Memorie van toelichting - Wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met de verkleining van de groepsgrootte voor de 4- tot en met 7-jarige leerlingen van basisscholen - Hoofdinhoud
Deze memorie van toelichting i is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 26513 - Verkleining van de groepsgrootte voor de 4- tot en met 7-jarige leerlingen van basisscholen i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met de verkleining van de groepsgrootte voor de 4- tot en met 7-jarige leerlingen van basisscholen; Memorie van toelichting |
---|---|
Documentdatum | 07-05-1999 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST35089 |
Kenmerk | 26513, nr. 3 |
Van | Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1998–1999
26 513
Wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met de verkleining van de groepsgrootte voor de 4- tot en met 7-jarige leerlingen van basisscholen
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
-
1.ALGEMEEN
1.1. Inleiding
Dit wetsvoorstel bevat aanpassingen in de Wet op het primair onderwijs (WPO) die nodig zijn voor de invoering van de verdere groepsverkleining in de onderbouw van de basisscholen.
Bij de totstandkoming van het huidige kabinet zijn afspraken gemaakt over de verdere stapsgewijze verkleining van de groepen in de onderbouw van de basisscholen. Doel is om de gemiddelde groepsgrootte in de onderbouw in het jaar 2002 te brengen op 20 leerlingen per leraar. In de derde voortgangsrapportage «Groepsgrootte en kwaliteit in het basisonderwijs» van september 1998, heeft het kabinet uiteengezet op welke wijze de verkleining van de groepen in opeenvolgende stappen zal plaatsvinden. Concreet zal met ingang van het schooljaar 2000–2001 de gemiddelde groepsgrootte in de onderbouw worden teruggebracht tot 23 leerlingen per leraar. Met ingang van het schooljaar 2001–2002 zullen er gemiddeld nog 22 leerlingen per leraar in de onderbouw zijn. En vanaf 1 augustus 2002 zal de gemiddelde groepsgrootte worden teruggebracht naar 20 leerlingen per leraar.
Het voorliggende wetsvoorstel maakt het mogelijk in de formatietoekenning aan basisscholen een onderscheid aan te brengen tussen formatie voor de onderbouw en formatie voor de bovenbouw van de basisscholen. Verder wordt de formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden als aparte formatiecategorie aan de scholen toegekend. Bij de aanpassingen in de formatiesystematiek is, waar mogelijk, gestreefd naar vereenvoudiging in de systematiek door de huidige veelheid aan formatiesoorten te reduceren.
De concrete uitwerking van de formatieregeling zal plaatsvinden in het Formatiebesluit WPO. De voorbereidingen voor de wijziging van dit besluit zijn in een vergevorderd stadium. Om een zo goed mogelijk inzicht te geven in de wijze waarop de formatietoekenning onder de voorgestelde wettelijke regeling eruit zal zien, worden de hoofdlijnen van de voorstellen voor het nieuwe Formatiebesluit WPO hieronder in paragraaf 1.3 beschreven.
Voor de groepsverkleining is niet alleen extra personeel nodig, maar zijn ook extra lokalen vereist. Voor de realisering van deze lokalen wordt het middelenkader van het Gemeentefonds verhoogd. Deze verhoging vindt ook stapsgewijs plaats, waarbij de middelenuitbreiding in de tijd vooraf gaat aan de uitbreiding van de formatie. Concreet betekent dit dat al met ingang van het kalenderjaar 1999 de eerste verhoging van het middelenkader voor de huisvesting heeft plaatsgevonden. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenten om de noodzakelijke aanpassingen in de huisvesting mogelijk te maken.
Tot slot zij er nog eens op gewezen dat kleinere groepen alléén nog geen garantie zijn voor de gewenste verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Daarom worden parallel aan de klassenverkleining maatregelen uitgewerkt voor de verbetering van de onderwijskundige kwaliteit. In de vierde voortgangsrapportage is uiteengezet hoe de uitwerking van deze onderwijskundige maatregelen vordert.
1.2. Groepsverkleining
Het inspectierapport over de groepsgrootte uit 1995 leert dat scholen hun formatie zodanig inzetten dat alle groepen zo klein mogelijk worden. Daartoe verdelen zij over het algemeen de beschikbare formatie in gelijke mate over onder- en bovenbouw en zetten daarbij ook andere formatiecategorieën dan de basisformatie in.
De sedert het schooljaar 1997–1998 beschikbaar gekomen extra middelen voor personeelsformatie mogen echter voor niets anders gebruikt worden dan voor verkleining van de groepsgrootte of inzet van extra personeel in de eerste vier leerjaren. Deze extra middelen maken deel uit van de formatie voor speciale doeleinden, en zijn als zodanig geoormerkt. Thans worden de extra middelen voor de onderbouw overgeheveld van de formatie voor speciale doeleinden naar de basisformatie (zoals de reguliere formatie gaat heten in het kader van de aanpassing van het formatiestelsel). De formatie wordt apart berekend en toegekend ten behoeve van het onderwijs aan 4- tot en met 7-jarigen enerzijds en het onderwijs aan leerlingen vanaf 8 jaar anderzijds. De extra middelen gaan deel uitmaken van eerstgenoemde formatiecategorie. Omdat de regering oormerking ook in het nieuwe stelsel wil handhaven, is ervoor gekozen de gehele groepsformatie ten behoeve van het onderwijs aan 4- tot en met 7-jarige leerlingen te oormerken: deze formatie mag alleen worden ingezet in de eerste vier leerjaren.
Om verwarring te vermijden zijn de begrippen «onderbouw» en «bovenbouw» in het wetsvoorstel niet gebruikt. Scholen gebruiken deze begrippen namelijk op verschillende manieren. Bovendien zijn er scholen die ook een «middenbouw» kennen. Daarom wordt in het wetsvoorstel gesproken over formatie ten behoeve van het onderwijs aan leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar en formatie ten behoeve van het onderwijs aan leerlingen in de leeftijd van 8 jaar en ouder. In deze memorie van toelichting worden genoemde begrippen hier en daar wel gebruikt; het begrip «onderbouw» ziet dan op de 4- tot en met 7-jarige leerlingen, «bovenbouw» ziet op de leerlingen van 8 jaar en ouder.
In 1996 stelde de commissie Van Eijndhoven in het advies «Klassenverkleining» voor om een wettelijk maximum aan de omvang van de groepen te stellen. De regering kiest niet voor zon wettelijk maximum, omdat dit in de praktijk ongewenste effecten kan hebben. Zo kan een maximum ertoe leiden dat de toelating tot de school belemmerd wordt, omdat de groepen «vol» zijn. Daarmee zou de vrijheid van schoolkeuze beperkt worden. Bovendien kan de indeling van leerlingen in groepen problemen opleveren: scholen zouden verplicht worden om de samen- stelling van (meerdere) groepen tijdens het schooljaar – soms meer dan één keer – te wijzigen als tijdens het schooljaar het aantal leerlingen in een groep boven het toegestane maximum uitstijgt. Daarmee zou in sommige gevallen een vanuit onderwijskundig oogpunt onwenselijke situatie ontstaan.
De hier gekozen vorm van geoormerkte formatie biedt scholen meer ruimte bij de inzet van het personeel voor de onderbouwgroepen. Zo biedt oormerking meer ruimte om bijvoorbeeld onderwijsassistenten in te zetten, of op een andere wijze met «meer handen in de klas» recht te doen aan de specifieke zorg voor het jongste kind.
Echter ook bij oormerking kunnen zich situaties voordoen die scholen voor ingewikkelde onderwijskundige afwegingen plaatsen. Zo is het denkbaar dat een school 5,1 fte (full-time equivalenten of voltijdse lerarenplaatsen) aan geoormerkte formatie voor de eerste vier leerjaren ontvangt, terwijl voor de laatste vier leerjaren 3,9 fte beschikbaar is. De school zou dan in de laatste vier leerjaren gedurende 90 procent van de lestijd vier groepen kunnen vormen, terwijl ze in de overige 10 procent van de lestijd het aantal groepen moet terugbrengen tot drie. De kwaliteit van het onderwijs in zo’n school is erbij gebaat als de school 0,1 fte van de voor de eerste vier leerjaren geoormerkte formatie kan inzetten in de laatste vier leerjaren. In dat geval ontstaat een veel stabieler beeld: met vijf groepen in de eerste vier leerjaren en vier groepen in de laatste vier leerjaren kunnen alle leerlingen gedurende de gehele lestijd in de eigen vertrouwde groep onderwijs ontvangen. Om deze reden is er in de wet een voorziening getroffen om – mocht dat nodig blijken – in een algemene maatregel van bestuur voorwaarden te stellen waaronder scholen mogen afwijken van de bepaling dat de formatie voor het onderwijs aan de 4- tot en met 7-jarige leerlingen ook geheel daaraan ten goede moet komen.
1.3. Aanpassing van het stelsel van personeelsformatie
In september 1997 verscheen de beleidsnota «Groepsgrootte en kwaliteit: investeren in de onderbouw van de basisschool». In deze nota werd het voornemen uitgesproken om vervolginvesteringen in de groepsverkleining te koppelen aan een wijziging van de formatiesystematiek. Een dergelijke wijziging brengt namelijk onvermijdelijk herverdeeleffecten met zich mee: sommige scholen zullen erop vooruit gaan, andere zullen formatie inleveren. Door nu de wijziging in te voeren op een moment dat de formatie uitgebreid wordt, kunnen deze herverdeeleffecten gemakkelijker geaccommodeerd worden.
De systematiek voor de berekening van de hoeveelheid formatie waarop scholen recht hebben, is vastgelegd in het Formatiebesluit WPO. Deze algemene maatregel van bestuur heeft een wettelijke grondslag in artikel 120 van de WPO. De voorgenomen herziening van de formatiesystematiek vergt enige kleinere wijzigingen in de wet. Hieronder wordt kort uiteengezet hoe de voorstellen voor het Formatiebesluit WPO luiden.
1.3.1. Korte vergelijking oud systeem en nieuw systeem
In het oude systeem bestond de formatie enerzijds uit formatie voor de reguliere taken van de school (reguliere formatie), anderzijds uit formatie voor speciale doeleinden. De reguliere formatie was op haar beurt opgebouwd uit normatieve formatie, bestaande uit basisformatie, vakformatie en formatie schoolleiding, en een aantal opslagen, te weten frictie-opslag, ADV-opslag en BAPO-opslag (bevordering arbeidsparticipatie ouderen).
In het nieuwe systeem bestaat de formatie enerzijds uit basisformatie, anderzijds uit formatie voor speciale doeleinden. De basisformatie is opgebouwd uit groepsformatie en enkele toeslagen, te weten een kleine-scholentoeslag, een toeslag voor de schoolleiding en een BAPO-toeslag.
1.3.2. Beschrijving van de nieuwe formatieberekening
A. Basisformatie
Een belangrijke wijziging in de nieuwe basisformatie is de linearisering van de groepsformatie en enkele toeslagen. De oude basisformatie, voorloper van de groepsformatie, was gebaseerd op een formatieschaal met een stapsgewijze opbouw. Per 6 tot 11 leerlingen ontving een school 0,2 of 0,3 full-time equivalenten (fte) extra basisformatie. Deze stapsgewijs opgebouwde formatieschaal vervalt. Een school ontvangt voortaan een vast aantal formatierekeneenheden (fre’s) per leerling. Daarnaast verdwijnen de formatie voor vakonderwijs en de opslagen voor formatieve fricties en voor arbeidsduurverkorting als zelfstandige formatiecategorieën: zij worden opgenomen in de groepsformatie. Dit betekent natuurlijk niet dat de scholen geen vakleraren meer aan kunnen stellen of dat de scholen niet meer de plicht hebben frictieproblemen op te lossen. En uiteraard behouden ook alle personeelsleden hun ADV-rechten.
Voorts wordt, net als in de oude systematiek, bij de berekening van de basisformatie rekening gehouden met het bestaan van nevenvestigingen. Het systeem voor het vaststellen van de compensatie voor nevenvestigingen blijft – op een punt na – hetzelfde. Net als voorheen wordt de aanspraak van de gehele school vergeleken met de som van de aanspraken van de afzonderlijke vestigingen; van het verschil wordt driekwart vergoed. Wel een verschil met het oude systeem is dat de formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden («gewichtenformatie») voortaan per vestiging afzonderlijk wordt berekend. Dit is gunstiger voor de scholen, omdat daarmee beter recht wordt gedaan aan de feitelijke samenstelling van het leerlingenbestand van de afzonderlijke vestigingen. In het oude systeem kon het namelijk voorkomen dat een school, waarvan bijvoorbeeld de hoofdvestiging veel leerlingen zonder een extra gewichtsfactor had en de nevenvestiging veel leerlingen met een extra gewichtsfactor, toch nauwelijks gewichtenformatie ontving. Dit is het gevolg van de drempel in de gewichtenregeling: de som van alle gewichten moet worden verminderd met 9% van het aantal leerlingen van de hele school. Door de formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden per vestiging afzonderlijk te berekenen, wordt de drempel relatief lager (9% van het aantal leerlingen van de vestiging) en wordt het beschreven nadelige effect voorkomen.
A.1°. Groepsformatie
Groepsformatie bestaat uit formatie voor de onderbouw en formatie voor de bovenbouw. Onder formatie voor de onderbouw wordt verstaan de formatie bestemd voor het onderwijs aan leerlingen van 4 tot en met 7 jaar; zij wordt voor dat doel geoormerkt. Onder formatie voor de bovenbouw wordt verstaan de formatie bestemd voor het onderwijs aan leerlingen vanaf 8 jaar; deze formatie wordt niet geoormerkt. De systematiek van de verhoging van het aantal leerlingen vanwege de tussentijdse instroom, ingevoerd bij de wijziging van de teldatum van 16 januari naar 1 oktober, wordt afgeschaft. In plaats daarvan wordt de formatietoekenning per leerling verhoogd. Omdat vrijwel alle tussentijdse instroom plaats heeft in de onderbouw, wordt deze verhoging geheel opgenomen in de onderbouwformatie.
De onderbouwformatie wordt bepaald door het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar op de teldatum te vermenigvuldigen met een vaste hoeveelheid formatierekeneenheden (fre’s). De bovenbouwformatie wordt bepaald door het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder te vermenigvuldigen met een vaste hoeveelheid formatierekeneenheden. De formatietoekenning voor het onderwijs in de bovenbouw blijft op het huidige peil.
A.2°. Toeslagen
De basisformatie bestaat naast de groepsformatie uit een aantal toeslagen. Deze worden hieronder toegelicht.
A.2°.a. Kleine-scholentoeslag
Om te voorkomen dat kleine scholen er door de linearisering van de groepsformatie op achteruit gaan, wordt een kleine-scholentoeslag toegekend. Daarnaast geldt voor de totale formatie van de school een minimumaantal formatierekeneenheden.
A.2°.b. Toeslag voor de schoolleiding
Alle scholen ontvangen een toeslag voor de schoolleiding, die net als voorheen bestaat uit twee delen: een deel voor vrijstelling van lesgevende taken ten behoeve van de uitvoering van managementtaken en een deel voor salarisopslag.
Het eerstgenoemde deel van de toeslag wordt berekend door de som van het aantal leerlingen en het schoolgewicht (zie voor verklaring van deze term het kopje Onderwijsachterstandenformatie) te vermenigvuldigen met een vaste hoeveelheid formatierekeneenheden. Ook in de kleine-scholentoeslag zitten formatierekeneenheden voor vrijstelling van lesgevende taken ten behoeve van de uitvoering van managementtaken verdisconteerd, waardoor in ieder geval een minimum van 9 uur per week beschikbaar wordt gesteld.
De omvang van het tweede deel van de toeslag wordt vastgesteld aan de hand van een tabel en is niet veranderd ten opzichte van het oude systeem.
A.2°.c. Toeslag BAPO
Scholen kunnen een toeslag ontvangen voor herbezetting in verband met de regeling ter bevordering van de arbeidsparticipatie van ouderen. In de berekening van deze toeslag vinden geen wijzigingen plaats.
B. Formatie voor speciale doeleinden
De formatie voor speciale doeleinden bestaat in de voorgestelde systematiek nog uit de formatie ter bestrijding van onderwijsachterstanden en de formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie (ook wel «schoolprofielbudget» genoemd). In beide formatiecategorieën vinden er wijzigingen in de systematiek plaats.
B.1. Onderwijsachterstandenformatie (of gewichtenformatie)
Leerlingen met een verhoogd risico op onderwijsachterstanden krijgen tot nu toe een extra gewicht bij het bepalen van het aantal leerlingen waarvoor een school formatie ontvangt. Er worden vier gewichten onderscheiden: 1,25 voor kinderen met laag opgeleide autochtone ouders, 1,40 voor schipperskinderen, 1,70 voor kinderen van trekkende bevolking en 1,90 voor kinderen van laag opgeleide allochtone ouders. In de nieuwe systematiek wordt de gewichtenformatie losgekoppeld van de basisformatie. In plaats van de oude berekeningswijze, waarbij het totaal van de oude basisformatie inclusief de gewichtenformatie van de school werd vastgesteld op basis van het gewogen aantal leerlingen, worden groepsformatie en gewichtenformatie voortaan onafhankelijk van elkaar berekend. Dat houdt in dat de leerling zelf wordt geteld bij het berekenen van de groepsformatie (als 1,0), en het extra gewicht (0,25; 0,4; 0,7; 0,9) bij de berekening van de formatie ter bestrijding van onderwijsachterstanden. De gewichtengelden dienen door de school te worden ingezet in overeenstemming met het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid.
Ook in de gewichtenregeling verdwijnen de stapjes in de schaal; voor zover de som van de gewichten meer bedraagt dan 9 procent van het aantal ongewogen leerlingen, ontvangt de school voor elke extra gewichtseenheid extra formatie. De drempel of korting van 9 procent zoals die in de oude gewichtenregeling gold, blijft dus gehandhaafd. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. De uitkomst hiervan is het schoolgewicht. De formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden wordt vervolgens bepaald door het school-gewicht te vermenigvuldigen met een vaste hoeveelheid formatierekeneenheden.
Indien een basisschool bestaat uit een hoofdvestiging en één of meer nevenvestigingen, wordt – zoals reeds beschreven onder het kopje Basisformatie – de gewichtenformatie per vestiging afzonderlijk berekend.
B.2. Formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie (schoolprofielbudget)
Het schoolprofielbudget, waarmee de scholen eigen keuzes kunnen maken op het gebied van personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie, blijft gehandhaafd. Vaststelling van de omvang geschiedt door vermenigvuldiging van de som van het aantal leerlingen en het school-gewicht met een vaste hoeveelheid formatierekeneenheden.
C. Groeiformatie
Groeiformatie wordt gedurende het schooljaar (in de periode 1 augustus tot en met 1 april) toegekend, indien het aantal leerlingen op een school fors gegroeid is ten opzichte van het leerlingenaantal op de teldatum. Op dit moment is het voor scholen erg lastig om het moment te bepalen waarop men recht heeft op groeiformatie. Daartoe dienen de aanspraken op formatie op grond van het actuele leerlingenaantal vergeleken te worden met de aanspraken zoals die zijn gehonoreerd op grond van het aantal leerlingen op de teldatum. Als het verschil ten minste 0,6 full-time equivalent (fte) voor een leraarsbetrekking bedraagt, kan de school groeiformatie aanvragen. Of een school deze drempel haalt, is afhankelijk van de groei in het leerlingenaantal, maar ook van de gewichten van de leerlingen. In de aanpassing van het Formatiebesluit WPO zal een meer transparante systematiek worden uitgewerkt.
Indien de basisformatie op grond van de groeiregeling wordt verhoogd, wordt de formatie ter bestrijding van de onderwijsachterstanden opnieuw berekend.
1.4. Financiële gevolgen
In het regeerakkoord zijn afspraken gemaakt om de gemiddelde groepsgrootte in de onderbouw van het basisonderwijs verder te verkleinen. Het bedrag dat hiervoor is uitgetrokken loopt op van 40 miljoen gulden in 1999 tot 900 miljoen gulden structureel in 2003. Deze middelen zijn bestemd voor basisformatie, materiële instandhouding, huisvesting en kwaliteitsbevorderende maatregelen.
(in miljoenen guldens) |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
OC en W begroting |
0 |
100 |
330 |
580 |
720 |
Gemeentefonds in |
|||||
verband met de |
|||||
huisvesting |
40 |
90 |
130 |
180 |
180 |
Totaal |
40 |
190 |
460 |
760 |
900 |
Met dit beschikbare budget is het mogelijk om aan het eind van deze kabinetsperiode het aantal leerlingen per leraar in de onderbouw op 20 te brengen.
1.5. Huisvesting
In het regeerakkoord is ervoor gekozen om de investeringen in huisvesting vooraf te laten gaan aan de vervolginvesteringen in formatieuitbreiding. De voorgenomen vervolgstappen in het groepsgroottebeleid leiden tot een extra ruimtebehoefte in 2002–2003 van 7 450 lokalen, volgens de volgende opbouw: 1 augustus 2000: 2 220 lokalen 1 augustus 2001: 1 570 lokalen 1 augustus 2002: 3 660 lokalen.
Het aantal van 7 450 lokalen is gerelateerd aan het aantal extra formatieplaatsen dat er bij een leraar-leerlingratio van 1 op 20 bij komt.
-
2.ARTIKELSGEWIJS Artikel I (Wijzigingen WPO)
OnderdelenAtot en metC(artikelen 60, 71, 120)
Artikel 120 is het basisartikel voor de personeelsformatie. Het wordt zowel inhoudelijk als terminologisch gewijzigd.
De inhoudelijke wijzigingen van artikel 120 hebben betrekking op twee onderwerpen. Om te beginnen wordt, in het kader van de groepsverkleining, de basis voor het toekennen van extra formatie voor de 4- tot en met 7-jarige leerlingen verplaatst. Deze basis lag tot nu toe in de formatie voor speciale doeleinden. Om de formatie voor de onderbouw in de wet zichtbaar te maken en een structureel karakter te geven, wordt deze formatie thans ondergebracht bij de «basisformatie» (tot nu toe de formatie voor de vervulling van de reguliere taken van de school). Daarnaast vindt er een aantal aanpassingen plaats met betrekking tot het stelsel van de personeelsformatie. Deze aanpassingen behelzen in grote lijnen een herstructurering van de opbouw van de formatie, uit te werken in het Formatiebesluit WPO.
De terminologische wijzigingen houden het volgende in. Het begrip «formatie voor de vervulling van de reguliere taken van de school» wordt vervangen door het begrip «basisformatie». De reden hiervoor is tweeledig. Enerzijds maakt het introduceren van een andere term in een oogopslag duidelijk dat het systeem verandert. Anderzijds wekte de oude formulering de indruk dat de speciale doeleinden, zoals bestrijding van onderwijsachterstanden, waarvoor scholen eveneens formatie ontvangen, niet tot de reguliere taken van de school zouden behoren. Verder wordt de basisformatie verdeeld in «groepsformatie» en «toeslagen», waarbij de groepsformatie weer wordt onderverdeeld in formatie ten behoeve van het onderwijs aan de 4- tot en met 7-jarige leerlingen enerzijds en formatie ten behoeve van het onderwijs aan de leerlingen vanaf 8 jaar anderzijds. Ook deze aanpassing maakt duidelijk dat het stelsel verandert,
waarbij met name de afzonderlijke toekenning van de formatie aan de onder- en bovenbouw in het oog springt.
Deze afzonderlijke toekenning van groepsformatie voor de onder- en bovenbouw is tevens de belangrijkste, zowel inhoudelijke als terminologische, wijziging. Zij maakt het mogelijk om voor de 4- tot en met 7-jarige leerlingen meer formatierekeneenheden per leerling toe te kennen dan voor de leerlingen vanaf 8 jaar, en aldus de groepen in de onderbouw te verkleinen. Daarnaast wordt de structurele en specifieke toekenning van formatie aan de onderbouw duidelijk zichtbaar gemaakt. Samenhangend met de wijzigingen in artikel 120 zijn ook de artikelen 60 en 71 aangepast.
OnderdeelD(artikel 121)
De formatieve compensatie voor tussentijdse instroom van leerlingen vervalt in zijn huidige vorm. Tot dusver werd het aantal leerlingen op de teldatum 1 oktober van het voorafgaande schooljaar met 3% verhoogd. Op basis van de uitkomst daarvan werd de formatie berekend. In de nieuwe systematiek, die wordt uitgewerkt in het Formatiebesluit WPO, wordt de compensatie voor tussentijdse instroom verdisconteerd in het aantal formatierekeneenheden, en wel per onderbouw-leerling. Op deze wijze beantwoordt de compensatie beter aan haar doel, aangezien het grootste deel van de instroom (te weten 4- en 5-jarige leerlingen) plaatsvindt in de onderbouw.
Overigens vindt in het Bekostigingsbesluit WPO een overeenkomstige wijziging plaats (zie onderdeel H).
OnderdeelE(artikel 122)
Uit een oogpunt van harmonisatie wordt artikel 122, voor zover mogelijk, terminologisch aangepast aan de wijzigingen in artikel 120.
OnderdeelF(artikel 123)
Er is voor gekozen de volledige groepsformatie voor de 4- tot en met 7-jarigen te oormerken. Voor bedoelde oormerking is aanpassing van artikel 123 noodzakelijk.
OnderdeelH(artikel 134)
De wijzigingen in punt 1 en punt 2, alsmede de tweede wijziging in punt 3 betreffen technische doorwerkingen van de beoogde vereenvoudigingen in het Formatiebesluit WPO.
De eerste wijziging in punt 3 ziet op het volgende. In de tot nu toe geldende wettekst wordt expliciet verwezen naar artikel 12 van het Formatiebesluit WPO; dit artikel bevat de zogenaamde groeiregeling. In de voorbereidingen voor de wijzigingen van het Formatiebesluit is thans een zodanige systeemwijziging voor deze groeiregeling uitgewerkt, dat genoemde verwijzing in de wet thans anders zal moeten worden geformuleerd, en wel zo dat het Formatiebesluit niet meer expliciet genoemd hoeft te worden.
OnderdelenIenJ(artikelen 152 en 157)
Het betreft hier technische wijzigingen.
Artikel II (Eerste toepassing)
De wijzigingen zijn voor de vaststelling van de formatie voor het eerst van toepassing op het schooljaar 2000–2001. In het Formatiebesluit WPO zal voor de schooljaren 2000–2001 en 2001–2002 een overgangsregeling worden vastgelegd voor een stapsgewijze invoering van de verkleining van de groepen. In het schooljaar 2002–2003 zal dan de beoogde leraar-leerlingratio van 1 op 20 zijn gerealiseerd.
De vergoeding voor de materiële instandhouding wordt, in tegenstelling tot de formatie, niet per schooljaar maar per kalenderjaar vastgesteld. Er is voor gekozen de wijzigingen die op de materiële instandhouding betrekking hebben, te laten ingaan per 1 januari 2001. Als aanvullende maatregel zal er, net als bij de eerste stap van de klassenverkleining, in een ministeriële regeling worden voorzien op basis van artikel 116 WPO.
Als gevolg daarvan zullen basisscholen die volgens de nieuwe wetgeving een hogere vergoeding voor de materiële instandhouding zouden ontvangen, een extra vergoeding voor materiële instandhouding ontvangen voor de periode van 1 augustus 2000 tot en met 31 december 2000.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, K. Y. I. J. Adelmund