Brief minister over de nota Kiezen voor Landbouw - Toekomstvisie agrarische sector - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 30252 - Toekomstvisie agrarische sector.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Toekomstvisie agrarische sector; Brief minister over de nota Kiezen voor Landbouw |
---|---|
Documentdatum | 21-02-2006 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST95162 |
Kenmerk | 30252, nr. 3 |
Van | Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2005–2006
30 252
Toekomstvisie agrarische sector
Nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 februari 2006
In september 2005 heb ik u de nota Kiezenvoor landbouwaangeboden (30 252, nr. 1). De nota Kiezen voor landbouwis geen klassieke beleidsnota waarin de overheid na haar analyse van en mening over de gewenste ontwikkeling aangeeft wat ze zelf gaat doen. Met de nota Kiezen voor Landbouwheb ik ondernemers in en rond de agrarische sector een handreiking willen geven. Zij staan in de komende jaren voor belangrijke keuzen en kunnen zich met deze nota oriënteren op de betekenis van de geschetste ontwikkelingen voor hun bedrijven. Daarbij zullen ze zelf het voortouw moeten nemen. Samen met ondernemers, mensen werkzaam in het bedrijfsleven, bestuurders en medewerkers van waterschappen, provincies en gemeenten wil ik werken aan het perspectief dat in de nota is geschetst.
In de nota heb ik aangegeven dat ik na het verschijnen ervan intensief gesprekken wilde voeren met ondernemers en andere direct betrokkenen. In de afgelopen maanden heb ik dat ook gedaan. In discussiebijeenkomsten verspreid over het land heb ik de grote lijn van Kiezen voor Landbouwuiteengezet. Bovenal zijn ondernemers uit de agrarische sector uitgebreid aan het woord geweest. Met de bijeenkomsten heb ik beoogd:
-
1.een realistisch beeld te geven van hetgeen de komende periode op agrarische ondernemers afkomt;
-
2.agrarisch ondernemers duidelijk te maken dat het aan hen zelf is om op basis daarvan een bewuste keuze te maken voor de toekomst van hun bedrijf en te zorgen voor versterking van de verbinding met de markt, de omgeving en de maatschappij;
-
3.aan te geven wat agrarisch ondernemers daarbij van de overheid kunnen verwachten.
De afgelopen maanden hebben ook allerlei organisaties, zoals landbouworganisaties, banken en provincies, bijeenkomsten georganiseerd waarin de nota Kiezen voor Landbouwop de agenda stond. In deze brief
geef ik een overzicht van de respons van ondernemers en andere betrokkenen bij de sector in de diverse bijeenkomsten en initiatieven. In het tweede deel van deze brief geef ik aan welke vervolgacties vanuit de overheid zijn ingezet of zullen worden ingezet naar aanleiding van Kiezen voor landbouw.
Respons op de nota
In de nota Kiezen voor Landbouwheb ik op basis van verschillende onderzoeken en een groot aantal gesprekken met betrokkenen bij de sector een overzicht gegeven van de ontwikkelingen die ik waarneem en voorzie. De conclusie die ik daaruit getrokken heb, is dat het agrocluster in Nederland een prima uitgangspositie heeft. Uit de nota spreekt vertrouwen in de toekomst. Wel zal de sector te maken krijgen met ingrijpende veranderingen en opgaven. Vervolgens heb ik per sector aangegeven welke opgaven voor de toekomst volgen uit de omgevingsanalyse. De ondernemers kiezen welke opgave voor hen geldt en bepalen – met hun handelen en strategieën – hoe de landbouw van morgen eruit ziet, binnen de ruimte die de samenleving daarvoor biedt.
Ik constateer dat betrokkenen in de sector zich over het algemeen goed kunnen vinden in de omgevingsanalyse en in de opgaven voor de toekomst die ik daaruit heb gedestilleerd. Verschillende partijen hebben recent omgevingsanalyses uitgebracht die een vergelijkbaar beeld schetsen. Uit de gesprekken die ik heb gevoerd blijkt ook dat er in de agrarische sector een toenemend vertrouwen is in de toekomst. Het wordt in de sector zeer op prijs gesteld dat het kabinet in de nota Kiezen voor Landbouwexpliciet aangeeft dat het Nederlands agrocluster in verschillende opzichten een onmisbare bijdrage levert aan de welvaart en het welzijn in ons land. Dat geldt ook voor de uitspraak dat er ruimte blijft voor de agrarische sector in Nederland en voor het vertrouwen dat het kabinet uitspreekt in de toekomst van de agrarische sector. De gesprekken die ik de afgelopen maanden heb gevoerd, hebben mij gesterkt in de overtuiging dat de agrarische sector in staat is om te gaan met de komende ingrijpende veranderingen.
Naast de waardering die ik voor de nota heb mogen ontvangen zijn er ook kritische geluiden naar voren gebracht. Zo is mij verweten dat ik «iets te makkelijk achter Brussel en de WTO aankuier» en dat ik ondernemers het perspectief bied van «innoveren met een lege portemonnee». De consequenties die ik trek uit de in de nota geformuleerde uitgangspunten hebben als reactie opgeroepen dat ik te veel overlaat aan de markt. Ook al kunnen veel boeren en tuinders zich in de grote lijn herkennen, bij de gesprekken die ik heb gevoerd zijn zeer veel opmerkingen gemaakt over de concrete invulling van het overheidsbeleid. Ik noem hier een aantal van de opmerkingen en suggesties die ik regelmatig heb vernomen: – Ik hoor zorg over de samenhang tussen regelgeving van verschillende departementen, provincies en gemeenten. Met name het signaal dat gemeenten (en in mindere mate provincies) onvoldoende geneigd zijn om te werken aan ontwikkelingsruimte voor ondernemers komt regelmatig terug. Ruimte voor ondernemen komt er pas als alle overheidslagen daaraan medewerking verlenen. – De resultaten die door LNV zijn bereikt in de reductie van administratieve lasten worden in de bedrijven nog (te) weinig opgemerkt en men maakt zich zorgen om nieuwe administratieve lasten. – Het belang van een Europees level playing field wordt veelvuldig benadrukt: we zijn in de ogen van ondernemers in Nederland vaak «roomser dan de paus». – Het kennissysteem moet beter bij de praktijk aansluiten.
– Er bestaat een behoefte aan (financiële) ondersteuning van kleine innovaties.
Initiatieven voor oriëntatie op de toekomst
Bovengenoemde waardering en kritiek geven mij het gevoel dat mijn visienota heeft geleid tot het gewenste resultaat, namelijk dat de discussie over de toekomst van de agrarische sector in ons land is gestimuleerd en de toekomstoriëntatie en nieuw elan daardoor wordt gevoed. Een discussie die aanspoort tot het maken van noodzakelijke keuzes door alle betrokkenen. Vanuit mijn departement is de nota met bijbehorende sectorbrochures en het wetenschappelijk achtergrondrapport aangeboden aan een groot aantal intermediaire organisaties en adviserende instanties. Verschillende intermediaire organisaties hebben aangegeven dat ze het materiaal gebruiken. Ik signaleer – met instemming – op allerlei plekken in de agrarische sector initiatieven waarbij ondernemers, al dan niet in ketenverband, ontwikkelingen in hun omgeving vertalen naar een toekomststrategie voor het eigen bedrijf. Ook heb ik veel initiatieven waargenomen die gericht zijn op het uitwisselen van kennis en het versterken van ondernemerschap in de agrarische sector. Bij deze initiatieven spelen onder meer landbouworganisaties, banken, adviesdiensten, ketenpartijen en kennisinstellingen een grote rol. In lijn met de in Kiezen voor Landbouwbeschreven sturingsfilosofie heb ik de afgelopen tijd een aantal maatschappelijke initiatieven ondersteund. Enkele voorbeelden wil ik hieronder in het kort schetsen.
NAJK project Nieuwe Wegen
Het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) heeft, samen met de GIBO Groep en ZLTO Advies het project «Nieuwe Wegen voor Jonge Ondernemers» ontwikkeld. Dit leidt tot een goed onderbouwd businessplan voor het eigen bedrijf en een strategie voor de toekomst: is er ruimte voor schaalvergroting, of kan de jonge ondernemer beter op zoek gaan naar nieuwe wegen en nieuwe bedrijfstakken? Het project is financieel mogelijk gemaakt door het ministerie van LNV.
Kennis op de Akker
Het project «Kennis op de Akker» is op 1 januari 2006 gestart. Het richt zich op verbeteringen in kwaliteit en rendement van de productie van bijvoorbeeld consumptieen industrieaardappelen, suiker, graan en groenten. Belangrijk onderdeel is een betere informatie-uitwisseling tussen onderzoekers en ondernemers. Daarbij krijgt de ondernemer praktische hulpmiddelen aangereikt. Samenwerking en kennisuitwisseling in de keten staat voorop, met de ondernemer centraal, geheel conform de visie Kiezen voor Landbouw. Het bedrijfsleven bepaalt in grote lijnen de agenda zodat direct wordt aangesloten bij de behoefte van de ondernemers. Een groot aantal ondernemingen uit de teelt, het onderzoek, de handel en de verwerkende industrie heeft zich gecommitteerd aan dit initiatief.
Melkveeacademie
Wageningen UR en LTO Nederland hebben samen de Melkveeacademie opgezet. De Melkveeacademie is een netwerk van melkveehouders, gericht op het leren in de praktijk. Met name het leren van collegaondernemers staat daarbij centraal. Daarnaast wordt ook regelmatig een beroep gedaan op ketenpartijen, ondernemers, adviseurs en netwerken buiten de sector. Ook legt de melkveeacademie verbinding tussen de praktijk, onderzoek en onderwijs, waardoor deze laatste beter op de prak-
tijk kunnen aansluiten. Het ministerie van LNV heeft de melkveeacademie financieel ondersteund, samen met het Productschap Zuivel, de provincie Friesland, Rabobank, regionale ontwikkelingsfondsen en de Europese Commissie.
Toekomstagenda tuinbouw
Door het tuinbouwbedrijfsleven is een innovatie- en kennisagenda 2020 opgesteld als een invulling van het door het Innovatieplatform aangewezen sleutelgebied «Flowers & Food». Deze innovatie- en kennisagenda zal nog verder worden ingevuld en onderbouwd in een meer samenhangend programma, waarbij ook de relatie met onderwijs en onderzoek een plaats zal krijgen. Eén van de speerpunten in de innovatieagenda is «Leren Innoveren», met als kernopgave de versterking van ondernemerscompetenties voor ontdekken, verkennen en ontwikkelen. Ondernemers en andere ketenpartijen werken hierbij nadrukkelijk samen. De ontwikkeling van een Tuinbouwclusteracademie (TCA), die door het bedrijfsleven mede met subsidie van LNV is opgezet, is één van de initiatieven in dit speerpunt. Bij de TCA staat leren met en van ondernemers, ook van buiten de tuinbouw, centraal.
Toekomstagenda intensieve veehouderij
Iets meer dan een jaar geleden (19 januari 2005) heeft in Baarn de vervolg-bijeenkomst plaatsgevonden naar aanleiding van het debat over de intensieve veehouderij. In deze vervolgbijeenkomst werd een nieuwe stap gezet in het proces. Van een breed debat over de plaats en het belang van deze sector in Nederland is in Baarn overgegaan tot het maken van concrete afspraken. Een volgende stap is het stimuleren van het bedrijfsleven om per sector strategische toekomst- en innovatie agenda’s op te gaan stellen. Deze agenda’s zullen een belangrijk uitgangspunt vormen voor de kennis- en onderzoeksagenda van LNV en de sectoren èn richting geven aan de inzet van het LNV- en sectorinstrumentarium. In de varkenshouderijsector heeft SOVION het initiatief genomen voor een rondetafelconferentie over en met de varkensvleesketen. Tijdens de conferentie op 19 januari jl. is op hoofdlijnen gesproken over de strategische toekomstthema’s, thema’s voor de innovatie-agenda en zijn afspraken gemaakt over een vorm van structurele samenwerking voor de verdere uitwerking en uitvoering van de agenda. In de pluimveesector worden de eerste verkennende gesprekken gevoerd om te komen tot een soortgelijk initiatief.
Toenemende aandacht voor bedrijfsstrategieën in de veehouderijsectoren
Ik constateer met genoegen dat een groeiend aantal ondernemers in de veehouderijsectoren bewust nadenkt over hun toekomstige bedrijfs-strategie, werkt aan het verder verbeteren van hun ondernemer- en vakmanschap en met veel energie in samenwerking met diverse partijen in de keten aan vernieuwing en innovaties werkt.
Dit komt onder andere tot uiting in de grote belangstelling voor het Programma Netwerken in de Veehouderij en voor de innovatie- en demonstratieregelingen voor de intensieve veehouderij. Ook is er grote belangstelling voor het praktijkproject «Koe in de wei». In dit project staat de verbinding tussen veehouderij, landschap en recreatie centraal.
Overheidsactiviteiten
In Kiezen voor landbouwis aangegeven dat de overheid vooral een begeleidende en faciliterende rol heeft: ruimte geven aan ondernemers waar
dat mogelijk is, initiatieven stimuleren en keuzes van ondernemers facili-teren. En bij dat alles het borgen van publieke belangen. Ik heb daarbij benadrukt dat die rol vooral betekenisvol kan worden ingevuld als er sprake is van een goede communicatie en onderling vertrouwen tussen de overheid, de sector en de samenleving. De kernopgave voor mijn ministerie is om dat vertrouwen te bestendigen en te verstevigen en zo bij te kunnen dragen aan een sterkere verbinding van de agrarische sector met de markt, de omgeving en de samenleving.
In het laatste hoofdstuk van de nota Kiezen voor landbouwis aangegeven op welke terreinen nog een rol voor de overheid is weggelegd. De daar weergegeven activiteiten, aangevuld met de signalen die ik van de direct betrokkenen heb ontvangen tijdens de bespreking van de nota, worden de komende periode opgepakt. Enerzijds betreft dit het (financieel en met de inzet van mensen) ondersteunen van diverse maatschappelijke initiatieven zoals hiervoor aangegeven. Anderzijds betreft dit activiteiten die in het bijzonder de specifieke rol van de overheid betreffen.
Vervolgacties Kiezen voor landbouw
Ondersteunen van maatschappelijke initiatieven
Er zijn vele initiatieven waarbij ondernemerschap, het maken van keuzes door ondernemers en het uitwisselen van kennis nadrukkelijk aan de orde is. Voor een groot aantal van de weergegeven initiatieven geldt dat deze financieel en soms ook door de inzet van expertise en menskracht van zowel overheden als particuliere organisaties worden ondersteund. Deze initiatieven sluiten ook goed aan op het door mij in de nota genoemde uitgangspunt «Van zorgen voor naar zorgen dat»; eigen initiatieven moeten aan het begin staan en bieden zo de beste garantie voor zowel draagvlak binnen de sector als een succesvol verloop van deze initiatieven.
Ten aanzien van specifieke overheidsactiviteiten volgt hieronder een selectie van de activiteiten die inmiddels lopen of dit jaar worden opgepakt:
Minder en betere regels
Ik geef uitwerking aan het kabinetsstreven om te komen tot een andere verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en samenleving middels de «van zorgen voor naar zorgen dat» sturingsfilosofie. Onderdeel daarvan is de terugdringing van gedetailleerde voorschriften. In plaats daarvan wordt waar mogelijk, op voorwaarde dat scherpe doelen geformuleerd kunnen worden, gewerkt aan regelgeving gebaseerd op open normen. Zo wordt de verantwoordelijkheid voor de manier waarop doelstellingen worden verwezenlijkt meer bij ondernemers/de agroketen zelf gelegd.
Ondernemers kunnen zo eigen keuzes maken gericht op de eigen specifieke situatie. Door de actie Grote Vereenvoudiging van Regelgeving is de transparantie van de LNV-regelgeving sterk vergroot, is het aantal regels fors verminderd en zijn de lasten aanzienlijk verlaagd. Met de inwerkingtreding van het nieuwe mestbeleid op 1 januari 2006 heeft de reductie van de administratieve lasten voor het gehele LNV-domein inmiddels de 33% bereikt. Dit is weliswaar beduidend meer dan de kabinetsbrede doelstelling van 25%, maar de beleving van deze lastenreductie wordt niet overal gevoeld. Daarom is op basis van de signalen van ondernemers tijdens de regiobijeenkomsten met voorrang gestart met het project «Beleefde lasten». Het doel van dit project is het krijgen van inzicht in de administra-
tieve lasten zoals die door de betrokkenen worden ervaren en het daar waar mogelijk wegnemen van irritaties. Het belangrijkste middel om de benodigde informatie te verkrijgen is het voeren van keukentafelgesprekken met ondernemers. Hiermee wordt ook aangesloten bij het verzoek van dhr. Oplaat tijdens de begrotingsbehandeling van LNV.
In het kader van het verminderen van de administratieve lasten kunnen ook de pilots op het gebied van Toezicht op Controle worden genoemd. In deze pilots wordt invulling gegeven aan de nieuwe rolverdeling tussen overheid en bedrijfsleven. Het bedrijfsleven neemt daarbij zijn eigen verantwoordelijkheid voor het voldoen aan normen en zet daartoe controlesystemen op. In het verlengde hiervan stemt de overheid haar controlerende werkzaamheden hierop af door toezicht uit te oefenen op deze systemen van het bedrijfsleven. Hiermee zijn voordelen te behalen zoals een vermindering van de administratieve- en inspectielasten voor het bedrijfsleven en een efficiëntere inzet van de toezichts- en controlecapaciteit van de overheid. In 2006 zullen in diverse sectoren (varkenshouderij, sierteelt, rundveehouderij) pilots worden uitgevoerd. De pilots zullen leiden tot een concrete invulling van de kaders van Toezicht op Controle.
De door LNV ingezette acties passen in de lijn van het kabinetsbeleid om de regelgeving te verbeteren en de daarmee voor het bedrijfsleven gemoeide lasten te verlagen. Naast het project Administratieve Lasten kan bijvoorbeeld gewezen worden op het Project Vereenvoudiging vergunningen. LNV doet hier volop aan mee. Het kabinet presenteert in mei de voorstellen. Ook de andere overheden (provincies en gemeenten) beoordelen de noodzaak en procedures rond de vergunningen die zij uitvoeren. Daarnaast hebben ook zij dereguleringsacties ingezet om tot meer ruimte voor ondernemers te komen.
Met het oog op de vereenvoudiging van de regelgeving en de vergroting van de transparantie zal in 2006 worden gewerkt aan een wetsvoorstel dat als werktitel «Wet dieren en dierlijke producten» heeft. In deze wet zullen de via diverse wetten geregelde regels met betrekking tot dieren en dierlijke producten, in het belang van diergezondheid, dierenwelzijn, volksgezondheid en handel, worden samengebracht en gemoderniseerd. Bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel zal er geregeld voor betrokken maatschappelijke organisaties gelegenheid zijn om hierover met mijn ministerie van gedachten te wisselen.
Ruimte voor ondernemerschap
Tijdens de verschillende bijeenkomsten over Kiezen voor landbouwgaven veel mensen aan dat alleen daadwerkelijke ruimte voor ondernemerschap ontstaat als de praktijk van regelgeving van verschillende departementen, provincies en gemeenten beter op elkaar aansluit. Veelvuldig kwam de klacht naar voren dat vooral gemeenten (en in mindere mate provincies) nog onvoldoende geneigd zijn ontwikkelingsruimte voor ondernemers te creëren. Vaak betreft het hier zaken in de sfeer van de ruimtelijke ordening. Rijk, provincies en gemeenten staan in de ruimtelijke ordening voor de opgave om gezamenlijk de omslag te maken naar een ontwikkelingsgerichte aanpak die daadwerkelijk ruimte geeft aan ondernemerschap. Met de landbouworganisaties, VNG, IPO en andere betrokken departementen ben ik in overleg om na te gaan op welke wijze we gezamenlijk activiteiten kunnen ontwikkelen om de genoemde omslag te verwezenlijken.
Een belangrijke actie in dit verband is het ontwikkelen van een omgevingsvergunning, waarin verschillende locatiegebonden vergunningen (bouw-, milieu-, en sloopvergunning, e.d.) worden geïntegreerd.
Hiertoe is door mijn ambtgenoot van VROM een wetvoorstel voorbereid, dat inmiddels om advies bij de Raad van State is aangeboden. Het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning zal over het algemeen de gemeente zijn.
Voor de vergunningverlening voor locatiegebonden activiteiten op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en Faunawet zal bij de omgevingsvergunningen worden «aangehaakt». Dit gebeurt zodanig dat, zonder afbreuk te doen aan de bestaande bevoegdheidstoedeling op grond van die wetten, in de omgevingsvergunning de toets die op grond van voornoemde wetten moet plaatsvinden bij de vergunningverlening wordt meegenomen. De reguliere procedure voor de vergunningaanvraag duurt maximaal acht weken en kan één keer worden verlengd met zes weken. Deze procedure zal gelden voor de meeste aanvragen. Bij complexere aanvragen duurt de procedure maximaal zes maanden, die ook één keer met zes weken kan worden verlengd. De reguliere procedure heeft een «fatale termijn». Dit betekent dat de vergunning na afloop van deze termijn van rechtswege is verleend. De uitgebreide procedure heeft geen fatale termijn. De planning is dat het wetgevingstraject in 2007 geheel is doorlopen en dat de eerste omgevingsvergunningen in 2008 afgegeven kunnen worden.
Veranderproject «Ruimte voor Ondernemers» (Programma Andere Overheid)
Het veranderproject «Ruimte voor Ondernemers» maakt deel uit van het rijksbrede cultuurprogramma «Gewoon doén!» van Programma Andere Overheid van de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties.
LNV beoogt in dit project inzicht te krijgen in de wijze waarop het departement omgaat met ondernemers: wat is de LNV-cultuur in dit verband? (actiespoor 1). Daarnaast biedt dit project experimenteerruimte voor een andere werkwijze die aansluit bij de vraag van ondernemers (actiespoor 2). Hieraan wordt met LNV-ers en enkele ondernemers invulling gegeven door het uitwerken van specifieke cases. Tot nu toe heeft het project geresulteerd in meer inzicht over LNV-gedragspatronen ten aanzien van ondernemers. Daarnaast zijn rond de cases concrete stappen richting oplossingen/duidelijkheid gezet en is hiermee op enkele plekken in de organisatie een begin van een andere werkwijze in praktijk gebracht. Ondanks dat alle veranderprojecten van «Gewoon doén!» in het voorjaar worden afgerond zal ik de twee ingezette actiesporen van «Ruimte voor Ondernemers» vervolgen, voortbordurend op de reeds bereikte resultaten.
Immers verandering van cultuur en werkwijze heeft een langere doorlooptijd nodig voor een daadwerkelijke implementatie en het werken met cases heeft door zijn concrete karakter goede voorbeeldwerking waarvan moet worden geleerd.
Stimuleren innovatie
Innovatie is belangrijk voor de (internationale) concurrentiekracht van het agrocluster. Het gaat daarbij niet alleen om ontwikkeling en implementatie van nieuwe producten, processen en afzetvormen. Maar ook om nieuwe netwerken van de agrarische ondernemers met de markt, de omgeving en de samenleving. Hiervoor zijn strategisch ondernemerschap, samenwerking en toegang tot publieke kennis cruciaal. De overheid heeft hierbij een faciliterende en stimulerende rol, waaraan op verschillende wijze invulling wordt gegeven: – Het actief verkennen van de toekomst (activiteiten Innovatienetwerk
Groene ruimte en Agrocluster, bijeenkomsten van de sectoren, de keten, etc.).
– Het stimuleren en faciliteren van samenwerkingsverbanden tussen ondernemers en kennisinstellingen.
– Het faciliteren van het opstellen van toekomst- en innovatieagenda’s.
– Het verbeteren van het bestaande instrumentarium ter stimulering van innovatie en kennis, gericht op een betere toegankelijkheid voor ondernemers en inbreng van ondernemers met betrekking tot kennisvragen.
Vergroten toegang tot kennis
De overheid investeert van oudsher fors in publieke kennis (onderzoek, onderwijs) ten behoeve van het agrocluster. Grotere dynamiek en diversiteit in de sectoren én de veranderende rol van de overheid zijn aanleiding voor nieuw beleid. Ondernemers moet kennis op maat worden geboden: individueel, in samenwerkingsverbanden en op sectorniveau, rekening houdend met de regionale verschillen. Ondernemers zijn echter ook een belangrijke bron van kennis zowel voor collega’s als voor studenten. Aan ondernemers wordt daarom actieve participatie geboden – welke ook van hen wordt verwacht – in praktijknetwerken met het onderzoek en/of als leerbedrijf.
De kennisinstellingen (AOC’s, HASsen en Wageningen UR) hebben zich georganiseerd in de Groene Kenniscoöperatie (GKC). Ze willen een landelijk dekkend netwerk van regionale kenniscentra vormen voor ondernemerschap, kennisoverdracht en innovatie.
LNV neemt concreet de volgende maatregelen voor de betere ontsluiting van publieke kennis voor ondernemers:
-
•In 2006 wordt een voucherinstrument ontwikkeld voor innovatie (R&D) en voor kennis/advies.
-
•De ondersteuning van innovatieve ondernemers in de glastuinbouw en verbrede landbouw door Syntens is in 2006 gecontinueerd en uitgebreid.
-
•De aansturing van het onderzoek wordt beter afgestemd op de wensen van ondernemers.
-
•Eind 2005 heeft het groene onderwijs extra budget (5 mln euro) ontvangen voor versnelde verwezenlijking van ambities voor de School als kenniscentrum en leren in/uit de praktijk.
-
•Via de GKC wordt de ondersteuning van de diverse ondernemersnetwerken vanuit de publieke kennisinstellingen gecoördineerd. Dit betreft betere betrokkenheid van onderwijs, ontsluiting van publieke kennis met daarbij doelmatige inzet van ICT, aansluitend bij private initiatieven.
-
•De GKC heeft het initiatief genomen voor een brede extern gerichte aanpak van het groene onderwijs op basis van de nota Kiezen voor Landbouwdie interactie met het bedrijfsleven verder versterkt.
-
•Adequate bediening van het bedrijfsleven is een leidend principe bij de meerjarenafspraken die ik per april 2006 in GKC-kader ga maken met de groene kennisinstellingen.
Gebiedsgerichte doorwerking vanKiezen voor landbouw
De in Kiezen voor landbouwgeschetste ontwikkelingen kunnen regionaal verschillend uitwerken. Ondernemers kiezen een toekomststrategie mede op basis van de mogelijkheden die de omgeving hen biedt. Deze worden in toenemende mate bepaald door provincies en gemeenten (via de ruimtelijke ordening). Voor overheden is het dan ook van belang inzicht te hebben in de consequenties van de geschetste ontwikkelingen voor een regio en de betekenis daarvan voor ondernemers. Hiertoe zal ik in 2006
samen met provincies concrete stappen zetten. Ik ben reeds met landbouwgedeputeerden in gesprek over Kiezen voor landbouw. Mijn doel is om samen met bestuurders van andere overheden te komen tot een onderling afgestemde beleidsinzet die daadwerkelijk ruimte biedt aan ondernemers. Daarbij wordt de dialoog gezocht met ketenpartijen en primaire ondernemers in de regio. Uiteraard zal ik aansluiten bij acties die in de regio al zijn gestart op dit vlak.
Landbouw en de kwaliteit van het landschap
De landbouw heeft een sterk bepalende en waardevolle betekenis ten aanzien van het landschap. De vraag is welke rol agrarische ondernemers in de toekomst kunnen spelen in de ontwikkeling en de instandhouding van het landschap? Een aantrekkelijk landschap genereert economische activiteiten in het landelijk gebied waardoor leefbaarheid en vitaliteit behouden blijven en zich positief kunnen ontwikkelen. Om de bijdrage van de agrarische sector aan de regiospecifieke kwaliteit van het landschap te behouden dan wel te versterken wil ik in 2006 stimuleren dat agrarische ondernemers betrokken worden bij activiteiten die hierop gericht zijn. Ook zal ik in dit kader het initiatief van de Rijksadviseur voor het landschap ondersteunen om te komen tot een prijsvraag Agroclusters.
Discussie GLB
In 2005 is in media en maatschappij zowel nationaal als internationaal discussie ontstaan over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Zowel over de wenselijkheid van het GLB als over de gewenste vormgeving. In Kiezen voor landbouwis aangegeven dat een discussie wordt gestart over de systematiek van verdeling van inkomenstoeslagen en over de toekomst van de melkquotering. Mijn verwachting is dat de quotering niet opnieuw verlengd zal worden. Ik constateer dat binnen de sector deze discussies voorzichtig op gang komen. Verder heb ik aangegeven dat toeslagen op termijn veel sterker gekoppeld moeten worden aan de bredere maatschappelijke betekenis van de landbouw.
De discussie over de toekomst van het GLB moet mijns inziens het belang van de landbouw in markteconomische zin en de betekenis van de landbouw voor onder meer landschap, recreatie en natuur in samenhang bevatten.
Dialoog over maatschappelijke waarden van de landbouw in relatie tot het GLB
Tijdens de discussie met betrokkenen uit de sector is mij duidelijk geworden dat er nadrukkelijk draagvlak is voor een concurrerende landbouw zoals verwoord in mijn toekomstvisie. De vraag is echter of de samenleving als geheel zich ook voldoende verbonden voelt met de landbouw. Deze vraag hangt nauw samen met de voortdurende discussie over de legitimiteit van de bestaande vormen en omvang van de ondersteuning van de landbouw. Om de maatschappelijke waarden van de landbouw onder de aandacht te brengen zal ik dit jaar een discussie starten tussen LNV en de samenleving. De uitkomsten van deze dialoog kunnen onder andere input leveren bij de Brusselse discussies over het GLB.
Uitdragen van Kiezen voor landbouw in het buitenland
Zoals ik in het begin van mijn brief heb aangegeven is de discussie binnen de Nederlandse agrosector volop gaande over Kiezen voor landbouw. De Nederlandse landbouw wordt echter in grote mate bepaald door Europese en mondiale dimensies. Daarom ben ik ook voornemens om de discussie
over de uitgangspunten van de nota en enkele van de specifieke actiepunten uit de nota met enkele van mijn collega’s uit andere Europese landen aan te gaan. Daarnaast zullen ook op ambtelijk niveau door mijn departement contacten worden gelegd met vertegenwoordigers van andere Europese landen. Specifieke gespreksonderwerpen daarbij zijn onder andere de toekomst van het GLB, de ervaringen met de invoering van de flat rate, mogelijke afschaffing van melkquota, etc.
Tot slot
In de nota Kiezen voor landbouwheb ik aangegeven dat er in de periode tot 2015 ingrijpende ontwikkelingen op ondernemers afkomen. Dit stelt hoge eisen aan het aanpassingsvermogen van de ondernemers. De rol van de overheid is om hen in deze transitieperiode te faciliteren bij de keuze om met hun bedrijf de omslag te maken naar die nieuwe situatie. Ondernemers gaan daarbij uit van een betrouwbare overheid die consistent is in haar faciliterende rol. Het kabinet heeft zich middels het uitbrengen van deze nota verbonden aan een versterking van de positie van de landbouw in deze transitieperiode. Voor LNV geldt dat zij in de komende jaren nadrukkelijk zal inzetten op een sterke, concurrerende en maatschappelijk geaccepteerde landbouw, waardoor ook het perspectief op langere termijn is gewaarborgd. De inzet voor de komende periode is dan ook dat de sector, de overheid en de samenleving kiezen voor landbouw.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C. P. Veerman