum | 22-03-2009 |
Nummer | KST114815 |
Kenmerk | 31109, nr. 3 |
Van | Staten-Generaal (SG) |
Commissie(s) | Koninkrijksrelaties (KR), Justitie (JUST) en Binnenlandse Zaken (BIZA) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2007–2008
31 109
Evaluatie Wet BIBOB
Nr. 3
1 Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Cqörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Velzen (SP), Azough (GroenLinks), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), Kalma (PvdA), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toor-enburg (CDA) en Anker (ChristenUnie). Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Weekers (VVD), Smeets (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Jan de Vries (CDA), Abel (SP), Halsema (GroenLinks), Dezentjé Hamming (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (ChristenUnie).
2 Samenstelling:
Leden: Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Haverkamp (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (ChristenUnie).
Plv. leden: Teeven (VVD), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Atsma (CDA), Van Gent (GroenLinks), Knops (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Van Gerven (SP), Heerts (PvdA), Cqörüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwe-hand (PvdD), Timmer (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Cramer (ChristenUnie) en Vermeij (PvdA).
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 29 januari 2008
De vaste commissie voor Justitie1 en de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties2 hebben op 29 november 2007 overleg gevoerd met minister Hirsch Ballin van Justitie en minister Ter Horst van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over:
– de evaluatie van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (BIBOB) (31 109, nr. 1).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
Mevrouw Kuiken (PvdA) stelt in relatie tot de eerste evaluatie van de Wet Bibob (bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur) vijf punten aan de orde: de tipfunctie van de Wet Bibob, de praktische uitbreiding, een landelijk register, de administratieve lasten en de positie van kleine gemeenten en hun relatie tot de Wet Bibob. Bestuursorganen hebben met de Wet Bibob een extra mogelijkheid gekregen om de aanwezigheid van criminaliteit in de maatschappij in te dammen. Het gebruik van de wet is langzaam op gang gekomen, waarschijnlijk vanwege onbekendheid met het instrument. Als politie en justitie krachtiger zouden inzetten op hun tipfunctie, zouden gemeenten mogelijk vaker de Wet Bibob toepassen. De aanbevelingen in de brief van de minister en de evaluatie verdienen op dat punt ondersteuning. Een van die aanbevelingen is dat de tipfunctie van justitie naar gemeenten beter gefaciliteerd moet worden. Op welke manier kan daaraan tegemoet worden gekomen?
De Wet Bibob is gericht op de horeca en de prostitutie. Mogelijk kan die werking worden verbreed naar alle bedrijven waarvoor een vergunning nodig is, zoals growshops. Op welke manier kan de Wet Bibob van toepassing worden verklaard op bedrijven waarvoor geen vergunning nodig is maar die wel dubieus van aard kunnen zijn, zoals belwinkels en internetwinkels? Ook kapperszaken schijnen vaak te worden gebruikt als dekmantel voor criminele activiteiten. Overigens is het niet de bedoeling dat hele sectoren onder de Wet Bibob komen te vallen. Het feit dat sommige kleine gemeenten weinig gebruikmaken van de wet is geen reden om niet over uitbreiding van de werkingssfeer na te denken. Grote gemeenten maken immers wel veel gebruik van het instrument.
In de evaluatie worden voorstellen gedaan om de administratieve lasten die met de Wet Bibob samenhangen terug te dringen. In dat kader is het zinnig om een landelijk register op te stellen van ondernemers die al zijn getoetst op basis van de Wet Bibob. Ten eerste hoeven ondernemers dan niet hetzelfde traject te doorlopen als in de gemeente waar zij al eens zijn getoetst. Ten tweede wordt op die manier voorkomen dat ondernemers na afwijzing in de ene gemeente proberen om in de andere gemeente door de toets te komen.
De positie van kleine gemeenten in relatie tot de Wet Bibob verdient aandacht. Mensen in een dorpsgemeenschap kennen elkaar vaak goed; toetsing op de integriteit kan in dat geval een gevoelige zaak zijn. Hoe wordt voorkomen dat een gemeentebestuur zodanig geïntimideerd wordt dat het de Wet Bibob niet toepast? Kunnen centrumgemeenten of grotere gemeenten in een provincie daarbij wellicht een rol spelen? Is hierin een rol voor de Commissaris van de Koningin weggelegd?
De heer Van Haersma Buma (CDA) wijst op de constateringen in de evaluatie dat het gebruik van de Wet Bibob traag op gang is gekomen. Hij vindt het van belang dat alle gemeenten, ook de kleinere, een Bibob-richtlijn opstellen. Hoe denkt het kabinet dit te bevorderen? De grote steden vragen om uitbreiding van de werkingssfeer van de Wet Bibob. De vraag is echter op welke manier dat mogelijk kan worden gemaakt. Enerzijds verdient het de voorkeur om ook een aantal bedrijfssoorten waarvoor geen vergunning nodig is onder de werking van de wet te brengen. Anderzijds is het niet de bedoeling, elk bedrijf in Nederland met een Bibob-toets op te zadelen. Overheden mogen echter niet naïef zijn; als een kapperszaak een dekmantel vormt voor illegale activiteiten, dan moet er een instrument zijn om die zaak aan te pakken. Als een bedrijf in één gemeente wordt afgewezen op grond van de Wet Bibob, dan moeten andere gemeenten zich daarvan op de hoogte kunnen stellen. Het zou daarom goed zijn om een landelijk register in te stellen. Is dat mogelijk?
Van de Koninklijke Horeca Nederland komt het signaal dat bedrijven soms zestien uur besteden aan het invullen van een Bibob-formulier. Is het mogelijk om dat formulier te stroomlijnen, bijvoorbeeld door een aantal hoofdvragen te laten beantwoorden en alleen indien nodig een diepgaandere controle uit te voeren? Het instrument moet effectief zijn maar mag geen onnodige administratieve lasten veroorzaken. De termijn van acht weken waarbinnen advies moet worden gegeven na een verzoek tot toetsing wordt nogal eens overschreden. Hoe kan die doorlooptijd worden teruggebracht?
Het openbaar ministerie ging voorheen vrij informeel om met het verstrekken van gegevens aan de gemeente Amsterdam over dubieuze bedrijven. Sinds de Wet Bibob volgt het openbaar ministerie echter vaker de formele weg. Op welke manier kan die informele informatievoorziening worden gestimuleerd? Het is niet altijd beter om het langere, formele Bibob-traject in te zetten.
De heer Teeven (VVD) maakt uit de evaluatie op dat provincies veel minder vaak gebruikmaken van de Wet Bibob dan gemeenten. Op welke provinciale beleidsgebieden zou vaker van het instrument gebruikgemaakt kunnen worden? Kan het worden ingezet bij de aanbestedingen van provinciale wegen? Verder valt op dat de wet meer gebruikt wordt bij vergunningverlening dan bij subsidieverlening en aanbestedingen. Hoe kunnen gemeentelijke en provinciale organen, en wellicht ook rijksorganen, gestimuleerd worden om de Wet Bibob meer te gebruiken? Zou bijvoorbeeld Rijkswaterstaat de wet kunnen gebruiken bij aanbestedingen?
Vanuit de horeca gaan geluiden op dat de Wet Bibob in die sector te generiek wordt toegepast. Horecaondernemers die al jarenlang een bedrijf hebben, worden aan een langdurige Bibob-toetsing onderworpen als zij een tweede bedrijf willen starten. Is de minister bereid om in VNG-ver-band over de toepassing van het instrument te spreken? Het zou goed zijn als de werkingssfeer van de Wet Bibob wordt uitgebreid tot de onroerendgoedsector. Bij vergunningen voor de verhuur van woningen en bij bepaalde beleggingen zou dan een adviesaanvraag conform de wet kunnen worden gedaan. Daarmee wordt ook de uitwisseling van operationele informatie tussen overheidsorganen, die soms gebrekkig is, verbeterd.
Vroeger werd in Amsterdam informeel zogenaamde «zachte» informatie uitgewisseld tussen de gemeente en het ministerie. Het openbaar ministerie is met de inwerkingtreding van de Wet Bibob echter terughoudend geworden met het uitwisselen van informatie op basis van de tipfunctie. Wat is de reden daarvoor? Meent de minister van Justitie dat artikel 26 van de Wet Bibob ook voor zachte informatie moet gelden? In de brief van de minister staat dat de administratieve lasten van de Wet Bibob soms hoger zijn dan nodig is omdat veel ondernemers en aanvragers niet direct alle informatie geven. Zij moeten een tweede en soms een derde keer bevraagd worden. Ligt de schuld hiervoor bij de ondernemers, die om bepaalde redenen niet willen meewerken, of bij de overheid, die een onduidelijk en daarom onbegrijpelijk formulier toestuurt? Met name kleine ondernemers vinden het moeilijk om vragenlijsten van de overheid in te vullen. Het zou helpen als de verschillende vragenlijsten dezelfde vorm krijgen.
Volgens VNO-NCW is de evaluatie uitgevoerd onder overheden en bestuursorganen. Kan de minister bevestigen dat het bedrijfsleven daar niet bij betrokken is geweest? Bij een tweede evaluatie moeten de bedrijfs- en productschappen worden betrokken.
Is het mogelijk om organisatoren van (dans)festivals te beschouwen als horecaondernemers en hen op die manier te behandelen?
De heer De Wit (SP) schetst de achtergrond van de Wet Bibob. De overheid kan zonder dat te willen een belangrijke verbinding vormen tussen criminele en legitieme zaken. Met de mogelijkheid van het Bibob-advies hebben overheidsinstanties een wapen in handen om zich daartegen te verweren. Een Bibob-procedure is echter heel ingrijpend terwijl het vaak om vermoedens gaat. De rechtsbescherming voor betrokkenen moet dan ook goed geregeld zijn. Door het gebrek aan jurisprudentie is daar nog onvoldoende over te zeggen.
Uit de evaluatie blijkt dat een toenemend aantal gemeenten gebruikmaakt van de Wet Bibob, hoewel nog maar 45% van de gemeenten een beleidslijn heeft ontwikkeld. Langzaam ontstaan initiatieven waarin gemeenten samenwerken in het uitvoeren van de wet. Zijn de ministers bereid om het belang van de Wet Bibob nog eens onder de aandacht van gemeenten te brengen? De wet is belangrijk, wat blijkt uit het feit dat in 80% van de gevallen waarin om Bibob-advies wordt gevraagd, daadwerkelijk iets aan de hand is.
Een uitbreiding van de werkingssfeer van de Wet Bibob ligt voor de hand. Overigens blijkt uit de vraag naar uitbreiding dat gemeenten naar instrumenten zoeken om dubieuze zaken aan te pakken. Onder de oude Vestigingswet konden gemeenten gewoon een vergunning weigeren aan een aspirant-ondernemer. Omdat die mogelijkheid niet meer bestaat, mag er niet geaarzeld worden bij het inzetten van het Bibob-instrument, ongeacht de sector waarin een bedrijf zit. Wat is de stand van zaken in het onderzoek naar de mogelijkheden van uitbreiding van de werkingssfeer? Hoe staat het met het onderzoek naar de tipfunctie van het openbaar ministerie en het verkort advies?
Horeca Nederland stelt in een brief een bijzonder probleem aan de orde. Voor inschrijving bij de Kamer van Koophandel is vaak zicht nodig op het verkrijgen van een vergunning. Voor het verkrijgen van een vergunning schijnt echter inschrijving bij de Kamer van Koophandel noodzakelijk te zijn. Hoe is dit probleem op te lossen?
De heer Pechtold (D66) merkt op dat zijn fractie zich bij de behandeling van de Wet Bibob in 2001 heeft afgevraagd of deze doeltreffend zou zijn en of deze niet meer dan nodig zou ingrijpen in de privacy van mensen. Uit de evaluatie komt geen eenduidig antwoord op deze vraag naar voren. De wet is in de praktijk doeltreffend en effectief. In de brief van de minister staat echter niets over een mogelijke spanning met artikel 6 van het EVRM, over een eerlijke rechtsgang, of over inbreuk op de privacy. Zijn er voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens al zaken geweest over de houdbaarheid van de wet? Waarom zijn alleen overheden en bestuursorganen betrokken bij de evaluatie en is niet om informatie gevraagd bij bedrijfsleven en deskundigen? Waarom is niet voldaan aan de evaluatiebepaling onder artikel 45 van de Wet Bibob dat binnen drie jaar na inwerkingtreding een evaluatieverslag naar de Kamer zou worden gezonden?
De onderwerpen die wel belicht worden in de evaluatie, stemmen tot optimisme. De wet raakt steeds beter bekend en wordt steeds vaker gebruikt. Het is een effectief instrument om vermenging van onder- en bovenwereld tegen te gaan. De Wet Bibob schijnt echter ook gebruikt te worden voor andere doelen dan in de wet is omschreven. Daarbij kan gedacht worden aan het terugbrengen van het aantal prostitutieplekken op de Wallen en aan het aanpakken van vrouwenhandel. Maken gemeenten bij gelegenheid te royaal gebruik van het Bibob-instrumentarium? Aan de Wet Bibob kleven niet alleen administratieve lasten maar ook immateriële lasten. Men kan in wetgeving ook uitgaan van vertrouwen in plaats van wantrouwen. Wat is de visie van de minister daarop in het kader van de Wet Bibob?
De wens om de werkingssfeer van de wet uit te breiden, is vanuit het perspectief van bestuursorganen begrijpelijk. Het gaat echter wat ver om belwinkels en uitzendbureaus onder de werking van de Wet Bibob te brengen. Zijn er concrete aanwijzingen dat juist deze sectoren kwetsbaar zijn? Hoe staat de minister tegenover het feit dat 76% van de bestuursorganen uitbreiding op dit moment niet wenselijk acht? Wordt het punt van de nu reeds lange doorlooptijden meegenomen in de overweging om uit te breiden?
Het Bureau Bibob brengt vaak niet binnen de wettelijke termijn van acht weken advies uit, wat in het algemeen ontevredenheid wekt. Welke feitelijke consequenties zijn aan die overschrijding verbonden? Wordt het probleem opgelost met een toename in capaciteit?
De grenzen in Europa vervagen en om die reden moet aandacht worden besteed aan het waterbedeffect. Hoe vaak worden vergunningen geweigerd? Hoe beoordeelt de minister de informatiepositie van de gemeenteraad bij de toepassing van de Wet Bibob? Overigens is het niet de bedoeling dat kleine gemeenten een uitzonderingspositie krijgen in het algemene doel van het nastreven van integriteit. Zij mogen op dat punt niet afhankelijk zijn van de steun van aangrenzende, grotere gemeenten.
Antwoord van de bewindslieden
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geeft aan dat de Wet Bibob bedoeld is om bestuursorganen bewust te maken van de rol die zij kunnen spelen bij de bestrijding van criminaliteit. Criminaliteit werd voorheen eenzijdig aangepakt via belastingen en het strafrecht. Verder is met de wet ingezet op het voorkomen van ongewenste facilitering van criminele activiteiten bij het verlenen van vergunningen en subsidies en het gunnen van aanbestedingen. Ook het terugdringen van criminele activiteiten was een doel van de wet. Een bestuursorgaan kan op basis van de Wet Bibob een besluit of beschikking weigeren of intrekken als de indruk bestaat dat een en ander gebruikt zal worden voor het plegen van strafbare feiten of voor het halen van geldelijk voordeel uit strafbare activiteiten.
In de evaluatie gaat de aandacht met name uit naar het aantal aanvragen dat bij het Bureau Bibob terechtkomt. Dat is echter slechts een klein deel van het totaal aantal Bibob-toetsen. Bestuursorganen kunnen zelfstandig een toets uitvoeren. Zij kunnen echter ook besluiten om het Bureau Bibob in te schakelen, bijvoorbeeld omdat zij over onvoldoende capaciteit beschikken. Het is niet bekend hoeveel Bibob-toetsen in totaal worden uitgevoerd in Nederland. Dat wordt in voorbereiding op een mogelijke uitbreiding van de werkingssfeer uitgezocht. Daarmee ontstaat een beter beeld van de effectiviteit van de Wet Bibob.
Een Bibob-toets wordt niet uitgevoerd op grond van verdenkingen. In de Wet Bibob is een aantal sectoren genoemd. Ondernemers in die sectoren worden vrijwel altijd onderworpen aan Bibob-toetsing. Het voordeel van deze benadering is dat bedrijven in eenzelfde sector niet onderling worden benadeeld, maar het nadeel is dat een hele sector gebukt gaat onder een extra administratieve last. Toetsing vindt vaak plaats in twee fasen. Een ondernemer die een vergunning aanvraagt, moet een korte vragenlijst invullen. Als daar bijzonderheden uit komen, wordt een uitgebreider onderzoek uitgevoerd. Het is niet de bedoeling dat verschillende vragenlijsten worden voorgelegd; daarmee zou worden gehandeld op basis van verdenking in plaats van de wettelijke bepaling. Aan de hand van een landelijk register zouden bestuursorganen informatie over Bibob-toetsingen kunnen delen. Enerzijds wordt daarmee voorkomen dat ondernemers bij verschillende gemeenten proberen om door de toets te komen, anderzijds nemen de administratieve lasten van ondernemers die nog een bedrijf willen starten af. Gemeenten kunnen dan immers uit het register informatie halen over eerdere Bibob-toetsingen en besluiten om niet opnieuw een toets uit te voeren. Gemeenten kunnen echter niet verplicht worden om bij vergunningverlening uit te gaan van positieve uitkomsten van eerdere Bibob-toet-singen. Overigens is de administratieve last van een toetsing voor bonafide ondernemers die hun administratie op orde hebben gering; de vragenlijst is dan vrij snel in te vullen. Binnenkort wordt het College Bescherming Persoonsgegevens om advies gevraagd over de haalbaarheid van een dergelijk register.
Sommige bestuursorganen maken enthousiast gebruik van de Wet Bibob en vragen om uitbreiding van de werkingssfeer zodat ook bedrijven in andere sectoren onderworpen kunnen worden aan een toets. Momenteel wordt bezien of er voldoende reden is om de wet daadwerkelijk uit te breiden. Daarbij wordt enerzijds gekeken naar de proportionaliteit van het middel en anderzijds naar de andere instrumenten die er zijn om criminaliteit aan te pakken. De Wet Bibob is ingezet als aanvulling op hetgeen via het strafrecht en de Belastingdienst kan worden gedaan. Als de Belastingdienst constateert dat binnen een bedrijf onverklaard geld aanwezig is, dan wordt die informatie doorgespeeld naar het openbaar ministerie, dat daarop reageert.
Het is waarschijnlijk goed mogelijk om de wet ook van toepassing te verklaren op headshops en bedrijven die zich bezighouden met kansspelen. Ook zou de Wet Bibob van toepassing kunnen worden verklaard op private transacties tussen bestuursorganen en de vastgoedsector. Het is echter lastiger om de gehele vastgoedsector onder de werking van de Wet Bibob te brengen. Ondernemingen in deze sector – en andere sectoren die als verdacht kunnen worden aangemerkt – zijn niet afhankelijk van gemeentelijke vergunningen. Toch is het niet de bedoeling dat de overheid een gevangene wordt van het eigen systeem. Als de indruk leeft dat in een bepaalde sector onwelgevallige zaken spelen, dan moet een bestuursorgaan de mogelijkheid hebben om een Bibob-toets uit te voeren.
Informatie over vermoedelijke misstanden kan worden aangedragen door de regionale politie of het openbaar ministerie.
Gemeenten die over onvoldoende capaciteit beschikken om een Bibob-toets uit te voeren, kunnen een beroep doen op het Bureau Bibob voor expertise en ondersteuning. Er wordt gewerkt aan het oprichten van regionale expertisecentra op het gebied van georganiseerde criminaliteit. De toepassing van de Wet Bibob zal in de toekomst onderdeel gaan uitmaken van de activiteiten van de regionale centra. Kleine gemeenten zullen dan dus een beroep kunnen doen op de regionale expertisecentra voor toepassing van de Wet Bibob.
Voor gemeenten is een model van de vragenlijst voor Bibob-toetsing beschikbaar. Met vertegenwoordigers van gemeenten is een bijeenkomst georganiseerd om vragenlijsten te vergelijken. Op basis van de uitkomsten daarvan wordt een nieuwe modelvragenlijst opgesteld. De evaluatie is gericht op de toepassing van de Wet Bibob door bestuursorganen. Om die reden is het bedrijfsleven niet erbij betrokken. Bij een volgende evaluatie zal het bedrijfsleven wel betrokken worden, hoewel dat zeker van invloed zal zijn op de uitkomsten daarvan en de vergelijkbaarheid met de eerdere resultaten.
Op korte termijn wordt een quick scan uitgevoerd ten aanzien van uitbreiding van de werkingssfeer van de wet. Voorjaar 2008 ontvangt de Kamer de resultaten daarvan en een concreet voorstel van het kabinet. Ook zal daarbij worden aangegeven welke sectoren niet onder de werkingssfeer van de wet kunnen worden gebracht en welke instrumenten gemeenten hebben om tegen misstanden daarin op te treden. Vooralsnog wordt in het kader van uitbreiding van de werkingssfeer gekeken naar headshops, belwinkels, uitzendbureaus en vastgoed.
De gemeenteraad heeft geen recht op inzage van het Bibob-advies. Gemeenteraden kunnen wel oordelen over het Bibob-beleid van een gemeente. Dat beleid wordt voornamelijk in regionale colleges behandeld omdat het om een onderwerp gaat dat op het terrein van de veiligheid speelt. Burgemeesters van gemeenten hebben zitting in die colleges. Provincies lijken minder gebruik te maken van het Bibob-instrument. Dat is enerzijds te verklaren door het feit dat provincies minder vaak vergunningen verlenen dan gemeenten en anderzijds door de wijze waarop gegevens zijn verzameld; bij de evaluatie is alleen uitgegaan van de registratie van het Bureau Bibob. Bekend is dat 70% van de provincies, 37% van de ministeries en 25% van de waterschappen een beleidslijn Bibob hebben.
Er zijn geen aanwijzingen dat de Wet Bibob voor andere doeleinden dan bedoeld wordt gebruikt. Met voorlichting wordt duidelijk gemaakt in welke gevallen en voor welke doeleinden de wet mag worden gebruikt.
De minister van Justitie benadrukt dat de Wet Bibob niet het enige instrument is waarmee criminaliteit kan worden tegengegaan, hoewel het een belangrijk instrument is om criminaliteit en facilitering van criminaliteit te voorkomen.
Er moet meer aandacht worden besteed aan de tipfunctie van het openbaar ministerie: het op eigen initiatief inlichten van gemeenten over mogelijke misstanden. Probleem is dat het vaak over zachte informatie gaat, wat betekent dat er geen fatale gevolgen aan het verschaffen ervan verbonden mogen zijn. De gevolgen moeten in proportie staan tot de soliditeit van informatie. Er is inmiddels een pilot gestart die gericht is op het verbeteren van de tipfunctie, door gerichte ontsluiting van informatie uit verschillende systemen. Begin 2008 zijn de resultaten van die pilot bekend. Het Bureau Bibob zal in het portefeuilleoverleg informeren over de mogelijkheden van de Wet Bibob zodat het OM ook op die manier beter op de hoogte raakt.
Uitbreiding van de werkingssfeer van de Wet Bibob is alleen mogelijk als er een relatie is te leggen tussen een sector en een besluit van de over- heid. Het uitvoeren van een Bibob-toets heeft geen nut als daarop niet de sanctie van bijvoorbeeld het onthouden van een vergunning kan volgen. Het is overigens voorstelbaar dat gemeenten de weg van de ruimtelijke ordening bewandelen om grip te krijgen op sectoren waarvoor geen vergunningsplicht geldt. Als gemeenten gebruiksvoorschriften opstellen, moeten bedrijven die zich willen vestigen, een gebruiksvergunning aanvragen. Op die manier wordt een relatie gelegd met de gemeente die een Bibob-toets rechtvaardigt.
Zowel Amsterdam als Rotterdam heeft suggesties gedaan voor uitbreiding van de werkingssfeer van de Wet Bibob. De gemeente Rotterdam heeft onlangs een rapport uitgebracht in samenwerking met notarissen, banken en makelaars over frauduleuze praktijken in de vastgoedsector. Een van de maatregelen is signalering van een snelle opeenvolging van transacties in het onroerend goed. Op die manier wordt buiten de Wet Bibob criminaliteit bestreden. De gemeente Amsterdam meldt knelpunten op het punt van de informatieverstrekking; er is behoefte aan een andere regulering van gegevensuitwisseling. Hoewel er waarborgen moeten zijn voor persoonsbescherming, moet er ook oog zijn voor de integriteit van het openbare leven, bijvoorbeeld in het vastgoed.
Het gebruik van een beleidslijn Bibob door bestuursorganen wordt gestimuleerd. Veelvuldiger gebruik van de wet zal echter ook leiden tot een groter beroep op het Bureau Bibob. De middelen daarvoor lopen op van 0,8 mln. naar 3,2 mln.
De rechtsbescherming ligt vast in artikel 6 van het EVRM. Toetsing daaraan vindt plaats door de bestuursrechter. Het bestuursrechtelijk toetsingskader is te verkiezen boven het strafrechtelijk toetsingskader. In het strafrecht moet bewijs onomstotelijk vaststaan om tot een veroordeling te komen. Uit jurisprudentie van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt echter dat bijvoorbeeld voor de intrekking van horeca- of wapenvergunningen niet onomstotelijk vast hoeft te staan dat strafbare feiten zijn gepleegd. Een met feiten en omstandigheden onderbouwde argumentatie is voldoende voor een bestuursrechtelijk oordeel. Op 29 maart 2007 zijn antwoorden gestuurd op schriftelijke vragen van de leden Wolfsen en Dijsselbloem over misstanden in de dance-scene (nr. 1084). Daarin is ook gewezen op het instrument van de Wet Bibob. Omtrent strijdigheid met het handelsregister en het verlenen van vergunningen zijn twee incidenten bekend. Deze dateren echter van enige tijd geleden. Nieuwe incidenten zijn niet bekend.
Toezegging
– In het voorjaar 2008 wordt een voorstel naar de Kamer gestuurd voor het uitbreiden van de werkingssfeer van de Wet Bibob. Daarbij wordt aangegeven wat de resultaten zijn van de quick scan, waarom bepaalde bedrijfssoorten wel of niet onder de reikwijdte van de wet kunnen vallen en welke instrumenten daarop van toepassing kunnen worden verklaard.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie, De Pater-van der Meer
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties,
Leerdam
De griffier van de vaste commissie voor Justitie, Nava