Lijst van vragen en antwoorden over nota 'Gezonde Voedring van begin tot eind' (kamerstuk 31532, nr. 1) - Voedingsbeleid - Hoofdinhoud
Deze lijst van vragen en antwoorden i is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 31532 - Voedingsbeleid.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Voedingsbeleid; Lijst van vragen en antwoorden over nota 'Gezonde Voedring van begin tot eind' (kamerstuk 31532, nr. 1) |
---|---|
Documentdatum | 10-02-2009 |
Publicatiedatum | 13-02-2009 |
Nummer | KST127757 |
Kenmerk | 31532, nr. 2 |
Van | Staten-Generaal (SG) |
Commissie(s) | Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2008–2009
31 532
Voedingsbeleid
Nr. 2
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 10 februari 2009
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 4 juli 2008 inzake de nota «Gezonde Voeding, van begin tot eind») (Kamerstuk 31 532, nr. 1).
De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 9 februari 2009. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Smeets
De griffier van de commissie, Teunissen
1 Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Smeets (PvdA), voorzitter, Van Miltenburg (VVD), Schippers (VVD), Smilde (CDA), Koşer Kaya (D66), Willemse-van der Ploeg (CDA), Van der Veen (PvdA), Schermers (CDA), Van Gerven (SP), Wolbert (PvdA), Heerts (PvdA), Zijlstra (VVD), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Sap (GL) en Vacature (SP).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Velzen (SP), Neppérus (VVD), Atsma (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Ormel (CDA), van Dijken (PvdA), Verdonk (Verdonk), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Vietsch (CDA), Van der Ham (D66), Uitslag (CDA), Gill’ard (PvdA), Omtzigt (CDA), Langkamp (SP), Vermeij (PvdA), Arib (PvdA), De Krom (VVD), Thieme (PvdD), Bosma (PVV), Luijben (SP), Tichelaar (PvdA), Ortega-Martijn (CU), Halsema (GL) en De Wit (SP).
1
Wat is de stand van zaken wat betreft het stappenplan toevoegen zout aan
voeding?
De Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie heeft recent haar Actieplan Zout in Levensmiddelen gepubliceerd. Hierin verbindt de levensmiddelenindustrie zich aan een gemiddelde vermindering van zout (na-triumchloride) in bewerkte levensmiddelen van gemiddeld 12% in 2010 t.o.v. 2007. Na 2010 zet de FNLI haar plannen door om een uiteindelijke reductie van 20–30% te bereiken.
De Taskforce Zout in Levensmiddelen die bovengenoemde plan uitvoert heeft daarnaast contact met brancheorganisaties van levensmiddelenre-tail, horeca en cateringbedrijven om hen aan te laten sluiten bij de activiteiten voor het verlagen van de zoutconsumptie. Dit vind ik een belangrijke ontwikkeling omdat zo de hele aanbodketen betrokken wordt. Veel bedrijven werken al aan zoutreductie in producten, het streven naar een gezonde keuze logo voor een product stimuleert deze innovatie. De overheid monitort de zoutconsumptie via de voedselconsumptiepeiling en herhaalde statusbepaling van natrium.
2
Wat is de reactie van de regering op het recente advies van de Gezondheidsraad om vitamineDtoe te voegen aan voeding? Op welke manier wordt bewerkstelligd dat juist mensen die deze vitamines nodig hebben, bijvoorbeeld allochtonen, deze producten ook daadwerkelijk nuttigen?
In Nederland wordt al sinds lange tijd vitamine D toegevoegd aan smeerbare vetten zoals halvarine, margarine en bak- en braadproducten. Dit gebeurt op basis van een convenant met de fabrikanten. In het recente advies van de Gezondheidsraad over vitamine D wordt geadviseerd om de huidige toevoeging van vitamine D aan de smeerbare vetten te handhaven. Daarnaast adviseert de raad om het type voedingsmiddel dat mag worden verrijkt, te beperken tot basis voedingsmiddelen zoals melkproducten, olie en smeerbare vetten. Door de toevoeging aan basis voedingsmiddelen wordt bevorderd dat risicogroepen, zoals allochtonen, voldoende voedingsmiddelen met vitamine D gebruiken. De kabinetsreactie op de aanbevelingen het advies zal worden opgesteld zodra de voorziene adviezen van de Gezondheidsraad over vitamines en mineralen zijn verschenen (naar verwachting medio 2009). Vooralsnog zal de huidige situatie gehandhaafd worden. Daarnaast zijn er reeds diverse activiteiten gestart die de voorziening van vitamine D verbeteren, zoals in de acties in hoofdstuk zeven van de voedingsnota is aangegeven. Het advies van de Gezondheidsraad is mogelijk aanleiding tot aanvullende actiepunten.
3
Welke oplossingen en maatregelen ziet de regering om de leefstijl en een gezonder voedingspatroon van mensen met een lage sociaaleconomische status te bevorderen?
Dit zal worden opgenomen in het beleidsplan Sociaal Economische Gezondheidsverschillen.
4
Waarom is er in de Voedingsnota nauwelijks ingegaan op de reclame voor (ongezonde) voeding en snoep? Is de regering bereid deze te beperken? Is de regering bereid snoepautomaten op scholen te verbieden of te beperken?
In de voedingsnota is niet dieper ingegaan op reclame voor (ongezonde) voeding en snoep omdat dit onderwerp behandeld wordt in de nota overgewicht die begin 2009 zal verschijnen.
5
Wanneer wordt dieetvoeding ter voorkoming van ondervoeding opgenomen in het basispakket voor de zorgverzekering?
Is de regering bereid met een voorstel te komen voor een ondervoedings-check voor risicogroepen als ouderen en chronisch zieken?
Dieetpreparaten worden reeds vergoed voor een aantal beschreven indicaties. Vanaf 1 januari 2009 zullen de bestaande indicatiecriteria veranderen. Er zal expliciet worden opgenomen dat patiënten die ziektegerela-teerde ondervoeding hebben, of een risico daarop, dieetpreparaten vergoed krijgen.
Ik beraad mij over de praktische uitwerking van het amendement-Kant. Via het amendement-Kant krijgen de gemeenten de wettelijke verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de publieke gezondheidszorg ten behoeve van mensen ouder dan 65 jaar. Hier zal – indien daar lokaal aanleiding voor is – ondervoeding kunnen worden meegenomen. In het kader van mijn chronische ziektenbeleid worden er zorgstandaarden ontwikkeld. Daarbij wordt ondervoeding meegenomen.
6
In hoeverre zijn de prijzen voor gezonde voeding duur ten opzichte van fast food? Is de regering bereid dit te onderzoeken en eventuele maatregelen te nemen?
Het is niet eenduidig vastgesteld dat gezonde voeding duurder is dan fast food. Dit is een onderdeel van het onderzoek dat plaatsvindt bij de Vrije Universiteit in Amsterdam (gefinancierd vanuit het preventieprogramma van ZonMw). Dit onderzoek richt zich op de vraag of prijsbeleid een effectief instrument is om gezond gedrag te stimuleren. Ongeacht de uitkomsten van dit onderzoek zal de overheid terughoudend zijn met het inzetten van dit instrument. Het kabinet zet om deze reden bij voorkeur in op het stimuleren van voorlichting en productherkenbaarheid en op het verbeteren van de samenstelling van producten.
7
De nota behandelt een veeltal mogelijke voorlichtingscampagnes en andere instrumenten om consumenten meer bepaalde goederen te laten consumeren, die een goede uitwerking hebben op de gezondheid. Deze goederen leveren bij overmatige consumptie echter gezondheidsproblemen op. De benodigde voorlichting dient daarom logischerwijs te benadrukken dat men gematigd met deze goederen dient om te gaan. Deelt u de mening dat dit voor onduidelijke voorlichting zal zorgen, waardoor het effect averechts kan zijn?
Deze mening deel ik niet. Het voedingscentrum voert de voorlichting op het gebied van gezonde voeding uit en is zeer wel in staat om de boodschap dat het gezonder is met mate te eten, te combineren met voorlichting over welke voedingsmiddelen de voorkeur hebben in een gezond voedingspatroon. In de voedingsvoorlichting worden dus kwaliteit en kwantiteit van de voeding aan elkaar gekoppeld.
8
In de nota wordt meermalen gerefereerd aan obstakels waar consumenten voor staan in hun voedingskeuze, die het de consument lastig zouden maken de «gezonde keuze» te doen. Overheidsingrijpen zou er hier toe kunnen bijdragen dat men de «gezonde» en dus juiste keuze wel
maakt. Kan worden aangegeven waarom de regering «gezonde keuze» zo lastig acht? Kan voorts worden aangegeven waarom de overheid wel in staat zou zijn deze keuze te maken? Kan bovendien worden aangegeven met welk instrumentarium de overheid voornemens is deze keuze aan de consument over te brengen?
Uit de gegevens van de voedselconsumptiepeiling (VCP) blijkt dat maar weinig mensen eten volgens de optimale Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad. Mensen kiezen zelf wat ze eten, dat wil en kan de regering niet voor hen doen. Zoals is aangegeven in de voedingsnota wil ik wel de gezonde keuze makkelijker maken door het verbeteren van het productaanbod en door voorlichting, zodat mensen de kennis hebben om de gezonde keuze te maken.
Ik heb aan de levensmiddelenindustrie, cateraars en supermartkbranche gevraagd te komen tot één logo voor de gezonde keuze op basis van de richtlijnen van het Voedingscentrum.
9
Kent de voedingsnota meetbare doelstellingen?
De nota kent een groot aantal doelstellingen waarvan een aantal beter meetbaar is dan anderen. Afhankelijk van de aard van de doelstelling is er een passende meetbaarheid gekozen.
10
Wat is de stand van zaken rondom het aanscherpen van de code voor
voedingsreclame?
Zie het antwoord op vraag 4.
11
Leidt certificering van instellingen ertoe dat meer vrouwen starten met
borstvoeding?
Ja, dit blijkt uit evaluatieonderzoek dat TNO heeft uitgevoerd (2005). Moeders (met een gemiddeld opleidingsniveau) die gecertificeerde kraamzorg ontvingen, starten vaker met het geven van borstvoeding dan moeders die geen gecertificeerde kraamzorg hadden ontvangen. Er is geen relatie met de duur van de borstvoeding aangetoond. Het belang van certificering voor een goede start met borstvoeding wordt hierdoor benadrukt.
12
Worden er maatregelen genomen om certificering van ziekenhuizen en
verloskundige praktijken te stimuleren?
Het certificeringstraject volgens het Baby Friendly Hospital Initiative van WHO/Unicef voor instellingen met een goed borstvoedingsbeleid (ziekenhuizen, kraamzorgorganisaties, verloskundige praktijken en jeugdgezondheidszorg) wordt uitgevoerd door de Stichting Zorg voor Borstvoeding. Het aantal gecertificeerde instellingen neemt toe. Zo zijn bijna alle kraamzorgorganisaties in Nederland gecertificeerd. De certificering bij verloskundige praktijken is sinds 2005 mogelijk, maar ook hier is sindsdien een toenemend aantal gecertificeerd.
Het ministerie van VWS subsidieert de Stichting Zorg voor Borstvoeding tot 2011, daarna zal de Stichting gebruik maken van de mogelijkheden van de markt en als zelfstandige marktpartij opereren. Subsidie is dan niet meer nodig. De Stichting ZvB dient per jaar jaarplannen in met inderdaad targets per instelling.
13
Waarom is gekozen voor zelfregulering? Op welke onderdelen zouden in plaats van zelfregulering wel overheidsmaatregelengenomen kunnen worden? Op basis waarvan wordt verwacht dat eenzelfde resultaat behaald kan worden via zelfregulering?
Zelfregulering als principe is een belangrijk onderdeel van het beleid. Juist op het gebied van voeding zijn er vele partijen die een bijdrage kunnen en willen leveren aan het beter mogelijk maken van een gezonde voeding bij de consument. Iedere partij heeft hierin zijn eigen belangen en verantwoordelijkheden. Het grootste effect is te verwachten in die situaties dat de belangen parallel lopen. De inzet van de overheid is erop gericht om te initiëren, faciliteren en stimuleren van activiteiten om een gezonde voeding beter mogelijk te maken, maar ook vooral ruimte te geven aan private partijen om hun rol op te pakken. Partijen zullen eerder hun verantwoordelijkheid nemen als zij door ander private partijen, consumentenorganisaties of de overheid op de gezamenlijke belangen worden gewezen. In de voedingsnota is gekozen voor een goede balans tussen overheidsmaatregelen en maatregelen van andere partijen.
14
Heeft Nederland niet meer ambitie dan alleen Europese wetgeving
volgen? Op welke wijze zou Nederland een voortrekkersrol kunnen
spelen?
Nederland heeft een zeer actieve rol bij het ontwikkelen van Europese voedselveiligheidswetgeving. De Europese wetgeving richt zich voornamelijk op voedselveiligheid. Het voedingsbeleid valt onder de competentie van de nationale overheden en kent nauwelijks wetgeving. Er zijn vele contacten met de Europese lidstaten over voeding en overgewicht die zich richten op het uitwisselen van kennis en ervaringen. Ook hierin speelt Nederland een actieve en belangrijke rol.
15
Waaruit heeft het «overleg» met bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties bestaan?
Het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties zijn geconsulteerd in bijeenkomsten over de voedingsnota. Daarnaast is de conceptnota besproken in het Regulier Overleg Warenwet.
16
Wie heeft de eindverantwoordelijkheid in de samenwerking tussen verschillende ministeries ten aanzien van het resultaat van het beter mogelijk maken van een gezond voedingspatroon bij de consument?
Het ministerie van VWS is verantwoordelijk voor de volksgezondheid, het ministerie van LNV voor voedselkwaliteit en de productie in de primaire fase. De ministeries van LNV en VWS hebben dan ook een gedeelde verantwoordelijkheid in het beter mogelijk maken van een gezond voedingspatroon bij de consument. De kracht van het ministerie van VWS (voeding en voedselveiligheid) komt vooral tot uiting bij preventie, de relatie tussen voedingsfactoren en (chronische) ziekten en bij de verbinding tussen preventie en zorg. De kracht van het ministerie van LNV (voedsel en voedselkwaliteit) uit zich vooral in de kennis van keten en productie en de bredere context van voedsel.
17
Het tweede uitgangspunt van het voedingsbeleid schrijft het ontwikkelen
van nieuwe levensmiddelen voor die (beter) passen in een gezond
voedingspatroon. De nota geeft aan dat de rol van de overheid betekent het «initiëren» van activiteiten daaromtrent. Kan worden aangegeven of de regering het als haar taak ziet nieuwe voedingsmiddelen te ontwikkelen? Zo nee, welke activiteiten wenst de regering dan daaromtrent te initiëren?
De overheid ziet het niet als haar taak om nieuwe voedingsmiddelen te ontwikkelen. De Food and Nutrition Delta (FND) is een voorbeeld van hoe de overheid activiteiten wil aanmoedigen en initiëren. In de FND werken commerciële en wetenschappelijke partijen samen. Het maatschappelijke doel van de FND is het verbeteren van de volksgezondheid door gerichte ontwikkeling van producten die bij kunnen dragen aan een gezonde voeding. Zie ook het antwoord op vraag 29.
18
De regering geeft aan dat verrijkte levensmiddelen en supplementen in beginsel niet nodig zijn bij een gezond voedingspatroon. Is de regering voornemens het gebruik hiervan te ontmoedigen?
Nee, de regering wil dit niet ontmoedigen. Het beleid is via zowel voorlichting als het door aanbod gemakkelijk maken van de gezonde keuze gericht op een adequate voorziening van vitamines en mineralen. Voor bepaalde groepen die moeite hebben om voldoende vitamines en mineralen te consumeren, kunnen verrijkte levensmiddelen en supplementen wel een waardevolle aanvulling zijn (kinderen, ouderen, zieken, zwangere en lacterende vrouwen).Overdosering van vitamines en mineralen uit supplementen en verrijkte levensmiddelen is ongewenst.
19
De regering geeft aan dat een gezond voedselpatroon mogelijkheden biedt voor een langere arbeidsparticipatie. Daarbij wordt de aanbeveling vermeld voor langer doorwerken van de Commissie Bakker. In de nota komt echter geen vermelding terug van deze specifieke doelgroep, te weten ouderen rond de pensioengerechtigde leeftijd. Kan worden aangegeven hoe deze aanbeveling meeweegt in de beleidsvisie?
Om de voedingstoestand van ouderen te verbeteren, is meer inzicht gewenst in het huidige voedingspatroon en in de mogelijke aangrijpingspunten voor verbeteringen. Veel gezondheidseffecten van het voedingspatroon zijn echter lange termijneffecten. Een gezonde voeding van begin tot eind van het leven zal bijdragen aan langer gezond blijven en dus de mogelijkheid voor een langere arbeidsparticipatie.
De verschillende modules van het voedingspeilingsysteem geven inzicht in de voeding gedurende verschillende levensfasen. De continue basisgegevensverzameling in het voedingspeilingsysteem omvat personen tot 70 jaar. In 2008 is een deel van de voorbereidingen uitgevoerd voor een eerste voedselconsumptiepeiling (VCP) onder personen van 70 jaar en ouder; deze voorbereidingen zullen in 2009 afgerond worden. Na deze gedegen en noodzakelijke voorbereidingsfase kan in 2010 gestart worden met de eerste voedselconsumptiepeiling onder ouderen. Naast de VCP zal de Gezondheidsraad een algemeen advies over preventieve mogelijkheden bij ouderen uitbrengen. Op basis hiervan kunnen adviezen over deelthema’s volgen, waaronder een advies over voeding en ouderen.
20
Op welke wijze kan de overheid invloed uitoefenen op een gezond aanbod in bijvoorbeeld attractieparken en school- en sportkantines? In hoeverre is hierbij sprake van meer dan alleen «bevorderen»?
De overheid kan op vele manieren invloed uitoefenen op een gezond aanbod in bijvoorbeeld attractieparken en school- en sportkantines. In de voedingsnota en de nota overgewicht wordt met name ingezet op het informeren van de burger over de gezonde keuze. Het is uiteindelijk de burger die op basis van objectieve informatie zelf de keuze maakt. De attractieparken, school- en sportkantines hebben een eigen verantwoordelijkheid om een gezond voedingspatroon beter mogelijk te maken. De overheid kan hierbij initiëren, faciliteren en stimuleren. Zo financiert de overheid de «Stimuleringsprijs Gezonde schoolkantine» om een gezond aanbod van voedsel op scholen mogelijk te maken. Daarnaast is bijvoorbeeld de cateringbranche aangesloten bij het convenant overgewicht. Steeds meer cateraars werken aan een gemakkelijk maar tevens gezond aanbod. De verantwoordelijkheid dit in de verschillende omgevingen, school, sport, recreatie, daadwerkelijk op het bord te krijgen ligt echter bij degene die de opdracht aan de cateraar geeft.
21
Op welke wijze worden (gezondheids)achterstanden ingehaald bij mensen
met een lage SES?
Zie het antwoord op vraag 3.
22
Wat is bekend over de inname van foliumzuur door allochtone vrouwen? Worden deze vrouwen in voldoende mate voorgelicht over de noodzaak van inname van foliumzuur vóór de zwangerschap?
Ongeveer de helft van de hoog opgeleide vrouwen met Nederlandse achtergrond gebruikt foliumzuur rond de conceptie op een juiste manier. Dit percentage is hoog vergeleken met andere landen. Het percentage foliumzuurslikkers onder vrouwen met een lage opleiding en vrouwen met een niet-Nederlandse achtergrond ligt een stuk lager (respectievelijk 22% en 8–25%). Dit heeft onder andere te maken met het feit dat voorlichting in het algemeen deze groepen minder goed bereikt. Vanuit de Task-force Foliumzuur zijn verschillende projecten uitgevoerd om de inname van foliumzuur te stimuleren. De resultaten hiervan worden door TNO geëvalueerd en zullen worden gecommuniceerd aan de betrokken beroepsgroepen zodat zij deze mee kunnen nemen in de algemene preconceptie-voorlichting. De rapportage van TNO wordt binnenkort verwacht. Een en ander staat ook toegelicht in de brief over ketenzorg zwangerschap en geboorte (Tweede Kamer, 2007–2008, 29 323 en 22 894, nr. 49).
23
Kan op basis van het CZM van het RIVM worden aangegeven wat de regering wil bereiken ten aanzien van het behalen van gezondheidswinst door het volgen van aanbevelingen ten aanzien van de inname van voedingsfactoren? Welke concretedoelen wordengesteld?
Met het chronisch ziektenmodel (CZM) van het RIVM kunnen de kwantitatieve effecten van voeding op de volksgezondheid worden berekend. De algemene doelstelling van het voedingsbeleid is om een gezond voedingspatroon voor de consument beter mogelijk te maken. Er zijn geen concrete doelen gesteld, omdat de uiteindelijke consumptie van de consument zijn/haar eigen keuze is en de overheid dit niet kan en wil opleggen.
24
De regering geeft aan dat innovatie van belang is om de samenstelling van producten te verbeteren. Vervolgens wordt vermeld dat deze verbeteringen en de effecten daarvan gemeten kunnen worden door middel van een voedselconsumptiepeiling (VCP). Kan worden aangegeven hoe door
middel van een consumentenpeiling de innovatie van producten kan wordengemeten?
De voedselconsumptiepeiling (VCP) geeft inzicht in de consumptie van de bevolking. Door innovatie kan de samenstelling van producten verbeteren, bijvoorbeeld door een verminderd gehalte aan verzadigde vetzuren of zout. Als het bedrijfsleven de nieuwe voedingswaarde van deze producten heeft aangeleverd bij het RIVM, dan zullen deze gegevens worden verwerkt in het databestand waarin de voedingswaardegegevens van levensmiddelen staan. Indien de nieuwe producten ook zijn geconsumeerd, dan kan uit de resultaten van de VCP blijken dat de inname aan verzadigde vetzuren of zout binnen de totale consumptie is verminderd. Het bedrijfsleven kan ook zelf een post-launch monitoring uitvoeren gericht op het gebruik van het specifieke innovatieve product. Zie ook het antwoord op vraag 32.
25
Op het gebied van chemische en microbiologische voedselveiligheid is weinig gezondheidswinst te behalen. Kan worden aangegeven waarom daaraan wel aandacht wordt besteedt, in plaats van de gelden die hiervoor worden gereserveerd om te buigen naar pregnantere onderdelen vanhet voedingsbeleid?
De veiligheid van voedsel is in de afgelopen jaren op een zeer hoog niveau gebracht. Dit vind zijn weerslag in de veelal Europese wetgeving. Er heeft in de afgelopen jaren daarom al een zekere verschuiving van besteding van gelden plaatsgehad naar pregnantere onderdelen van het voedingsbeleid. Immers, de potentiële gezondheidswinst door middel van gezonde voeding is vele malen groter dan door het nog verder voorkomen van onveilig voedsel.
Het is echter van belang de hoge naleving van de voedselveiligheids-regelgeving in stand te houden. Monitoring en toezicht zijn daarvoor belangrijke instrumenten. Daarnaast zijn er nog een aantal gebieden (bijvoorbeeld virussen via voedsel, Salmonella, Campylobacter, myco-toxinen en acrylamide) die specifieke aandacht behoeven. Bij voedsel-veiligheidsincidenten wordt snel opgetreden om de eventuele gevolgen zoveel mogelijk te beperken.
26
De nota vermeldt dat er blijvende aandacht nodig is voor consumentenvoorlichting op het gebied van veilig en hygiënisch bewaren en bereiden van voedingsmiddelen. Hoe vindt deze «blijvende voorlichting» plaats?
Voorlichting over het veilig en hygiënisch bewaren en bereiden van voedingsmiddelen is onderdeel van de voorlichtingsactiviteiten die door het Voedingscentrum worden uitgevoerd op het gebied van goede voeding. Zo is bijvoorbeeld duidelijk herkenbaar het item «veilig» opgenomen in de «schijf van vijf».
27
De nota stelt met betrekking tot het ontwikkelen, onderbouwen en evalueren van het voedingsbeleid de vraag op welke manier het gedrag van mensen beïnvloed kan worden. Kan worden verzekerd dat de wenselijkheid van deze beïnvloeding wordt meegenomen in de overweging? Zo ja, hoe geeftuinvulling hieraan? Zo nee, waarom niet?
De wenselijkheid wordt met name bepaald door adviezen van de Gezondheidsraad en kosten–baten analyses van het RIVM. Daarnaast is het belangrijk om inzicht te hebben in het gedrag van mensen met betrekking tot het voedingspatroon dat zij hebben. Zo kan er gerichte voorlich-
ting worden gegeven om een beter voedingspatroon bij de consument mogelijk te maken. Het voedingspatroon blijft uiteindelijk de eigen keuze van de consument.
28
Waaruit bestaat de «specifieke aanpak» gericht op bestrijding van salmonella en campylobacter en de reductie van de hoeveelheid acrylamide en mycotoxinen in levensmiddelen?
Voor Salmonellaworden in het kader van de EU regelgeving (EG) 2160/ 2003 afspraken gemaakt over de bestrijding van Salmonellain pluimvee. Ook is Europese regelgeving voor de bestrijding van Salmonellain varkens in voorbereiding.
Voor Campylobacterwordt nog gezocht naar gerichte maatregelen. De pluimvee industrie gaat in de komende jaren Campylobacterop kip meten en zoeken naar gerichte bestrijdingsmaatregelen. Een en ander is recent vastgelegd in een convenant tussen VWS en de pluimveeindustrie (NEPLUVI). Vanaf 1 januari 2009 zal deze aanpak gedurende twee achtereenvolgende jaren uitgevoerd gaan worden.
Het gehalte acrylamide in levensmiddelen wordt gemonitord door de VWA. Ook vindt er overleg plaats met het bedrijfsleven over maatregelen om het gehalte te reduceren. Indien het gehalte acrylamide niet voldoende wordt gereduceerd kan worden overwogen om de normstelling aan te scherpen.
Mycotoxinen zijn schadelijke stoffen die door schimmels geproduceerd worden. Er zijn voor diverse mycotoxinen reeds normen vastgesteld in Europese en nationale wetgeving. Er vindt continue handhaving van deze normen plaats, ook van producten uit ander lidstaten en uit derde landen.
29
Het maatschappelijk doel van het «Food and Nutrition Delta» programma is het verbeteren van de volksgezondheid door gerichte ontwikkeling van producten die bij kunnen dragen aan een gezonde voeding. Als de overheid hier optreedt als ontwikkelaar of zelfs producent van voedsel, wat mogen we dan verwachten van etikettering en reclamecodes? Is hier sprake vanbelangenverstrengeling?
Het Food & Nutrition Delta (FND) innovatieprogramma is een programma dat door bedrijven en kennisinstellingen in dialoog met de Ministeries van EZ en LNV is opgezet in het kader van het sleutelgebied Flowers & Food. Het programma is erop gericht om de kennisbasis en innovatiekracht van de Nederlandse voedingsindustrie te versterken. Het programma bestaat uit twee delen: deel 1 is het wetenschappelijke onderzoekprogramma van het Top Institute Food and Nutrition (TIFN). Deel 2 (FND2) is een programma voor het omzetten van kennis in producten, processen en diensten met een hoge toegevoegde waarde en het versterken van het innovatievermogen van het Midden- en Kleinbedrijf. Het ministerie van EZ ondersteunt in het kader van het innovatieprogramma de kennisontwikkeling in TIFN en innovatie via ingediende haalbaarheids- en innovatieprojecten van bedrijven. De overheid treedt hier dus niet zelf op als ontwikkelaar of producent van voedsel, maar stimuleert alleen dat bedrijven meer innoveren. Bedrijven zelf zetten vervolgens de stap naar nieuwe producten.
30
Als de overheid uit het ontwikkelings- en productieproces van voedsel blijft, hoe is dan de exacte invulling van het innovatieprogramma FND, met name de genoemde fase 2?
Het eerste deel van het FND-programma voorziet in de behoefte aan excellente, wetenschappelijke kennis voor producten en processen. Dit is
vormgegeven in een gezamenlijk, vierjarig pre-competitief onderzoekprogramma van het Top Institute Food and Nutrition (TIFN). FND fase 2 kent twee programmalijnen die zich richten op het omzetten van kennis in nieuwe producten, processen en diensten en op het versterken en stimuleren van de innovatiekracht van het bedrijfsleven inclusief MKB. De twee programmalijnen in FND fase 2 zijn:
-
1.Marktgedreven innoveren met als actielijnen: effectieve kennisoverdracht; stimuleren van kansrijke innovatieprojecten en het toepasbaar maken van kennis; stimuleren van technostarters; benutten van faciliteiten; aansluiting bij regionale, nationale en internationale activiteiten.
-
2.Investeren in competentieontwikkeling met als actielijnen: inventarisatie van kenniswerkers in food & nutrition; het versterken van de mobiliteit en flexibiliteit; het ontwikkelen van trainingsmodules.
Een uitgebreide rapportage over de stand van zaken in het FND programma is opgenomen in de Voortgangsrapportage Innovatieprogramma’s 2008 die door minister van Economische Zaken naar de Tweede Kamer is gestuurd (Tweede Kamer 2008–2009; 27 406, nr. 122).
31
Op welke specifieke doelgroepen met een niet-westerse achtergrond zal
de voedselconsumptiepeiling van het RIVM zich richten?
Dit is nu nog niet bekend en zal worden bepaald zodra de voorbereidingen van het onderzoek gestart worden.
32
Wie is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de voedingswaarde-informatie die door het bedrijfsleven wordt aangeleverd aan VWS voor het ontwikkelen van databestanden, zodat actuele voedingswaardegegevens beschikbaar zijn voor consument, onderzoek en bedrijfsleven?
Het RIVM coördineert en beheert het Nederlands Voedingsstoffenbestand (NEVO). Het NEVO-bestand bevat gegevens over de voedingskundige samenstelling van ruim 2300 levensmiddelen. De NEVO is van essentieel belang voor het voedselconsumptieonderzoek, voor professionals in het veld van de voedingsvoorlichting en voor de voedingsindustrie. De NEVO heeft verschillende bronnen. Zo wordt er dit jaar door het RIVM van 149 producten de voedingswaarden geanalyseerd. Ook zijn er initiatieven bij brancheorganisaties om analyses ten behoeve van NEVO uit te voeren. Daarnaast worden door verschillende laboratoria analysecijfers aangeleverd en wordt er gebruik gemaakt van buitenlandse voedingsmiddelentabellen. Verder worden er gegevens door het bedrijfsleven aangeleverd. Dit kan binnenkort ook via een website bij het Voedingscentrum. Het bedrijfsleven is hierbij zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de aangeleverde gegevens.
Alvorens de gegevens worden opgenomen in NEVO worden zij gecontroleerd en beoordeeld op hun kwaliteit. Hierbij worden ook de richtlijnen die op Europees niveau zijn afgesproken gevolgd. Deze kwaliteitsborging is noodzakelijk gegeven de doeleinden waar NEVO voor wordt gebruikt.
33
Op welke wijze worden de verschillende specifieke doelgroepen apart onderzocht? Hoe en door wie worden de onderzoeken opgezet en uitgevoerd?
Het RIVM coördineert de opzet, uitvoering en rapportage van de voedsel-consumptiepeilingen. Naast de voedelconsumptiepeilingen onder de algemene bevolking zijn voor specifieke doelgroepen zoals jonge kinderen, mensen met een niet-westerse achtergrond, zwangere en lacterende vrouwen en ouderen aparte, aanvullende, voedselconsumptiepeilingen
nodig. De werving en/of navraagmethode voor deze groepen vereist namelijk een andere aanpak dan die van de basisgegevensverzameling. Bij iedere specifieke doelgroep wordt gezocht naar de meest geschikte navraagmethode. Diverse deskundigen adviseren over de opzet en uitvoering van de Voedselconsumptiepeilingen. Bij de peilingen van specifieke doelgroepen worden deskundigen met expertise over de betreffende doelgroep uitgenodigd.
In 2005–2006 is onderzoek uitgevoerd onder jonge kinderen van 2–6 jaar. Informatie hierover is te vinden op www.voedselconsumptiepeiling.nl. De ouders van de kinderen hebben op twee dagen een voorgestructureerd dagboek ingevuld over de voeding van hun kind.
Momenteel wordt een voedselconsumptiepeiling voor 70-jarigen en ouder voorbereid. Voedselconsumptiepeilingen onder andere specifieke doelgroepen zijn nog niet in voorbereiding.
34
Wie heeft de regie bij het aanleveren van gegevens over voedingswaarde
voor de databank door universiteiten, VWA, TNO KvL, bedrijfsleven en
consumentenbond?
Zie het antwoord op vraag 32.
35
Op welke wijze wordt gemeten of kennis bij de bevolking over gezonde voeding en over de relatie tussen voeding en gezondheid, gedrag en voedselkeuze en voedingspatroon, daadwerkelijk wordtopgebouwd? Welke doelen worden hierbij gesteld?
In het algemeen wordt er regelmatig onderzoek uitgevoerd naar de kennis van consumenten over voeding die o.a. door het Voedingscentrum wordt gebruikt als input voor het beleid. Daarnaast wordt door diverse projecten in relatie tot de projectdoelen hiernaar bij het Voedingscentrum onderzoek gedaan en leveren de resultaten van de voedselconsumptiepeilingen hieraan een bijdrage.
36
De regering geeft aan dat, «om het keuzegedrag verantwoord te laten zijn ... het nodig [is] dat binnen deze «settings» de keuze voor een gezonde samenstelling van het voedselpakket mogelijk is.» Kan worden aangegeven binnen welke «settings» een gezonde keuze onmogelijk zou zijn?
In elke setting (school, werk, wijk, zorg en sport) is een gezond voedingsaanbod mogelijk, maar is hier nog niet altijd voldoende aandacht voor.
37
Het ministerie van VWS laat een onderzoek uitvoeren «naar de vraag of prijsbeleid een effectief instrument is kan zijn om gezond gedrag te stimuleren. Ongeacht de uitkomst van het onderzoek geldt dat de overheid terughoudend dient te zijn bij het inzetten van dit instrument.» (blz. 20) Betekent dit dat de regering prijsbeleid niet uitsluit?
Zie het antwoord op vraag 6.
38
«De ministeries van VWS en LNV stimuleren een lesprogramma «Jeugd en Voedsel». Hierin worden de doelstellingen van de bestaande programma’s Schoolgruiten en Smaaklessen geïntegreerd.» Sport kan bij uitstek een bijdrage leveren aan een gezonde levensstijl. Kan worden aangegeven waar bewegingsonderwijs een plek krijgt in dit lesprogramma? Indien dit hier niet in verwerkt is, maar als afzonderlijk onderdeel wordt
aangeleverd binnen het curriculum, onderkentudan niet het belang van sport in het onderwijs over een gezonde levensstijl? Is samenwerking met het ministerie van OCW niet gewenst in deze?
Bewegingsonderwijs is en blijft een apart onderdeel van het curriculum. Binnen Smaaklessen en Schoolgruiten is echter ruim aandacht voor het belang van voldoende bewegen als onderdeel van een gezonde leefstijl. Bewegen is ook opgenomen in de Schijf van Vijf van het Voedingcentrum en vormt de basis van de voorlichting over gezonde voeding. Het ministerie van OCW is betrokken bij het Schoolgruiten-programma.
39
De regering geeft aan dat door de invoering «van het nieuwe VCP-sys-teem in 2003 ... het niet mogelijk is de gegevens uit de verschillende voedselconsumptiepeilingen zonder meer met elkaar te vergelijken. Het RIVM heeft desondanks een inschatting gemaakt ...» Waarop is deze inschatting dan gebaseerd?
In VCP-2003 is gekozen voor de betrouwbaardere herhaalde 24-uursna-vraag. Hierdoor wijkt de methode af van de in de drie voorgaande voedselconsumptiepeilingen waarbij gebruik werd gemaakt van een tweedaagse opschrijfmethode. Daarnaast zijn er ook verschillen in de wijze van schatten van hoeveelheden, verwerking van de informatie, vastlegging op het niveau van voedingsmiddelitems en NEVO-codes en indeling in voedingsmiddelengroepen.
Bij de vergelijking tussen de resultaten van VCP-2003 en eerdere VCPs is het onduidelijk of eventuele verschillen toe te schrijven zijn aan verschillen in methoden of aan werkelijke verschillen in consumptie. Echter, het beeld uit eerder VCPs dat de inneming van verzadigde vetzuren, groenten en fruit gemiddeld ver af staat van de aanbeveling wordt in VCP-2003 onder 19–30-jarigen bevestigd.
De inschatting waarover wordt gesproken is gebaseerd op de trend die was te zien in de voorgaande VCP’s onder de algemene bevolking in 1987 tot 1998. Vervolgens is een inschatting gemaakt of deze trend zich in de jaren daarna zou hebben voortgezet of niet. Deze inschatting is gemaakt op basis van toekomstvoorspellingen en de gegevens uit de VCP-2003 onder jong volwassenen. Deze toekomstvoorspellingen komen uit het RIVM-rapport «Ons eten gemeten» en zijn gebaseerd op voorspellingen van deskundigen. Vervolgens zijn de inschattingen getoetst door deze voor te leggen aan deskundigen.
40
Waarom wordt op scholen niet een bepaald budget besteed aan de gezonde keuze van producten? Welke prikkel hebben scholen om dit te doen, als het ministerie van OCW stelt dat dit een zaak van de scholen zelf is en het ministerie van VWS geen extra budget verstrekt?
Via de door de overheid gefinancierde projecten de Gezonde Schoolkantine en de «Stimuleringsprijs gezonde schoolkantine» wordt een gezond aanbod van voedsel op scholen bevorderd. Deze acties zijn onderdeel van de gezonde school methode. Doelstelling van de Stimulerings-prijs is het stimuleren van scholen om actief/actiever te zijn of te worden de gezonde keus in hun schoolkantines zo gemakkelijk en aantrekkelijk mogelijk te maken voor scholieren. Scholen die in aanmerking willen komen voor de Stimuleringsprijs moeten een plan van aanpak opstellen, bij voorkeur in samenwerking met de GGD. Zij maken dan kans om een werkbudget te winnen. Tevens ontvangen de GGD-en een budget voor de ondersteuning die zij bieden aan de scholen. Uiteindelijk is de schooldirectie verantwoordelijk voor het aanbod binnen de eigen instelling.
41
Welk onderzoek is en/of wordt verricht naar de vraag of prijsmaatregelen nuttig zijn om tot een gezonder voedingspatroon te komen? Wanneer zijn de resultaten van dit onderzoek bekend? Waarom wordt nu al gesteld dat de overheid terughoudend moet zijn met het inzetten van prijsmaatregelen terwijl onderzoek nog loopt?
Zie het antwoord op vraag 6.
42
Op welke wijze wordt gegarandeerd dat het bevorderen van gezond gedrag, dat is opgenomen in de kerndoelen van het onderwijs, concreet wordt vormgegeven wanneer scholen zelf bepalen op welke wijze zij de kerndoelen verwezenlijken?
In de kerndoelen primair onderwijs en onderbouw voortgezet onderwijs is vastgelegd wat leerlingen moeten kennen en kunnen. In kerndoel 34 staat dat leerlingen leren zorg dragen voor de lichamelijke en psychische gezondheid van henzelf en anderen, met daarbij voor het voortgezet onderwijs de toevoeging dat zij leren daarin een eigen verantwoordelijkheid te nemen. Scholen hebben vervolgens de ruimte om eigen keuzes te maken over de manier waarop ze het onderwijs inrichten. Ze zijn vrij om lesmethodes te kiezen. De Onderwijsinspectie ziet erop toe of scholen voldoen aan de kerndoelen.
In aanvulling hierop heeft OCW de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) in 2006 de opdracht gegeven om leermiddelen van het basisonderwijs te screenen op onderwerpen over gezonde voeding en beweging en de relatie daartussen. Zo krijgen scholen snel een overzicht van de onderwerpen die al in een methode aan de orde komen en van aanvullende lespakketten die eventueel ingezet kunnen worden. De SLO zal voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs ook een dergelijk onderzoek gaan uitvoeren.
43
In hoeverre kan gesteld worden dat het «stimuleren» van gezonde voeding voldoende is,gezien het toenemende aantal jongeren met overgewicht? Welke meer dwingende maatregelen zouden mogelijk zijn?
De voedingsnota gaat met name in op gezonde voeding. In de nota overgewicht zal het beleid voor de preventie van overgewicht worden beschreven, ondermeer bij jongeren, waarbij tevens wordt ingegaan op onder andere omgevingsmaatregelen en maatregelen vanuit de zorg. Ook daarbij geldt echter dat de overheid, volgens het Kabinet, inzake de leefstijl van mensen een begrensde rol dient te hebben.
44
Met betrekking tot de consumptie van zout geeftuaan dat de grootste winst geboekt kan worden in de levensmiddelenindustrie «bij de samenstelling en bereiding van levensmiddelen en maaltijden die buitenshuis worden geconsumeerd. ... Bovendien vraagt de toevoeging van zout bij de bereiding in de catering, horeca en instellingen aandacht.» Hoe ziet de regering haar rol hierin?
De overheid ziet haar rol als faciliterend en stimulerend. Vanuit deze rolopvatting ondersteunt de overheid initiatieven en activiteiten van het bedrijfsleven op het gebied van gezonde voeding. De Taskforce Zout in levensmiddelen is hiervan een voorbeeld.
De overheid verkrijgt via de voedselconsumptiepeiling en statusbepaling van de hoeveelheid natrium in urine inzicht in de zoutconsumptie. Via het
bedrijfsleven kunnen de ontwikkelingen in productverbetering worden gemonitord en gerapporteerd
45
Welke concrete maatregelen worden genomen naar aanleiding van het feit dat het RIVM verwacht dat de dalende trend in groente- en fruitconsumptie zich zal voortzetten? Welke concrete (in plaats van alleen «het verhogen van de consumptie») doelen zijn gesteld ten aanzien van de groente- en fruitconsumptie van verschillende bevolkingsgroepen?
In hoofdstuk zeven van de voedingsnota staan de acties vermeld om de consumptie van groente en fruit binnen het totale voedingspatroon te verhogen. De aanbevelingen van de Gezondheidsraad vormen de maatstaf voor een gezonde voeding. Er zijn geen concrete doelen gesteld, omdat de uiteindelijke consumptie van de consument zijn/haar eigen keuze is en de overheid dit niet kan en wil opleggen.
46
Hoe wordt gemeten of de doelstellingen «verhogen van de consumptie van groente, fruit en volkoren graanproducten», «verhogen van viscon-sumptie», «verlagen van inname aan verzadigde vetzuren en transvetzuren», «verlagen van inname aan zout» door de bevolking (naast de aanpassing van producten) worden gehaald? Wat is de uitgangswaarde, naar welke waarde wordt gestreefd en hoe wordt voortgang en resultaat van beleid gemeten? Welke doelen worden gesteld ten aanzien van de consumptie van de verschillende voedingsstoffen door de bevolking?
Via de voedselconsumptiepeiling (VCP) wordt inzicht verkregen in de consumptie van de bevolking. De VCP vindt continu plaats en zal ook worden uitgevoerd bij diverse bevolkingsgroepen. De resultaten worden vergeleken met de aanbevelingen van de Gezondheidsraad. Indien aan deze aanbevelingen wordt voldaan is de meeste gezondheidswinst te behalen.
47
Hoe verhoudt zich de gewenste vermindering van zout in o.a. bakkersproducten de gewenste toevoeging van jodium in bakkersproducten?
In oktober 2008 is een convenant gesloten met de bakkerijbranche van Nederland, primair op initiatief van de branche zelf. Voortaan zal aan meer producten dan brood jodiumhoudend zout worden toegevoegd. De inname van jodium gerelateerd aan zout zal worden gemonitord. Door verlaging van het zoutgehalte in bijvoorbeeld bakkerijproducten, zou de jodiuminname af kunnen nemen. Het RIVM heeft scenario’s voor diverse zout- en jodiumgehaltes doorgerekend. Op basis daarvan kan in de toekomst geanticipeerd worden op verlaagde zoutconsumptie, door het jodiumgehalte van het zout te verhogen of door aan meer producten jodiumhoudend zout toe te voegen.
48
Is de regering het eens dat het aanbod van gezonde voeding op scholen niet alleen gemonitord dient te worden, maar ook dient te worden gestimuleerd? Op welke wijze ziet de regering dit voor haar weggelegd?
Zie de antwoorden op vraag 40 en 42. Gezonde voeding op scholen wordt gestimuleerd via de lesprogramma’s Smaaklessen en Schoolgruiten over voeding en voedsel. In het verlengde van deze projecten wordt door de ministeries van VWS en LNV gewerkt aan een geïntegreerd pakket «Voedsel en jeugd» waarin de beleidsthema’s voedselkwaliteit en voeding en
gezondheid, inclusief het huidige aanbod aan projectactiviteiten zoals de verstrekking van fruit en groente, e.d. zijn geïntegreerd.
49
De regering geeft aan dat een product dient te voldoen aan een van tevoren vastgesteld voedingsprofiel voordat er een claim op de verpakking mag staan. Bentuvoornemens elke mogelijke claim van tevoren vast te stellen? Als de regering een databank van claims wenst te onderhouden, waarom is het dan niet mogelijk deze via de ConsuWijzer openbaar te maken voor consumenten, maar dient dit op vrijwillige basis te geschieden?
Het betreft hier Europees geharmoniseerde wetgeving die er in voorziet dat er in 2010 een Europese lijst wordt gepubliceerd met toegestane gezondheidsclaims. De Europese Commissie en de lidstaten stellen die lijst vast, met toetsing door het Europees Parlement, op basis van advies van de Europese Voedselveiligheid Autoriteit (EFSA). EFSA beoordeelt of er voldoende wetenschappelijk bewijs is om een gezondheidsclaim te maken. De Europese Commissie gaat het openbare register via een website onderhouden waarin de toegestane claims en de voorwaarden voor het gebruik (bijv: hoeveelheid bestandsdeel of samenstelling product) zijn vermeld. De Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) ziet toe op de naleving van de verordening en het correct gebruik van gezondheidsclaim. Naar verwachting zullen enkele van de gezondheidsclaims ook een keurmerk zijn in de zin dat het beeldmerk wordt beheerd door een keurmerkeigenaar. Dit kan bijvoorbeeld gelden voor het «Ik Kies Bewust» logo dat inmiddels op ConsuWijzer wordt gepubliceerd.
50
Waarom wijkt het advies van de Gezondheidsraad inzake vitamineDsterk af van het advies van veertien vitamine D-experts uit de VS en Canada, waaronder prof. dr. W. C. Willett, die aangeven dat mensen in een gematigde klimaatzone een dagdosis van 50 mcg vitamineDnodig hebben? Klopt het dat Amerikaanse onderzoekers hebben berekend dat, wanneer Nederlanders dagelijks 25 mcg vitamineDnemen, in ons land elk jaar zevenduizend mensen minder zullen sterven?
Het advies van de Gezondheidsraad is gebaseerd op de laatste stand van wetenschap waarbij de bewijskracht systematisch is beoordeeld. De commissie vindt vooralsnog alleen de bewijskracht voor effecten van vitamine D op risico op botbreuken, vallen en botdichtheid sterk genoeg om op grond hiervan aanbevelingen te doen. Aanwijzingen voor verbanden met andere aandoeningen zijn hiervoor vooralsnog onvoldoende. Ten opzichte van eerdere advisering van de Gezondheidsraad over vitamine D, is het gewenste extra vitamine D voor nagenoeg alle risicogroepen gestegen. Bovenop vitamine D uit voeding en eigen productie onder invloed van zonlicht is het advies 10–20 mcg extra te gebruiken voor de risicogroepen.
51
Op welke wijze en door wie wordt onderzocht wat de redenen zijn dat 40% van de jonge kinderen niet de gewenste suppletie voor vitamine D ontvangt en ook de inname van foliumzuur onvoldoende is? Zijn er aanwijzingen dat onvoldoende inname vooral bij bepaalde bevolkingsgroepen voorkomt? Wanneer zijn de resultaten van onderzoek naar de redenen bekend? Wanneer worden concrete maatregelen genomen om te zorgen voor voldoende inname van vitamineDen foliumzuur?
Er lopen twee onderzoeken. Bij het RIVM wordt de daadwerkelijke vitamine D status van kinderen van 4–8 jaar gemeten. Daarnaast wordt ook
door het RIVM onderzocht hoe de advisering over suppletie van vitamines beter kan. De resultaten van het onderzoek zijn naar verwachting begin volgend jaar bekend.
Er zijn aanwijzingen dat bepaalde bevolkingsgroepen een risico lopen op een te lage inname van vitamine D of foliumzuur. Wat betreft vitamine D wordt aanbevolen dat de volgende groepen suppletie van vitamine D nemen; kinderen tot 4 jaar, mensen met donkere huidkleur, mensen die onvoldoende buiten komen, vrouwen die een sluier dragen en vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding geven en ouderen. Voor foliumzuur zijn dat vrouwen met een zwangerschapswens en een lage opleiding of niet-westerse achtergrond. Op dit moment worden al maatregelen genomen wat betreft het verbeteren van de inname van vitamine D en foliumzuur zoals in de acties in hoofdstuk zeven van de voedingsnota is aangegeven. Zie ook de antwoorden nr. 2, 22 en 71.
52
Wanneer kan de beleidsnotitie naar aanleiding van de motie Schermers bij de begrotingsbehandeling 2007 over de verduidelijking van de regelgeving op het gebied van voedingssupplementen en geneesmiddelen en het beleid met betrekking tot de status van deze producten tegemoet worden gezien.
Het beleid is toegelicht aan de Tweede Kamer in de brief van 14 augustus 2008 (Tweede Kamer, 2008–2009 II, 31 200 XVI, nr. 179).
53
Wat is de reactie van de regering op het verschil tussen het advies van de Gezondheidsraad om foliumzuur standaard aan brood toe te voegen en de mening van prof. dr. Ellen Kampman dat het deel van de bevolking dat schade zal ondervinden door een verhoogde foliumzuurinname groter zou kunnen zijn dan het deel waarvoor het goed zou zijn?
In verband met Europese regelgeving zal Nederland niet overgaan tot het verplicht toevoegen van foliumzuur aan brood of andere voedingsmiddelen. De Gezondheidsraad adviseert niet direct om foliumzuur aan brood toe te voegen als enige oplossing voor een te lage foliumzuurinname door bepaalde risicogroepen. De Gezondheidsraad wijst juist op het gevaar van een te hoge inname wanneer aan basisvoedingsmiddelen zoals brood ook aan andere voedingsmiddelen foliumzuur wordt toegevoegd. Het algemene beleid is om aan specifieke risicogroepen supplementen te adviseren en overdosering te voorkomen bij de overige groepen.
54
Logo’s zijn er om duidelijkheid voor de gebruiker te bevorderen. Daarvoor zijn er teveel verschillende. Hoe denkt de regering te komen tot een eenduidige etikettering van voedingsmiddelen? Wordt daarbij ook het feit betrokken dat de consument, blijkens onderzoek, kiest van het stoplichtsysteem?
Etiketteringvoorschriften zijn Europees geharmoniseerd. De Europese Commissie heeft onlangs een voorstel gedaan voor een herziening van de bestaande richtlijnen over etikettering van voedingsmiddelen. De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken heeft u over het eerste standpunt van het kabinet geïnformeerd (Tweede Kamer 2007–2008, 22 112, nr. 623). Het voorstel voorziet niet in een verplicht stoplichtsysteem op voedingsmiddelen. Wel stelt de Europese Commissie voor om dit soort systemen in de lidstaten vrijwillig op te zetten. Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd om mij een advies te geven over keuzebevorderende logo’s zoals «Ik Kies Bewust» en de dagelijkse voedingsrichtlijn die op steeds meer verpakkingen te vinden is. Dit advies heb ik 2 december ontvangen.
55
Wat is de reden dat het aanmelden van keurmerken bij ConsuWijzer op vrijwillige basis is? Hoeveel wordt er nu gebruik van gemaakt? Zou het niet beter zijn om het aanmelden van keurmerken bij ConsuWijzer verplicht te stellen i.p.v. wenselijk te achten?
De keurmerkeninformatie op ConsuWijzer helpt keurmerken transparant te maken voor consumenten. Consumenten kunnen daardoor degelijke keurmerken onderscheiden van ondeugdelijke onderscheiden. Het is ook duidelijk tot nu toe dat de keurmerken die zich voor publicatie melden, degelijk zijn. Vrijwilligheid werkt dus. Misleidende keurmerken kunnen daarnaast wettelijk worden aangepakt, evenals ongeoorloofd gebruik van keurmerken. Voor keurmerken die een gezondheidseffect claimen geldt dat ze moeten voldoen aan de Verordening Voedings- en Gezondheidsclaim (EG/1924/2006) en vanaf 2010 moeten voorkomen op de lijst met gezondheidsclaims. Zie ook het antwoord op vraag 49.
56
Op een groot aantal etiketten worden bepaalde voedingselementen niet uitgesplitst maar samengevoegd onder de noemer «aroma’s». Zijn hier met het oog op allergie-informatie richtlijnen over opgesteld op Nederlands of op Europees niveau?
In de etiketteringsrichtlijn 2000/13/EG i is vastgelegd voor welke allergenen op dit moment een aparte etiketteringsverplichting bestaat. Voor veertien allergenen geldt nu de etiketteringsverplichting. Hieronder vallen niet de aroma’s. Ik heb tot dus ver ook geen (wetenschappelijk) bewijs aangereikt gekregen om de aroma’s als allergeen op te laten nemen in deze richtlijn.
57
Met betrekking tot borstvoeding geeftuaan dat dit «uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de (aanstaande) moeder zelf is. Ouders en niet de overheid beslissen over het geven van borstvoeding». Kan worden verklaard waarom reclame voor kunstmatige voeding voor zuigelingen onder de6maanden verboden is? Is dit exemplarisch voor het te voeren voedingsbeleid van de regering?
Richtlijn 2006/141/EG i bevat regels voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding. Artikel 14 van deze door de Europese Commissie vastgestelde richtlijn stelt vergaande beperkingen vast voor het maken van reclame voor zuigelingenvoeding voor kinderen jonger dan twaalf maanden. Nederland was verplicht deze beperkingen over te nemen in de Warenwet, maar heeft daarbij geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid reclame ter zake geheel te verbieden. Voor volledige zuigelingenvoeding mag in Nederland reclame worden gemaakt in gespecialiseerde publicaties op het gebied van babyverzorging, en in wetenschappelijke publicaties.
De inperking van het maken van reclame voor volledige zuigelingenvoeding (flesvoeding) is overeenkomstig de beginselen en de doelstellingen van de Internationale Gedragscode voor het op de markt brengen van vervangingsmiddelen voor moedermelk, vastgesteld tijdens de 34e vergadering van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in 1981. Moedermelk is volgens deskundigen in vrijwel alle omstandigheden de beste voeding voor gezonde kinderen jonger dan twaalf maanden. Reclame voor flesvoeding als alternatief voor gratis moedermelk voor deze groep zuigelingen is daarom ongewenst.
Exemplarisch in het bovenstaande is dat afspraken binnen de WHO op het terrein van de volksgezondheid zeer serieus worden genomen. Zeker als deze in VN verband expliciet zijn bekrachtigd.
58
De regering geeft aan dat in 2008 een landelijke richtlijn borstvoeding zal worden opgesteld. Kan worden verzekerd dat in deze richtlijn geen dwingende maatregelen zullen komen te staan voor producenten en consumenten?
De multidisciplinaire landelijke richtlijn Borstvoeding wordt ontwikkeld via ZonMw door de Jeugdgezondheidszorg en de curatieve zorg vanaf september 2008. TNO is hierbij projectleider en trekker. De multidisciplinaire richtlijn Borstvoeding is een professionele richtlijn en bevat aanbevelingen, adviezen en handelingsinstructies ter ondersteuning van de besluitvorming van professionals in de jeugdgezondheidszorg en de curatieve zorg. Deze berusten op resultaten van wetenschappelijk onderzoek en met daarop gebaseerde discussie en aansluitende meningsvorming, gericht op het expliciteren van doeltreffend en doelmatig medisch handelen. Zie verder ook het antwoord op vraag 59.
59
Hoe wordt uitwerking gegeven aan het voornemen om via de jeugdgezondheidszorg een adequaat aanbod van informatie over voeding te geven met betrekking tot (o.a.) pre-conceptie en zwangerschap?
In hoofdstuk zeven van de voedingsnota bij de acties staan ook de acties vermeld om via de jeugdgezondheidszorg een adequaat aanbod van informatie over voeding te geven met betrekking tot preconceptie en zwangerschap.
Ik ben van plan om, in overleg met de minister voor Jeugd en Gezin, de RIVM centra Centrum Gezond Leven, Centrum voor Jeugdgezondheid, Centrum voor bevolkingsonderzoek bij het RIVM gezamenlijk te vragen preconceptiezorg integraal te betrekken bij de reguliere activiteiten van deze centra als het gaat om algemene voorlichting en informatie ter ondersteuning van professionals en burgers. Bijzondere aandacht is nodig voor het bereik van mensen uit hoogrisico doelgroepen. Dit kan bijvoorbeeld via de Centra voor Jeugd en Gezin.
Vanaf 1 januari 2009 hebben de gemeenten de regie over prenatale voorlichting. Zij moeten ervoor zorgen dat aanstaande ouders goed worden geïnformeerd over de zwangerschap, de bevalling en de periode daarna. Gemeenten kunnen daarbij zelf bepalen welke doelgroepen in aanmerking komen en welke aanbieders van prenatale voorlichting ze betrekken in het organiseren van een passend aanbod.
60
De regering geeft aan dat er aanwijzingen bestaan dat borstvoeding de kans op voedselallergieën bij het kind kan verminderen. Tevens wordt aangegeven dat er aanwijzingen bestaan dat er een relatie is tussen voeding en het voorkomen van ADHD bij kinderen. Kuntuaangeven welke aanwijzingen dit zijn?
Inderdaad spreken wij over aanwijzingen en niet over bewijs. Op basis van het advies van de Gezondheidsraad over voedselallergie concludeer ik dat niet onomstotelijk is bewezen dat borstvoeding de kans op voedselallergie vermindert bij het kind. Er zijn wel aanwijzingen hiervoor, maar de wetenschappelijke bewijskracht om op basis hiervan preventieve maatregelen te kunnen nemen is gering.
De aanwijzing dat er een relatie is tussen voeding en het voorkomen van ADHD is nog speculatief. Er zijn diverse, al dan niet wetenschappelijke, publicaties die hierover uitspraken doen. Ik ga nog na wat de relevantie hiervan is en of hier handvaten in zitten of aanpassing van het dieet kan helpen bij de behandeling van ADHD bij kinderen.
61
Wanneer wordt het CVZ-advies inzake modernisering van de aanspraak op
dieetpreparaten verwacht?
Het CVZ advies inzake modernisering van de aanspraak op dieetpreparaten is 5 juni 2008 verschenen, en mijn reactie heb ik in november naar de Tweede Kamer gestuurd (Tweede Kamer, 2007–2008, II, 31 700 XVI, nr. 71).
62
Waarom is de doelstelling van het programma veilige zorg in ziekenhuizen
verengd tot het tegengaan van ondervoeding bij ouderen?
Binnen het programma veilige zorg moesten een aantal concrete thema’s gekozen worden. Daarbij is er is binnen het programma veilige zorg gekozen voor de risico-inventarisatie bij ouderen. Dat betreft niet alleen ondervoeding maar ook medicatiegebruik en gerelateerde onderwerpen.
63
Wanneer wordt het Gezondheidsraadadvies over preventieve mogelijkheden bij ouderen verwacht?
Het Gezondheidsraadadvies «Preventie van ziekten en beperkingen bij ouderen» zal naar verwachting voor de zomer van 2009 gereed zijn.
64
In hoofdstuk7wordt een overzicht gegeven van acties, waarbij wordt vermeld welk ministerie verantwoordelijk is voor de kosten. Kan voor elk actiepunt worden aangegeven hoe hoog deze kosten (zullen) zijn? Tevens geeftuin hoofdstuk 2.3 een korte batenanalyse van het te voeren voedsel-beleid. Kan deze analyse, in combinatie met de kosten per project, worden verwerkt in een heldere kosten-batenanalyse per actiepunt?
Het totale pakket aan maatregelen en acties in zijn geheel moet de doelstellingen dichterbij brengen. De som der delen kan meer zijn dan onafhankelijke onderdelen.
65
Wanneer worden resultaten van de pilots «Vroege herkenning en behandeling van ondervoeding in Nederlandse ziekenhuizen» verwacht? Wanneer wordt ondervoeding opgenomen in de basisset prestatieindicatoren ziekenhuizen?
De pilots in het kader van «sneller beter» zijn afgerond. Het is nu aan de
ziekenhuizen om een beleid aangaande ondervoeding te implementeren.
Daarbij is het een feit dat ondervoeding zowel als indicator in de basisset
prestatieindicatoren van de IGZ , als in het programma «veilige zorg»
meeloopt.
Ondervoeding is in 2009 opgenomen in de basisset prestatie-indicatoren
van de IGZ.
66
Op welke wijze vindt de uitwisseling van informatie over de voedingstoestand tussen eerste- en tweedelijnszorg op dit moment plaats? Welke verbeteringen zijn mogelijk en hoe zullen deze worden verwezenlijkt?
Ondervoeding loopt mee met de uitwisseling van andere relevantie informatie zoals over medicatie, diagnostiek en behandeling in de verwijsbrie-ven van huisarts naar specialist en in ontslag en verslagbrieven vanuit specialist naar huisarts. Indien daar bij zorgverleners behoefte aan bestaat kunnen zij ook direct contact met elkaar opnemen. Verbeteringen op dat
vlak zijn een verantwoordelijkheid van de informatie uitwisselende zorgverleners.
Verbeteringen zijn met name te bereiken door meer bewustwording van dit probleem onder behandelaars.
67
Welke bewezen effectieve interventies zijn nu bekend? In hoeverre worden
deze op dit moment ingezet in het integrale voedingsbeleid in Nederland?
Het Centrum Gezond Leven heeft een lijst gepubliceerd van beoordeelde interventies die in theorie effectief zijn. Op die lijst staan vooralsnog geen interventies op het gebied van voeding. Het Centrum Gezond Leven is begonnen in 2007 en verwacht in 2009 bewezen effectieve interventies bekend te kunnen maken.
68
Kan ten aanzien van de verschillende acties aangegeven worden wie bij samenwerking tussen verschillende ministeries en instanties de eindverantwoordelijkheid draagt?
Afhankelijk van het onderwerp wordt de eindverantwoordelijke bepaald. Zie tevens antwoord nr. 16.
69
Kan bij de doelen, indien mogelijk, worden aangegeven welke concrete resultaten gewenst zijn en wanneer, van welke waarde wordt uitgegaan en hoe resultaat gemeten wordt?
Zie antwoord nr. 45.
70
Aan voorlichting door het Voedingscentrum wordt doorlopend aandacht besteed, maar de financiering gebeurt via projectgelden. Hoe wordt de continuïteit gewaarborgd?
Om de continuïteit van het Voedingscentrum te waarborgen geven de ministeries van VWS en LNV garantie voor meerjarenfinanciering van de instellingssubsidie. Daarnaast worden projectsubsidies verleend die ook vaak meerjarig zijn, om ook voor specifieke onderwerpen de continuïteit te waarborgen.
71
Zijn er naast voorlichting andere acties die naar aanleiding van het
gezondheidsraadadvies over foliumzuur genomen zullen worden? Zo ja,
welke?
In mijn brief Ketenzorg zwangerschap en geboorte die mede de reactie vormt op het advies van de Gezondheidsraad «Naar een optimaal gebruik van foliumzuur» ben ik op uw vraag ingegaan (Tweede Kamer, 2007–2008 29 323 en 22 894, nr. 49). Zie verder het antwoord op vraag 22.
72
Wat zijn de concentraties aan PCB’s, dioxines en methylkwik in vette vis, en hoe verhouden deze zich tot de maximaal toegestane waarden voor deze stoffen?
In 2007 zijn door de VWA makreel-, haring- en palingmonsters onderzocht op PCB’s, dioxines en kwik (methylkwik is maximaal 90% van de totale kwik). Bij de paling betrof het monsters van kweekpaling (95% van de geconsumeerde paling) en wildvangpaling uit de grote rivieren (2% van
de geconsumeerde paling). De monsters van de makreel, haring en kweekpaling bleven ruimschoots onder de norm voor PCB’s, dioxinen en kwik. Bij de wildvangpaling uit de grote rivieren is de norm in een aantal gevallen ruimschoots overschreden. Deze normoverschrijding betrof vooral PCB’s. Dit wordt veroorzaakt door vroegere lozingen van zware industrieën. Deze locaties zijn in kaart gebracht. De sanering van deze locaties is opgenomen in het saneringsprogramma «Waterbodem Rijkswateren» van het Ministerie van V&W. Ook wordt handhavend opgetreden wanneer de VWA deze wildvangpaling uit de grote rivieren in de handel aantreft.
73
Op welke wijze is rekening gehouden met het feit dat hoe vetter de vis is,
hoe hoger de concentraties aan gifstoffen zijn?
Bij de normstelling wordt rekening gehouden met de hoeveelheid stoffen die in de vis voorkomt en de hoeveelheid vis die door de consument wordt geconsumeerd. Hierbij wordt ook dus rekening gehouden met het feit dat vette vis een hogere concentratie aan gifstoffen bevat.
74
Waarom is er in de Voedingsnota geen enkele aandacht besteed aan alternatieven voor visolie? Is de regering bereid de Voedingsnota op dit punt te herzien, zodat aandacht wordt besteed aan het feit dat omega-3-vetzuren EPA en DHA van nature ook voorkomen in o.a. bepaalde algen en zeewiersoorten? Zo neen, waarom niet?
Er bestaan inderdaad alternatieve bronnen, zoals algen en zeewier, van de omega-3-vetzuren EPA en DHA. Deze bronnen worden momenteel nog niet veel gebruikt voor producten met EPA of DHA, mede omdat het nog een kostbaar alternatief is. Gezien de interesse voor visvetzuren verwacht ik dat de markt hier de komende tijd op in zal spelen. Ik zie daarin geen primaire rol voor het kabinet.
75
Hoe verhoudt het voedingsadvies om meer vis te eten (1–2x per week) zich tot de teruglopende visbestanden ten gevolge van wereldwijde over-bevissing?
De Voedingsnota richt zich primair op de relatie tussen voeding en gezondheid. De Richtlijnen Goede Voeding 2006 van de Gezondheidsraad waarop de nota in belangrijke mate is gebaseerd, geven richtlijnen voor een gezond consumptiepatroon, zoals het advies om meer vis te eten. Onderzoek toont aan dat in Nederland gemiddeld slechts eenmaal per 2,5 week vis wordt gegeten. Het huidige consumptiepatroon staat in schril contrast met de door de Gezondheidsraad aanbevolen visconsumptie van tweemaal per week. De natuur-, milieu- en dierenwelzijnsaspecten van onder andere visproducten worden in een onlangs gestarte campagne van het Voedingscentrum benadrukt. Doel van deze campagne is de consument te stimuleren een bewuste keuze te maken bij de aankoop van voedsel, door te wijzen op duurzaamheidsaspecten die bij de productie een rol spelen.
De promotiecampagne «Van vis krijg je nooit genoeg» van het Nederlands Visbureau is erop gericht een perspectiefvolle afzetmarkt voor visproducten voor menselijke consumptie te creëren. Een sterke economische basis en een kansrijke toekomst zijn voorwaarden om investeringen in verduurzaming mogelijk te maken. De campagne hangt samen met andere activiteiten van het Nederlands Visbureau, zoals het stimuleren van verduurzaming door voorlichting aan de sector, die het bewustzijn en de kennis over verantwoorde productie moet vergroten. Een betere markt-
positie voor visproducten doet niets af aan de beperkende vangstquota en herstelmaatregelen van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) in open zee. Natuur-, milieu- en dierenwelzijnsaspecten van voedselproductie en consumptie worden nader besproken in de nota Voedsel en Consument, die begin 2009 wordt uitgebracht door de minister van LNV.
76
Hoe verhoudt het voedingsadvies om meer vis te eten zich tot de constatering van de Europese Commissie dat 80% van de Europese visbestanden zich inmiddels in de gevarenzone bevindt–waaronder tong, schol en tonijn–alsmede gelet op wereldwijde overbevissing?
Zie het antwoord op vraag 75.
77
Welke toename in de consumptie van vis is voorzien als gevolg van het voedingsadvies en zijn de ecologische gevolgen van deze toename doorgerekend? Zo ja, op welke wijze en wat zijn de resultaten? Zo neen, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 75.
78
Waarom is in de Voedingsnota bij het advies om meer vis te eten geen enkele aandacht besteed aan natuur-, milieu- en dierenwelzijnsaspecten, zoals een duurzaam aanbod in supermarkten van niet bedreigde vissen en vis die niet op een schadelijke manier is gekweekt of gevangen of op dieronvriendelijke wijze is gedood?
Zie het antwoord op vraag 75.
79
Waarom is in de Voedingsnota zo bescheiden gesteld dat ook zonder of met minder vlees een gezond voedingspatroon mogelijk is? Waarom wordt een voedingspatroon zonder of met minder vlees niet uitbundiger gepromoot in de Voedingsnota, gelet op het feit dat de regering in de begroting voor 2009 heeft aangegeven dat het verminderen van de consumptie van dierlijke eiwitten belangrijk is om de emissies van overige broeikasgassen te reduceren?
Deze nota richt zich primair op de relatie tussen voeding en gezondheid. De Richtlijnen Goede Voeding 2006, waarop de nota in belangrijke mate is gebaseerd, geeft geen aanleiding een voedingspatroon zonder of met minder vlees uitbundiger en over de gehele linie te promoten. Voor wat betreft de relatie tussen de consumptie van dierlijke eiwitten en de emissies van broeikasgassen en mogelijkheden om deze emissies via aanpassing van het consumptiepatroon te reduceren verwijs ik u naar de nota Voedsel en Consument, die begin 2009 wordt uitgebracht door de minister van LNV. Hierin zullen de ambities om te komen tot een meer bewust en duurzaam voedselconsumptiepatroon worden verwoord. Daarnaast zal het kabinet begin voorjaar 2009 komen met een agenda waarin stappen zijn opgenomen die moeten leiden tot een meer duurzame productie en consumptie van eiwitten.
80
Is de regering bereid vermindering van de vleesconsumptie een (meer prominente) plaats te geven in de Voedingsnota, aangezien een dieet met minder of geen vlees belangrijke ecologische voordelen heeft, gezien het ruimtebeslag van de veehouderij? Zo neen, waarom niet?
De andere waarden van voedselkwaliteit, zoals herkomst en milieuaspecten komen in de eerdergenoemde nota Voedsel en Consument aan de orde. Zie verder het antwoord op vraag 79.