Memorie van toelichting - Voorstel van wet van het lid Bakker tot wijziging van de Mediawet (financiering lokale omroep) - Hoofdinhoud
Deze memorie van toelichting i is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 30855 - Initiatiefvoorstel Wijziging van de Mediawet (financiering lokale omroep) i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Voorstel van wet van het lid Bakker tot wijziging van de Mediawet (financiering lokale omroep); Memorie van toelichting |
---|---|
Documentdatum | 31-10-2006 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST102659 |
Kenmerk | 30855, nr. 3 |
Van | Staten-Generaal (SG) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2006–2007
30 855
Voorstel van wet van het lid Bakker tot wijziging van de Mediawet (financiering lokale omroep)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
De lokale publieke omroep vervult een belangrijke rol. Voor veel mensen is de lokale radio of tv het medium bij uitstek om contact te onderhouden met de lokale samenleving en informatie daarover te verkrijgen. Waar in de afgelopen tientallen jaren het aantal regionale en lokale dagbladtitels steeds verder is afgenomen en in meer en meer gemeenten is vervangen door huis-aan-huisbladen met een wisselende redactionele formule, is in dezelfde tijd de betekenis van de lokale omroep voor de lokale informatievoorziening en -uitwisseling sterk gegroeid.
Daarbij gaat het om informatie in brede zin. De verschillende vormen van lokale publieke omroep (radio en televisie, kabelkrant, teletekst, internet) bieden informatie over de lokale samenleving in haar volle breedte. Van verkeersbelemmeringen tot en met de resultaten van de plaatselijke sport-teams, en van nieuw gevestigde bedrijven tot en met de discussies in de gemeenteraad.
Lokale omroep is geen nieuw verschijnsel. In 1973 reeds vond lokale omroep ingang, aanvankelijk door middel van zes experimenten op de kabel. In 1982 ontstond een wettelijk vergunningenstelsel voor lokale kabelomroep. In 1987 werd voor het eerst lokale radio-uitzending via de FM mogelijk (Jaarverslag Organisatie van lokale omroepen in Nederland, OLON, 1987).
Op dit moment zenden 296 lokale omroepen uit in 409 van de in totaal 458 gemeenten. Gezamenlijk bedienen zij daarmee ruim 90 procent van Nederland, oftewel 14,7 miljoen inwoners. Behalve radio zenden 191 omroepen ook tv-programma’s uit. 283 lokale omroepen hebben tevens een website op Internet met programma-informatie, radio- en televisieprogramma’s, en lokaal nieuws.
Behalve een belangrijke informatiebron voor de inwoners van een gemeente speelt de lokale omroep ook een belangrijke rol in het bestaan van lokale netwerken. Naast de ca. 500 mensen die thans betaald werk vinden bij de lokale omroep, zijn daarnaast naar schatting zo’n 20 000 vrijwilligers actief bij een lokale omroep.
De financiering van de lokale publieke omroep heeft enige jaren geleden wijziging ondergaan. Gemeenten konden in het verleden bovenop het (landelijke) kijk- en luistergeld opcenten heffen ter financiering van de lokale omroep. Destijds was dit maximaal 2 gulden per wooneenheid per
jaar. Sinds 2000 is landelijk het kijk- en luistergeld evenwel afgeschaft en vervangen door financiering uit belastingmiddelen. Ter compensatie van het verlies aan heffingscapaciteit is door het rijk vervolgens een bedrag toegevoegd aan het gemeentefonds, vergelijkbaar met het door gemeenten gederfde bedrag aan genoemde heffingen. Gedurende de jaren 2000–2002 bestond herhaalde discussie tussen de Tweede Kamer en de Minister van Financiën over de hoogte van dit bedrag. Sinds 2002 is dit bedrag structureel vastgesteld op het geïndexeerde niveau van de heffingscapaciteit van de lokale opslag in 2000 en wordt het jaarlijks geïndexeerd met het accres van het gemeentefonds. In 2006 bedroegen de totale middelen die langs deze weg aan het gemeentefonds ten behoeve van de lokale publieke omroep werden toegevoegd ca. 7,7 miljoen. Het normbedrag per wooneenheid bedraagt in 2006 € 1,07.
Deze financiële middelen komen echter lang niet altijd daadwerkelijk aan de lokale publieke omroep ten goede. Hoewel sommige gemeenten het gehele bedrag (en soms meer) doorgeven aan de lokale omroep, blijkt uit een inventarisatie van de OLON, dat tweederde van de lokale omroepen minder ontvangt dan waar ze op grond van het inwoneraantal van hun gemeenten op zouden mogen rekenen (i.c. het bedrag dat hun gemeente ten behoeve van dit doel ontvangt). In sommige gevallen worden zelfs helemaal geen middelen door de gemeente verstrekt. Daarbij komt dat ook indien wel een subsidie wordt verstrekt, deze dikwijls jaarlijks moet worden bevestigd, hetgeen niet ten goede komt aan de kwaliteit en de continuïteit van de programma’s, en al evenmin aan de programmatische onafhankelijkheid van de omroep. Men moet zich ieder jaar opnieuw «bewijzen».
Een bijkomend probleem is nog dat de 66 lokale omroepen die in meer dan één gemeente uitzenden, grote problemen hebben om «hun» gemeenten op één lijn te krijgen. In de praktijk hanteert elke gemeente zijn eigen subsidievoorwaarden, termijnen en bedragen.
Deze situatie is ongewenst.
In veel gemeenten waar minder dan de ontvangen middelen worden doorgegeven, kan de lokale omroep onvoldoende uitdrukking en vorm geven aan de brede informatiefunctie die zij geacht wordt uit te oefenen en die door veel luisteraars ook hogelijk wordt gewaardeerd. Een tweede bezwaar is dat door het jaarlijkse «gevecht om het geld» er in de verhouding tussen de gemeente en de lokale omroep elementen van afhankelijkheid binnensluipen. Lokale publieke omroep is bedoeld als onafhankelijke informatiebron, en het is ongewenst dat de gemeente de inhoud van de programma’s tracht te beïnvloeden. Niet zelden wordt in de praktijk inderdaad gehoord dat gemeenten, resp. gemeentebestuurders, trachten om het programmabeleid (soms vergaand) te beïnvloeden. Voor informatieverspreiding staan gemeenten echter andere middelen ter beschikking; de lokale omroep is niet «van» de gemeente, maar behoort en beoogt een spiegel te zijn van de samenleving zelf. Natuurlijk is voorstelbaar dat in een gemeente van tijd tot tijd in algemene zin wordt beraadslaagd over de lokale omroep, bijvoorbeeld aan de hand van een beleidsplan, telkens wanneer de zendtijdtoewijzing moet worden vernieuwd, maar een directe afhankelijkheid van subsidiemiddelen van de programmatische keuzes die worden gemaakt en van de inhoud van de programma’s moet uit democratisch en bestuurlijk oogpunt van de hand worden gewezen.
De indiener van dit wetsvoorstel is van mening dat de ontoereikende doorgifte van de door het rijk aan de gemeenten ten behoeve van lokale omroep ter beschikking gestelde middelen reden is om te komen tot een rechtstreekse financiering van de lokale publieke omroep.
Dit wetsvoorstel strekt ertoe de middelen die thans in het gemeentefonds zijn gestort ten behoeve van lokale omroep worden uitgenomen en rechtstreeks aan de lokale omroep worden overgemaakt. De gemeenten spelen wel een rol bij het aanwijzen van de lokale omroep die in een concrete gemeente (of samenwerkingsverband van gemeentes) geacht moet worden de lokale omroep voor die gemeente(n) te zijn. Dat is op dit moment reeds geregeld in artikel 42, volgens hetwelk het Commissariaat voor de Media zendtijd kan toewijzen aan een lokale omroepinstelling nadat de desbetreffende gemeente(n) hierover advies hebben uitgebracht.
Dit wetsvoorstel verbreedt deze procedure met toewijzing van financiële middelen, waardoor niet alleen de zendtijd, maar ook de (rechtstreekse) financiering van de lokale omroep gekoppeld wordt aan het advies, dat eens per vijf jaar wordt uitgebracht.
Gemeente noch Commissariaat mogen daarbij inhoudelijke, programmatische eisen stellen, anders dan de eisen die in de Mediawet zijn of kunnen worden gesteld.
Daarmee is de journalistieke en programmatische onafhankelijkheid van de omroep gewaarborgd. Uiteraard is het wel mogelijk om, bijvoorbeeld voorafgaand aan het hierboven genoemde gemeentelijk advies, te beraadslagen over een beleidsplan van de lokale omroep, maar dat is verder ter beoordeling aan de gemeente. Bovendien blijft het mogelijk dat gemeenten door middel van subsidie de publieke lokale omroep extra ondersteunen, uiteraard binnen hetzelfde kader zoals geformuleerd in Artikel 107a, lid 3.
Het Commissariaat voor de Media stelt vervolgens het bedrag vast waarvoor de desbetreffende omroep in aanmerking komt. De berekening van dat bedrag is, om de administratieve last voor commissariaat en omroepen zo gering mogelijk te houden, in de wet gedefinieerd, en bestaat uit het normbedrag per wooneenheid, vermenigvuldigd met het aantal wooneenheden in de desbetreffende gemeente(n). Indien in enig jaar een bedrag resteert omdat niet alle gemeenten een lokale omroep voor financiering in aanmerking hebben gebracht (op dit moment zijn er zo’n 50 gemeenten waarin geen lokale omroep actief is), wordt het restant toegevoegd aan de middelen voor het jaar daarop, hetgeen dan leidt tot een (in beginsel eenmalig) hoger bedrag per wooneenheid voor dat jaar.
De financiële verantwoording door de lokale omroep over een rechtmatige besteding van de middelen is reeds in de Mediawet geregeld.
Financiële gevolgen
Het wetsvoorstel heeft geen directe financiële gevolgen voor het Rijk. Het huidige bedrag van ca. 7,7 miljoen euro dat in 2006 in het gemeentefonds wordt gestort ten behoeve van lokale omroep wordt uitgenomen, en voor hetzelfde doel ter beschikking gesteld aan het Commissariaat voor de Media. Het wordt jaarlijks aangepast aan de prijsindex van het CBS, als ook aan de CBS-index voor het aantal wooneenheden in Nederland.
Bakker