Brief Presidium ter aanbieding verificatieonderzoek - Verificatie dossier vuurwerkramp Enschede - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 30251 - Verificatie dossier vuurwerkramp Enschede.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Verificatie dossier vuurwerkramp Enschede; Brief Presidium ter aanbieding verificatieonderzoek |
---|---|
Documentdatum | 08-02-2006 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST94569 |
Kenmerk | 30251, nr. 2 |
Van | Presidium Tweede Kamer (PTK) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2005–2006
30 251
Verificatie dossier vuurwerkramp Enschede
Nr. 2
BRIEF VAN HET PRESIDIUM
Aan de leden
Den Haag, 8 februari 2006
Hierbij ontvangt u een verkorte weergave van een vertrouwelijk verificatieonderzoek van de van de zijde van de minister van Justitie verkregen stukken over het onderzoek naar vermeende onregelmatigheden in de strafrechtelijke afwikkeling van de Vuurwerkramp te Enschede (27 157, nrs. 59, 61 en 62 en vertrouwelijk ter inzage gelegde bijlagen).
Op verzoek van de Tweede Kamer heeft mr. A. Herstel een verificatie verzorgd uitsluitend op basis van de hierboven genoemde Kamerstukken. Zijn bevindingen zijn vertrouwelijk gepresenteerd aan de leden van de vaste commissie voor Justitie. De verkorte weergave van deze bevindingen wordt hierbij openbaar gemaakt.
Desgevraagd heeft de minister van Justitie laten weten dat hij geen bezwaar heeft tegen openbaarmaking van de verkorte weergave van de vertrouwelijke bevindingen van mr. A. Herstel (zie bijlage).
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, F. W. Weisglas
De Griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, J. E. Biesheuvel-Vermeijden
Bijlage Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Hoogedelgestrenge Heer,
Op 25 januari 2006 werd tijdens een vergadering van de Vaste commissie voor Justitie van uw Kamer het vertrouwelijke rapport betreffende het door mij, in uw opdracht, uitgevoerde verificatieonderzoek inzake vermeende onregelmatigheden in de strafrechtelijke afwikkeling van de vuurwerkramp te Enschede besproken. Daarbij werd de afspraak gemaakt, dat ik in een brief aan u een, in verband met de door de Minister van Justitie in acht genomen vertrouwelijkheid, verkorte weergave zou verwoorden van mijn onderzoeksactiviteiten en mijn bevindingen, alsmede van de daaruit voortkomende conclusies. Deze verkorte weergave zou dan eventueel dienstig kunnen zijn bij de openbaarmaking van het oordeel van uw Kamer over de onderhavige materie. Ik heb dan ook de eer u het volgende te berichten:
Op 13 mei 2000 voltrok zich in de gemeente Enschede op en nabij het bedrijfsterrein van het vuurwerkbedrijf SE Fireworks een grote ramp in de vorm van brand en zeer zware explosies, ten gevolge waarvan enkele tientallen doden en vele gewonden te betreuren waren. Een grootscheeps onderzoek door overheidsinstanties en speciale commissies naar de oorzaak van de ramp, alsmede naar mogelijk gepleegde strafbare feiten volgde.
Een en ander leidde tot drie strafvervolgingen. De brief van de Minister van Justitie van 27 oktober 2004 (27 157, nr. 59) betreft uitsluitend de strafzaak tegen de verdachte de V.
Het Gerechtshof te Arnhem sprak de V. bij arrest van 12 mei 2003 vrij. De aandacht van de media ging tijdens de periode, voorafgaande aan genoemde einduitspraak, in belangrijke mate uit naar getuigenverklaringen van de «klokkenluidende rechercheurs». De burgemeester van Enschede gelastte in zijn functie van korpsbeheerder een onderzoek «om helderheid te verschaffen of mogelijk sprake is geweest van strafbare feiten en/of plichtsverzuim van medewerkers van de Regiopolitie Twente». Het onderzoek werd in handen gelegd van het Bureau interne zaken van de Regiopolitie Gelderland Midden. Het onderzoek werd gestart in juli 2003. In een derde tussenrapport van 16 november 2003 werd als hypothese neergelegd, dat er mogelijk sprake zou kunnen zijn van opzettelijke misleiding van de rechterlijke macht. De korpsbeheerder voornoemd wendde zich met dit gegeven tot de Minister van Justitie, die op zijn beurt het College van ProcureursGeneraal inschakelde.
De Coördinatiecommissie Rijksrecherche gaf daarop opdracht aan de Rijksrecherche een onderzoek te doen met als doelstelling «vast te stellen of en zo ja in hoeverre verantwoordelijken en uitvoerenden binnen het strafrechtelijk onderzoek contra de verdachte de V., opzettelijk de rechterlijke macht hebben misleid».
Dit onderzoek, begonnen op 5 januari 2004, werd afgesloten op 4 juni 2004, waarna het betreffende rapport op 17 juni 2004 in handen werd gesteld van het Landelijk Parket.
In de beantwoording van vragen van het kamerlid Vos (2172) van 7 juli 2004 kondigde de Minister van Justitie aan (antwoord 5), de Kamer op korte termijn te informeren over de uitkomsten van het Rijksrechercheonderzoek. Zulks geschiedde bij eerdergenoemde brief van 27 oktober 2004. Naar aanleiding van die brief werden door de vaste commissie voor Justitie 29 vragen en nog 7 aanvullende vragen gesteld. De beantwoording van die vragen vond plaats bij toezending van de lijsten van vragen en antwoorden (27 157, nrs. 61 en 62), alsmede bij een vertrouwelijke separate brief van 31 januari 2005, kenmerk 5331808/504/V.
Het Presidium van de Tweede Kamer stelde bij brief van 14 september 2005 (30 251, nr. 1) aan de Kamer voor in te stemmen met het verzoek van de vaste commissie voor Justitie een verificatie te laten uitvoeren door een deskundige van de zijde van de van de Minister van Justitie verkregen vertrouwelijke stukken over het onderzoek naar vermeende onregelmatigheden in de strafrechtelijke afwikkeling van de Vuurwerkramp te Enschede, met als doel vast te stellen of een eigenstandig politiek oordeel mogelijk is op basis van de informatie, die de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer heeft verstrekt.
De minister heeft in het kader van de beantwoording van de vragen van uw Kamer na afweging van de hier spelende belangen, te weten enerzijds het scheppen van voorwaarden voor een zo goed mogelijke parlementaire controle en anderzijds de bescherming van de privacy van betrokken functionarissen en van strafrechtelijke (persoons)gegevens, aan het laatste belang voorrang gegeven.
Dit betekent, dat het onderhavige verificatieonderzoek moet worden uitgevoerd uitsluitend op basis van de 80 pagina’s tellende vertrouwelijke informatie en de niet vertrouwelijke antwoorden op een aantal vragen. In de beantwoording wordt afwisselend geciteerd uit verklaringen afgelegd tegenover opsporingsambtenaren van het Tolteam, de onderzoekers van het BIZ (Bureau Interne Zaken), de Rijksrecherche en de rechter-commis-saris, alsmede uit processen-verbaal van terechtzittingen. Er is daarbij een selectie gemaakt uit – naar mijn inschatting – omvangrijke dossiers.
Om mijn geheugen met betrekking tot de onderhavige materie op te frissen heb ik op mijn verzoek via de DIV de beschikking gekregen over een uitgebreide documentatie van de grote media-aandacht voor met name de justitiële nasleep van de vuurwerkramp. Daarnaast heb ik mij via internet voorzien van het daar gepubliceerde vonnis van de Rechtbank Almelo op 22 augustus 2002 gewezen tegen de verdachte de V. De Minister van Justitie zond reeds een exemplaar van het arrest van het Gerechtshof te Arnhem mee met zijn brief van 27 oktober 2004.
Het kernpunt in deze verificatie vormde de vermeende opzettelijke misleiding van de rechterlijke macht. Daarbij sprongen vier onderwerpen extra in het oog, te weten de mobiele telefoon, waarmee op 13 mei 2000 tijdens of kort na de ramp vanuit het rampgebied is gebeld, de gang van zaken rond een mogelijk ontlastend proces-verbaal, het omgaan met de rode sportbroek van de V. en de strafvorderlijke status van de V. Ik heb deze onderwerpen in mijn vertrouwelijke rapport afzonderlijk besproken.
Op basis van mijn bevindingen heb ik de gestelde kamervragen, voorzover die al niet openbaar waren beantwoord, van een reactie voorzien. Aldus heb ik getracht de door de Minister van Justitie verstrekte vertrouwelijke informatie met het oog op de in de doelstelling van deze verificatie vervatte vraag zo inzichtelijk mogelijk te maken. Zoals in mijn vertrouwelijk rapport weergegeven ben ik daarbij gestuit als enkele onvolkomenheden, opgetreden bij opsporing en vervolging. Deze onvolkomenheden heb ik gekenschetst als slordigheden.
Ik heb in het materiaal, waarvan ik kennis heb genomen, geen aanwijzingen gevonden voor handelingen, die zouden kunnen worden aangemerkt als opzettelijke misleiding van de rechterlijke macht, althans pogingen daartoe.
Ik voel mij in deze vaststelling gesteund door de beide uitspraken van de rechterlijke colleges in deze, die blijkens de inhoud van vonnis en arrest nauwkeurig aandacht hebben geschonken aan de vele straf(proces-) rechtelijke aspecten van de onderhavige zaak.
Terugkerend naar de basisvraag van deze verificatie, n.l. «Is een eigenstandig politiek oordeel mogelijk op basis van de informatie, die de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer heeft verstrekt?» luidt mijn antwoord BEVESTIGEND.
31 januari 2006
Mr. A. Herstel