Cijfers kabinet-Balkenende II (2003-2006)
Bij het aantreden van het kabinet-Balkenende II1, was de economische groei ongeveer stilgevallen en waren de overheidsfinanciën in hoog tempo aan het ontsporen. Vooral in de eerste fase van de kabinetsperiode werd er flink bezuinigd, waardoor het EMU-tekort vrij snel weer onder controle was. Het kabinet voerde ingrijpende hervormingen door in de sociale zekerheid en in de zorg, maar kwam ten val op het moment dat het na het 'zuur' het 'zoet' wil uitdelen.
Inhoudsopgave
Het nieuwe kabinet ging begin 2003 van start in een bijna-recessie. Over heel 2003 bedroeg de economische groei slechts 0,3%, nadat de groei in 2002 (0,1%) ook al zowat had stilgestaan. Vanaf 2004 begon de economie zich te herstellen, maar in internationaal perspectief bleef de Nederlandse economie het matig doen.
In 2006 versnelde de groei naar 3,5% en leek de belofte van premier Balkenende2 ('na het zuur komt het zoet') ingelost te worden. De coalitie plukte daar nauwelijks de vruchten van, want medio 2006 viel het kabinet. In de jaren 2003-2006 bedroeg de economische groei gemiddeld 2%. Dat was iets hoger dan in de jaren van het kabinet-Lubbers I3 (1,8%).
D66 kreeg tijdens de formatieonderhandelingen voor elkaar dat er veel aandacht kwam voor de kenniseconomie; de D66'er Laurens-Jan Brinkhorst4 werd minister van Economische Zaken. Naar Fins voorbeeld werd er een Innovatieplatform ingesteld onder voorzitterschap van de minister-president. De bedoeling was dat het platform de synergie tussen bedrijfsleven, wetenschap en overheid op het gebied van de kenniseconomie zou bevorderen, maar premier Balkenende gaf er op weinig inspirerende wijze leiding aan.
In de aanloop naar de verkiezingen van 2003 kreeg de schatkist te maken met tegenvallende financiële vooruitzichten. Na de verkiezingen kwamen daar nieuwe tegenvallers bovenop. De formatiepoging van een CDA/PvdA-kabinet liep stuk omdat de partijen er niet in slaagden het eens te worden over de financiële onderbouwing van een regeerakkoord.
Het CDA ging vervolgens onderhandelen met VVD en D66. De nieuwe coalitiegenoten werden het eens over een omvangrijk bezuinigingspakket. Er zou worden ingegrepen in de sociale zekerheid en de explosief stijgende zorgkosten en -premies zouden worden beteugeld. Op aandringen van D66 ging er meer geld naar onderwijs.
Het kabinet kreeg als kritiek dat het bezuinigingsbeleid de recessie verergerde. Er was echter wel reden om in te grijpen, want bij het aantreden van het kabinet waren de overheidsfinanciën niet meer onder controle. In 2000 had het EMU-overschot nog 1,9% BBP bedragen, terwijl in 2003 de EMU-tekortnorm van 3% bijna werd overschreden. Het begrotingssaldo was in 3 jaar tijd dus met zo'n 5%-punt BBP verslechterd.
De bezuinigingen hadden al vrij snel resultaat. In de loop van de kabinetsperiode traden verdere verbeteringen op dankzij een hoger wordende economische groei en meevallende aardgasbaten. Uiteindelijk realiseerde het kabinet een verbetering van het EMU-saldo van 3,2%-punt BBP. In de periode vanaf 1971 presteerde alleen het kabinet-Rutte II5 beter op dit punt.
Nadat D66-minister De Graaf6 (Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties) in het voorjaar van 2005 aftrad tijdens de 'Paascrisis', hielden CDA en VVD coalitiepartner D66 binnenboord door in het 'Paasakkoord' o.a. meer geld voor de kenniseconomie te reserveren.
In verband met de oplopende werkloosheid en de slechte staat van de overheidsfinanciën stuurde het kabinet aan op loonmatiging. In oktober 2003 kwam hierover een Najaarsakkoord tot stand met de sociale partners. De contractloonstijging in de marktsector daalde van 2,7% in 2003 naar 1,5% in 2004 en 0,8% in 2005, terwijl de arbeidsinkomensquote daalde van 75,7% in 2003 naar 70,3% in 2005.
In de periode 2003-2005 liep de werkloosheid eerst nog op, maar aan het eind van de kabinetsperiode herstelde de werkgelegenheid zich in hoog tempo. Het kabinet bevorderde het arbeidsaanbod (en daarmee loonmatiging) met een activerend arbeidsmarktbeleid. Staatssecretaris Rutte7 (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) legde de financiële verantwoordelijkheid voor de bijstand bij de gemeenten. Door de Wet Werk en Bijstand (WWB) kregen de gemeenten er belang bij dat bijstandsgerechtigden weer snel aan het werk zouden gaan.
Het kabinet wilde de fiscale subsidiëring van VUT en prepensioen afbouwen, omdat het de lage arbeidsparticipatie van oudere werknemers onverantwoord vond met het oog op de naderende vergrijzing. Dit leidde op 2 oktober 2004 tot een grote demonstratie van de vakbonden. Hierna kwam op 6 november in de Stichting van de Arbeid8 een akkoord tot stand over zowel prepensioen en levensloop als loonmatiging, WW en WAO. Het uiteindelijke resultaat was dat het kabinet de overgangsregelingen voor de oudere werknemers iets versoepelde.
Het kabinet nam meer maatregelen om de arbeidsdeelname van ouderen te bevorderen, zoals de herinvoering van de sollicitatieplicht voor oudere werknemers. De WW-vervolguitkering (een vervolguitkering na afloop van de WW-uitkering die tot 2 jaar kan duren) werd afgeschaft, zodat de WW minder als overbruggingsregeling richting prepensioen of AOW kon dienen. Later in de kabinetsperiode werd besloten tot een verkorting van de WW-duur van maximaal 5 jaar tot maximaal 38 maanden.
Het kabinet voerde enkele kleinere wijzigingen in het ontslagstel door, maar CDA-minister De Geus9 (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) schoof de discussie over versoepeling van het ontslagrecht voor zich uit. Coalitiepartners VVD en D66 wilden wel zo'n versoepeling, en ook het CDA zou later een versoepeling laten opnemen in de CPB-analyse van het CDA-verkiezingsprogramma 2006.
Het kabinet voerde grote veranderingen door in het stelsel van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. De toegang tot de WAO werd beperkt voor mensen die nog wel kunnen werken door een aanscherping van het zogenaamde Schattingsbesluit. Grote groepen WAO'ers werden herkeurd. Door een verlenging van de loondoorbetalingsplicht voor zieke werknemers van 1 naar 2 jaar, kregen werkgevers er belang bij zich meer in te spannen voor de reïntegratie van zieke werknemers.
Ook het WAO-stelsel als geheel werd hervormd. Minister De Geus voerde de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) in. Deze wet, die op 1 januari 2006 in werking trad, maakte onderscheid tussen volledig en duurzaam arbeidsongeschikten en gedeeltelijk arbeidsgehandicapten. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikten kwamen in de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA), waar ze een uitkering van 75% van het laatstverdiende loon kregen (vergeleken met 70% in de oude WAO).
Gedeeltelijk arbeidsgeschikten kwamen voortaan in de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA), die erop gericht was het financieel lonend te maken om weer gedeeltelijk te gaan werken. Voor mensen die voor een beperkt deel arbeidsongeschikt waren, was er helemaal geen regeling meer.
In 2005 kwam het tot een meningsverschil in de coalitie over de uitvoering van de WGA. CDA en vooral D66 wilden de regeling laten uitvoeren door private verzekeraars, omdat de bestaande publieke uitvoerder (het UWV) er geen belang bij had mensen aan een baan te helpen. VVD-minister Zalm10 (Financiën) verzette zich hier tegen.
Bij een overgang van een publieke uitvoering op basis van een omslagstelsel naar private uitvoering op basis van kostendekkende premies, moesten werkgevers die zich verzekeren in de beginfase meer premie betalen, en dat wilde de VVD niet. Uiteindelijk sloten de coalitiepartijen een compromis en werd de echte beslissing een tijdje uitgesteld.
Het WAO-beleid van het kabinet had succes. Het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringsjaren daalde van 816 duizend in 2003 naar 730 duizend in 2006. De daling begon al voor de invoering van de WIA. Deze afname werd niet alleen veroorzaakt door het door het kabinet-Kok II11 ingevoerde 'poortwachterstelsel', strengere claimbeoordelingen en herkeuringen en de verlenging van de loondoorbetalingsplicht, maar ook door het 'aankondigingseffect' van het nieuwe stelsel.
Aan het begin van de kabinetsperiode was sprake van enorme kostenstijgingen in de zorg. Dit leidde tot steeds hogere ziektekostenpremies die de zorg onbetaalbaar dreigden te maken en de werkgelegenheid schaden. Om de groei wat af te remmen voerde het kabinet een aantal pakketverkleiningen en eigen betalingen in. Ook kwam er een eigen risico in de vorm van een no claimregeling.
Nadat er in voorgaande kabinetten iedere keer weer impasses waren ontstaan in de besluitvorming, slaagde minister Hoogervorst12 (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) er in 2006 in om een nieuw zorgstelsel in te voeren. Het betrof op hoofdlijnen het stelsel zoals door minister Borst13 was ontworpen tijdens het kabinet-Kok II, waarbij het onderscheid tussen particulier en ziekenfondsverzekerden verdween.
In het nieuwe stelsel gingen verzekerden een nominale premie betalen die moest leiden tot concurrentie tussen zorgverzekeraars. Via de werkgevers werd daarnaast een inkomensafhankelijke premie voor de werknemers betaald. De inkomenseffecten van de stelselwijziging leidden tot veel onrust in de samenleving. Voor mensen met lagere inkomens vond inkomensreparatie plaats door middel van een zorgtoeslag. De zorgtoeslag paste binnen een groter stelsel van inkomenstoeslagen dat op aandringen van het CDA werd ingevoerd.
Mutatie (%), tenzij anders vermeld |
2003 |
2004 |
2005 |
2006 |
Gem. |
Verschil 2006-2003 |
---|---|---|---|---|---|---|
BBP (niveau, mrd €) |
506,7 |
523,9 |
545,6 |
579,2 |
538,9 |
72,5 |
BBP |
0,3 |
2,0 |
2,2 |
3,5 |
2,0 |
3,2 |
Arbeidsproductiviteit bedrijven (per uur) (%) |
1,9 |
1,9 |
2,7 |
1,5 |
2,0 |
-0,4 |
Relevante wereldhandel |
4,1 |
8,1 |
6,6 |
8,8 |
6,9 |
4,7 |
Wereldhandelsvolume |
5,8 |
10,8 |
7,9 |
9,4 |
8,5 |
3,6 |
Wereldeconomie |
4,3 |
5,4 |
4,9 |
5,5 |
5,0 |
1,2 |
% BBP |
2003 |
2004 |
2005 |
2006 |
Gem. |
Verschil 2006-2003 |
---|---|---|---|---|---|---|
EMU-saldo |
-3,0 |
-1,7 |
-0,3 |
0,2 |
-1,2 |
3,2 |
EMU-schuld |
49,6 |
49,8 |
49,2 |
44,7 |
48,3 |
-4,9 |
Bruto collectieve uitgaven |
44,5 |
43,6 |
42,4 |
43,5 |
43,5 |
-1,0 |
Collectieve lasten |
35,2 |
35,2 |
35,4 |
36,4 |
35,6 |
1,2 |
%, tenzij anders vermeld |
2003 |
2004 |
2005 |
2006 |
Gem. |
Verschil 2006-2003 |
---|---|---|---|---|---|---|
Inflatie (hicp) (%) |
2,2 |
1,4 |
1,5 |
1,6 |
1,7 |
-0,6 |
Inflatie (CPI) (%) |
2,1 |
1,3 |
1,7 |
1,1 |
1,6 |
-1,0 |
Arbeidsinkomensquote |
75,7 |
73,9 |
72,2 |
70,3 |
73,0 |
-5,4 |
Olieprijs (USD/vat) |
27,8 |
35,9 |
51,8 |
63,4 |
44,7 |
35,6 |
Contractloonmutatie marktsector |
2,7 |
1,5 |
0,8 |
1,9 |
1,7 |
-0,8 |
Dzd, tenzij anders vermeld |
2003 |
2004 |
2005 |
2006 |
Gem. |
Verschil 2006-2003 |
---|---|---|---|---|---|---|
Werkloosheid (%) |
4,8 |
5,7 |
5,9 |
5,0 |
5,4 |
0,2 |
Werkloosheid (personen) |
395 |
466 |
489 |
419 |
442,3 |
24,0 |
Groei werkgelegenheid (uren) (%) |
-1,1 |
0,3 |
-0,3 |
1,9 |
0,2 |
3,0 |
Werkloosheidsuitkeringen (uitkeringsjaren) |
223 |
271 |
281 |
240 |
253,7 |
17,5 |
Bijstand (WWB/IOAW/IOAZ) (personen) |
348 |
355 |
350 |
328 |
345,0 |
-19,6 |
Werkloosheids- + bijstandsuitkeringen |
571 |
625 |
630 |
568 |
598,7 |
-2,1 |
Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (uitkeringsjaren) |
816 |
801 |
778 |
730 |
781,1 |
-85,9 |
Uitkeringen ziekte (uitkeringsjaren) |
315 |
286 |
279 |
321 |
300,2 |
6,4 |
% |
2003 |
2004 |
2005 |
2006 |
Gem. |
Verschil 2006-2003 |
---|---|---|---|---|---|---|
i/a-ratio |
63,7 |
64,5 |
64,4 |
62,9 |
63,8 |
-0,8 |
Bruto participatiegraad 20-64 jaar |
71,3 |
71,8 |
72,3 |
72,9 |
72,1 |
1,6 |
Bruto participatiegraad 15-74 |
67,5 |
67,7 |
68,1 |
68,4 |
67,9 |
0,9 |
Netto participatiegraad 15-74 |
64,2 |
63,8 |
64,1 |
65,0 |
64,3 |
0,8 |
Meer over
- 1.Na de Tweede Kamerverkiezingen van 2003 werd het kabinet-Balkenende II gevormd. In dit kabinet werkten CDA, VVD en D66 samen. De CDA- en VVD-bewindslieden uit het voorgaande kabinet-Balkenende I keerden allen terug. Jan Peter Balkenende (CDA) werd wederom premier. Bijzonder waren het recordaantal van vijf vrouwen in het kabinet en het feit dat D66 voor het eerst aan een centrumrechts kabinet meedeed.
- 2.Zeeuwse CDA-politicus die negen jaar partijleider en acht jaar premier was. Afkomstig uit de wetenschap en partijideoloog, die eigen verantwoordelijkheid van burgers voorstond. Als Tweede Kamerlid financieel woordvoerder. Werd in 2001 onverwacht lijsttrekker van het CDA na de machtstrijd tussen De Hoop Scheffer en Van Rij. Leidde vanaf 2002 als premier kabinetten van wisselende samenstelling in een na de moord op Fortuyn politiek instabiele periode. Probeerde terugkeer van 'normen en waarden' op de politieke agenda te zetten. Nadat zijn tweede kabinet diverse hervormingen had doorgevoerd, was zijn vierde kabinet op dat punt minder daadkrachtig. Een bankencrisis werd wel bezworen. In zijn publieke optredens soms wat onhandig, maar niettemin - of juist daardoor - lange tijd populair en succesvol. De verkiezingen van 2010 verliepen voor zijn partij echter desastreus, waarna hij de politiek verliet. Sinds 2022 minister van staat.
- 3.Het kabinet-Lubbers I stond bekend om zijn 'no nonsense' beleid. De nieuwe premier sloeg een andere koers in dan zijn voorganger Van Agt. De ontsporing van de overheidsfinanciën werd tot 1985 succesvol gekeerd. Een aantrekkende wereldeconomie en loonmatiging na de ondertekening van het Akkoord van Wassenaar zorgden voor economisch herstel uit een diepe recessie.
- 4.D66-politicus, Europeaan in hart en nieren. Was al op jonge leeftijd hoogleraar in Groningen en stond bekend als scherp denker en debater. Werd staatssecretaris van Europese Zaken in het kabinet-Den Uyl en daarna Tweede Kamerlid. Volgde in 1981 Terlouw op als fractievoorzitter, maar vertrok na de verkiezingsnederlaag in 1982 uit de Haagse politiek. Via Europese ambtelijke en diplomatieke functies en het Europees Parlement keerde hij in 1999 verrassend terug als minister van Landbouw in het kabinet-Kok II. Saneerde de varkenshouderij en pakte krachtdadig de MKZ-crisis aan, al verweten boeren hem daarbij harteloos te zijn. Als minister van Economische Zaken in het kabinet-Balkenende II warm verdediger van sociaaleconomische hervormingen. Nadien hoogleraar internationaal en Europees recht en bestuur in Leiden.
- 5.Dit kabinet werd door VVD en PvdA gevormd na de Tweede Kamerverkiezingen van 12 september 2012. VVD-leider Mark Rutte werd voor de tweede keer premier. Onder leiding van informateurs Wouter Bos en Henk Kamp wisten de coalitiepartijen hun grote onderlinge verschillen te overbruggen. De formatie van het kabinet-Rutte II was één van de snelste kabinetsformaties ooit.
- 6.Thom de Graaf (1957) is sinds 1 november 2018 vicepresident van de Raad van State. Daarvoor was hij van 7 juni 2011 tot 20 september 2018 Eerste Kamerlid voor D66. Van juni 2015 tot juni 2018 was hij tevens fractievoorzitter. In 2007-2012 was hij burgemeester van Nijmegen en van 1 februari 2012 tot 26 september 2018 was hij voorzitter van de Vereniging Hogescholen. De heer De Graaf werd op jonge leeftijd gemeenteraadslid in Leiden en was daarnaast topambtenaar op Binnenlandse Zaken. In 1994 werd hij Tweede Kamerlid. Hij was lid van de enquêtecommissie IRT. In 1997 volgde hij Wolffensperger op als fractievoorzitter en hij leidde de D66-fractie tijdens paars II en Balkenende I, maar stapte na de verkiezingsnederlaag van 2003 op. Keerde in het kabinet-Balkenende II terug als vicepremier en minister voor Bestuurlijke vernieuwing. Zag in 2005 zijn voorstel voor de gekozen burgemeester stranden in de Senaat en trad toen af.
- 7.Mark Rutte (1967) is sinds 1 oktober 2024 secretaris-generaal van de NAVO. Hij was van 14 oktober 2010 tot 2 juli 2024 minister-president en minister van Algemene Zaken. Sinds 2006 was hij politiek leider van de VVD. In 2006-2010 was de heer Rutte fractievoorzitter van de VVD in de Tweede Kamer. Hij was van 17 juni 2004 tot 28 juni 2006 staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap belast met wetenschapsbeleid, beroepsonderwijs en studiefinanciering. Daarvoor was hij bijna twee jaar staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid belast met onder andere volksverzekeringen, bijstand en arbeidsomstandigheden. De heer Rutte was eerder voorzitter van de JOVD en manager bij een werkmaatschappij van Unilever.
- 8.De Stichting van de Arbeid (STAR) is een overlegorgaan voor de sociale partners.
- 9.Non-conformistische bewindsman van christelijk-gereformeerden huize. Kwam op 25-jarige leeftijd in dienst van het CNV en bracht het daar tot vicevoorzitter. Ondanks die vakbondsachtergrond had hij als minister van Sociale Zaken een moeizame relatie met de vakbeweging en weigerde FNV-voorman De Waal in 2004 publiekelijk hem de hand te schudden. Vooral zijn beleid om het aantal arbeidsongeschikten te verminderen door strengere keuringseisen leidde tot kritiek. Wilde echter boven alles mensen laten terugkeren naar een arbeidssituatie. Na een aarzelende start toonde hij zich later een krachtige bewindspersoon die vrijwel alle sociale wetten hervormde en de Bijstandswet verving door de Wet Werk en Bijstand. Stapte na zijn ministerschap over naar de OESO en was daarna jarenlang topman van het Bertelsmann Instituut.
- 10.Met twaalf jaar de langstzittende minister van Financiën. Kwam uit een eenvoudig milieu (zijn vader was kolenboer); hardwerkend en wars van dikdoenerij. Doorliep na een studie economie een ambtelijke loopbaan en werd gezaghebbend directeur van het Planbureau. Als minister in het paarse kabinet ontwikkelde hij een nieuwe begrotingsnorm die uitging van een strikte scheiding van overheidsinkomsten en -uitgaven. Was verantwoordelijk voor een omvangrijke herziening van het belastingstelsel en de invoering van de euro. Bepleitte strakke naleving van de begrotingsregels in de EU. Na de verkiezingen van 2002 fractievoorzitter en politiek leider van de VVD. Keerde echter na anderhalf jaar terug naar het ministerschap dat hem beter lag. Lag goed in het parlement zowel door zijn deskundigheid als joviale optreden. Na zijn ministerschap acht jaar voorzitter van de Raad van Bestuur van ABN AMRO.
- 11.De eerste jaren onder het kabinet-Kok II draaide de economie op volle toeren. De coalitiepartners richtten zich op de verdeling van de buit. Het hervormen van de economie raakte steeds meer op de achtergrond. Volgens het regeerakkoord moesten de inkomstenmeevallers voor een groot deel aan lastenverlichting worden besteed. PvdA en D66 wilden echter meer 'investeren'.
- 12.Behendig, zelf- en doelbewust VVD-politicus, die al na vier jaar Tweede Kamerlidmaatschap tot het kabinet toetrad. Was medewerker en tekstschrijver van Frits Bolkestein en werd als Kamerlid financieel woordvoerder. Als staatssecretaris van Sociale Zaken in het kabinet-Kok II bracht hij onder meer de Wet poortwachter tot stand, die snelle reïntegratie van zieke en arbeidsongeschikte werknemers moest bevorderen. Minister van Financiën in het kabinet-Balkenende I. Als minister van Volksgezondheid in het kabinet-Balkenende II voerde hij een nieuw zorgstelsel in, waardoor het ziekenfonds verdween en er meer marktwerking kwam. Debater die soms licht geraakt was en fel reageerde, maar die ook goed kon incasseren. Was in 2007-2011 bestuursvoorzitter van de AFM en is nu voorzitter van de International Accounting Standards Board te Londen.
- 13.Minister van Volksgezondheid in de kabinetten-Kok en bij de verkiezingen 1998 lijsttrekker van D66. Werd na een loopbaan als arts, ziekenhuisdirecteur, hoogleraar en vicevoorzitter van de Gezondheidsraad minister in het kabinet-Kok I en in het Kok II tevens vicepremier. Tijdens haar ministerschap werden medisch-ethische kwesties geregeld zoals euthanasie, medisch-wetenschappelijk onderzoek en onderzoek met embryo's. Kreeg als minister te maken met de problematiek van wachtlijsten in de zorg en het tekort aan medisch personeel en werd hierover fel aangevallen door de oppositie van links en rechts. Deskundige minister die veel wetgeving tot stand bracht. Riep door haar liberale opvattingen in medisch-ethische kwesties in sommige kringen wel weerstand op, maar werd algemeen geacht als een wijze en betrokken bewindsvrouw.