Gevolgen kabinetscrisis
Het uitbreken van een kabinetscrisis1 kan, afhankelijk van de oorzaak, verschillende gevolgen hebben. Enkele ministers (meestal van één partij) kunnen bijvoorbeeld ontslag nemen, ministers kunnen hun portefeuilles ter beschikking stellen, er kan een interim-kabinet komen of het zittende kabinet kan demissionair worden.
Met het aanbieden van ontslag geven bewindspersonen feitelijk aan direct 'weg' te willen. Het ter beschikking stellen van de portefeuille (of in het geval van minister zonder portefeuille2, de functie) betekent dat een minister pas op termijn weg wil, afhankelijk van de uitkomst van bijvoorbeeld een (in)formatie3.
Overigens kan de uitkomst materieel gezien hetzelfde zijn, want de koning kan in beide gevallen het verzoek in beraad houden. Als dat zo is, betekent het dat de ministers demissionair4 aanblijven tot er opvolgers zijn, of anders gezegd: tot er een nieuw kabinet5 is.
Aan de hand van de parlementaire geschiedenis worden de diverse varianten op een rij gezet.
Inhoudsopgave
Na de kabinetscrises van 19556, 19607, 19658, 19669, 198110, 198911, 199912, april 200213 en oktober 200214 boden alle ministers hun ontslag aan.
In 1955, 1960, 1966, 1989 gebeurde dat na een conflict met de (meerderheid) van de Tweede Kamer15. In 1955, 1960 en 1981 werden geslaagde lijmpogingen ondernomen, waarna de ministers konden terugkomen op hun ontslagaanvrage.
In 1965 was een intern conflict over de omroep reden voor de ontslagaanvrage. De lijmpoging die hierop volgde, mislukte en daarna werd een nieuw kabinet (het kabinet-Cals16) gevormd.
In 1999 was de verwerping van het grondwetsvoorstel over het correctief referendum in de Eerste Kamer voor alle ministers en staatssecretarissen reden hun ontslag aan te bieden.
In april 2002 was er geen conflict (noch met de Kamer, noch intern), maar namen alle ministers de verantwoordelijkheid op zich van het mislukte beleid rond Srebrenica.
In oktober 2002 waren de problemen rond de LPF-ministers Bomhoff17 en Heinsbroek18 reden voor CDA en VVD om hun steun aan het kabinet op te zeggen. Alle ministers boden daarop hun ontslag aan.
In 1951 bood VVD-minister Stikker19 zijn ontslag aan en zagen de overige ministers daarin aanleiding hun portefeuilles en functies ter beschikking te stellen. Hetzelfde deed zich voor in 1958 na aanneming van een onaanvaardbaar verklaard amendement. De PvdA-ministers boden hun ontslag aan en de overige ministers stelden hierna hun portefeuilles (en functie) ter beschikking.
In 1972 konden de ministers van DS'7020 zich niet verenigen met het financieel-economisch beleid. Hun ontslagaanvraag was reden voor de overige ministers om hun portefeuilles (en functies) ter beschikking te stellen. Zij deden dat overigens pas drie dagen nadat de DS'70-bewindslieden te kennen hadden gegeven op te stappen.
De uitkomst van kabinetsberaad over de grondpolitiek was in 1977 voor de bewindslieden van KVP21 en ARP22 reden om hun ontslag aan te bieden. Zij waren het niet eens met het genomen meerderheidsbesluit over herziening van de Onteigeningswet. De ontslagaanvrage was voor de overige ministers reden hun portefeuilles en functies ter beschikking te stellen.
In 1982 konden de PvdA-ministers zich niet verenigen met een ministerraadsbesluit over het financieel-economisch beleid. Zij en de PvdA-staatssecretarissen boden daarom hun ontslag aan. Voor de bewindslieden van D66 was dit reden direct hun portefeuilles ter beschikking te stellen. De CDA-bewindslieden namen (later diezelfde dag) na intern beraad een overeenkomstig besluit.
Bij de crisis in 2006 was de ontslagaanvrage door de D66-bewindslieden voor de ministers van CDA en VVD reden om hun portefeuilles en functies ter beschikking te stellen.
In 2010 boden de bewindslieden van PvdA-huize hun ontslag aan en stelden de ministers van CDA en ChristenUnie hun portefeuilles ter beschikking.
Na het uitbreken van de crises in 1977, 1989 en april 2002 bleven alle bewindslieden demissionair aan (de ontslagaanvrage werd door de koningin in beraad gehouden).
Omdat de crisis in 1977 kort voor de reeds geplande verkiezingen uitbrak, werd vorming van een interim-kabinet onnodig geacht. Het demissionaire kabinet moest wel de Tweede Kamer ontbinden en (vervroegde) verkiezingen uitschrijven, omdat afhandeling van de grondwetsherziening (die automatisch tot Kamerontbinding23 zou hebben geleid) door de Eerste Kamer24 werd uitgesteld.
In 1989 ontstond een conflict tussen de VVD-fractie en het kabinet-Lubbers II25 over het reiskostenforfait. Alle ministers zagen hierin aanleiding om hun ontslag aan te bieden, maar dit verzoek werd pas ingewilligd na de verkiezingen en na vorming van een nieuw kabinet (Lubbers III26). Het demissionaire kabinet schreef nieuwe verkiezingen uit.
In april 2002 bleven eveneens alle ministers demissionair aan. Vanwege de grondwetsherziening in eerste lezing was de Tweede Kamer al ontbonden; verkiezingen waren op het moment van het uitbreken van de crisis dan ook al uitgeschreven.
Na het uitbreken van de crisis in 1972 werd aan de DS'70-bewindslieden ontslag verleend. Premier Biesheuvel27 kreeg de opdracht een kabinet te formeren. Hij poogde de breuk met DS'70 te lijmen, waarbij hij de hulp inriep van een adviseur, oud-minister Y. Scholten28. Toen deze poging niet slaagde, kwamen de bewindslieden van KVP, ARP, CHU29 en VVD terug op hun besluit om hun portefeuilles en functies ter beschikking te stellen.
In feite regeerde het kabinet-Biesheuvel30 (als 'romp'-kabinet) verder. De post van minister Drees31 was al direct overgenomen door minister Udink32 en minister Van Veen nam de taken over van minister De Brauw33. Dit (missionaire) minderheidskabinet34 schreef (na enige tijd) nieuwe verkiezingen uit en diende in 1973 de begroting 1973.
In oktober 2003 boden alle ministers hun ontslag aan. Dit werd verleend aan de ministers Bomhoff en Heinsbroek, terwijl de overige ministers demissionair aanbleven. De opengevallen posten werden opgevuld door zittende bewindslieden. Het demissionaire kabinet ontbond de Kamer en schreef verkiezingen uit. Omdat er geen conflict met de Kamer was, ging het om een demissionair meerderheidskabinet.
Na het vertrek van de PvdA-ministers in 2010 namen twee staatssecretarissen (De Jager35 en Huizinga-Heringa36) en andere ministers de opengevallen portefeuilles over. In feite was er dus noch een volledige nieuw kabinet, noch een interim-kabinet. Maar het 'romp'-kabinet functioneert wel als 'interim-kabinet', want behalve het organiseren van de voor 9 juni uitgeschreven verkiezingen, behartigt het (minderheids)kabinet alleen de lopende zaken. Bovendien is het kabinet vooral in politieke zin anders samengesteld dan vóór de crisis. Daarmee is er een overeenkomst met het (tweede) kabinet-Biesheuvel dat doorregeerde in gewijzigde politieke samenstelling.
Na het uitbreken van de crisis in 1958 slaagde minister van Staat Beel37 er in een interim-kabinet te vormen, waarvan hij zelf de leiding op zich nam. De posten van de PvdA-ministers, aan wie ontslag werd verleend, werden door zittende ministers waargenomen. Het interim-kabinet ontbond direct de Kamer en schreef verkiezingen uit.
In 1966 werd door oud-minister Zijlstra38 een interim-kabinet gevormd, dat verkiezingen uitschreef en de begroting 1967 voor zijn rekening nam. Ook het belangrijke wetsvoorstel over de omroep werd tijdens dit kabinet behandeld. De zittende ministers van KVP (met uitzondering van minister Bogaers39) en ARP keerden terug en de opengevallen posten werden opgevuld. Het kabinet-Zijlstra was een minderheidskabinet.
Strikt genomen zou ook het in 1951 gevormde tweede kabinet-Drees als een interim-kabinet kunnen worden beschouwd. Feitelijk ging het echter om voortzetting in nieuwe samenstelling van het kabinet-Drees I. Stikker en de enkele andere ministers behielden hun post en daarnaast werden er zes nieuwe ministers benoemd.
Na verkenningen door informateur Steenkamp40 werd in 1982 een derde kabinet-Van Agt gevormd. De posten van de PvdA-ministers, aan wie ontslag werd verleend, werden opgevuld. Enkele CDA-staatssecretarissen (Deetman41, De Boer42 en De Graaf43) werden minister en premier Van Agt44 nam Buitenlandse Zaken 'erbij'. D66 kreeg twee nieuwe ministers, Rood45 en Nypels46. Ook dit minderheidskabinet schreef direct verkiezingen uit.
Meer over
- 1.Een kabinet kan vanwege een intern conflict of door een conflict met Tweede Kamer of Eerste Kamer ten val komen. Bij interne conflicten kan worden gedacht aan een meningsverschil tussen ministers over een te nemen maatregel of over een wetsvoorstel dat in behandeling is.
- 2.Een minister zonder portefeuille is verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein, maar heeft niet de politieke leiding over een ministerie. Ministers zonder portefeuille hebben, anders dan staatssecretarissen, zitting in de ministerraad en kunnen dus ook meestemmen over alle beslissingen. De benoeming van een minister speciaal voor een bepaald beleidsterrein is een teken dat men dit onderwerp belangrijk vindt.
- 3.Na elke Tweede Kamerverkiezing, of soms na de val van een kabinet, begint het proces van de formatie van een nieuw kabinet. Doel van de kabinetsformatie is een kabinet te vormen dat enerzijds kan rekenen op steun van de meerderheid van de Tweede Kamer en anderzijds tot een gezamenlijk beleid kan komen. De Grondwet is vrij bescheiden wat betreft de kabinetsformatie. Slechts de artikelen 43 en 48 van de Grondwet spreken over de vorming van een kabinet: ministers en staatssecretarissen worden bij koninklijk besluit benoemd.
- 4.Als een kabinet of minister ontslag heeft gevraagd aan de koning(in), maar dit ontslag nog niet is verleend, noemen we dat demissionair. Het is na 1922 gebruikelijk dat een kabinet op de dag van de verkiezingen zijn ontslag aanbiedt, tenzij het dat eerder al had gedaan vanwege een kabinetscrisis.
- 5.Met het begrip kabinet worden alle ministers en staatssecretarissen bedoeld. Een kabinet wordt genoemd naar de minister-president, bijvoorbeeld het kabinet-Drees of het kabinet-Kok. In het spraakgebruik worden de begrippen regering en kabinet vaak door elkaar gebruikt. Strikt genomen, is er echter een verschil tussen beide. Met de term 'regering' duiden we het staatshoofd (koning of koningin) samen met de ministers aan.
- 6.Op 17 mei 1955 kwam het derde kabinet-Drees ten val, nadat de ontwerp-Huurwet door de Tweede Kamer was verworpen. Het conflict was het gevolg van een zakelijk geschil tussen vrijwel de gehele Kamer en het kabinet over een huurverhoging en belastingverlaging. Daarnaast ging het om een conflict tussen de PvdA en de andere coalitiepartijen.
- 7.Op 23 december 1960 kwam het kabinet-De Quay ten val, nadat de Tweede Kamer een motie-Van Eibergen had aangenomen, waarin om de bouw van 5000 extra woningwetwoningen werd gevraagd. Minister Van Aartsen had aanneming van deze door zijn partijgenoot ingediende motie ontraden. Hij verbond daar zijn politieke 'lot' en daarmee het lot van het gehele kabinet aan.
- 8.Op 27 februari 1965 kwam er een voortijdig einde aan het in 1963 gevormde kabinet-Marijnen. De exacte geschilpunten bleven duister, maar duidelijk was wel dat de ministers in het kabinetsberaad geen overeenstemming hadden kunnen bereiken over het omroepbeleid. De vragen die daarbij speelden, waren: op grond van welke criteria moeten nieuwe omroeporganisaties worden toegelaten, en hoe moet het met reclame op de televisie.
- 9.Het slot van de algemene beschouwingen over de begroting voor 1967 in de nacht van 13 op 14 oktober 1966 staat bekend als de Nacht van Schmelzer. Het debat eindigde namelijk in de nachtelijke uren met de aanneming van een door KVP-fractievoorzitter Schmelzer ingediende motie, die door het kabinet-Cals tot motie van wantrouwen was verklaard. Die stemmingsuitslag leidde tot de val van het kabinet.
- 10.Op 12 mei 1982 kwam er een einde aan het acht maanden eerder gevormde tweede kabinet-Van Agt. De directe aanleiding van de kabinetscrisis was onenigheid over het financieel-economisch beleid. De coalitiepartijen wisten geen overeenstemming te bereiken over bezuinigingen en de financiering van het werkgelegenheidsbeleid. De PvdA-ministers stelden daarop hun portefeuilles ter beschikking.
- 11.Op 3 mei 1989 kwam er een einde aan bijna zeven jaar samenwerking tussen CDA en VVD onder minister-president Ruud Lubbers. De VVD-fractie kon zich niet vinden in het door het kabinet genomen besluit over afschaffing van het reiskostenforfait.
- 12.In de nacht van 18 op 19 mei 1999 kreeg een wetsvoorstel tot invoering van de mogelijkheid voor een correctief referendum in de Eerste Kamer niet de vereiste tweederde meerderheid. Daarop bood het kabinet in de loop van 19 mei zijn ontslag aan. Vooral D66 was zeer ontstemd en teleurgesteld over de verwerping, omdat zij het referendum als één van haar 'kroonjuwelen' beschouwde.
- 13.Op 16 april 2002 boden de ministers en staatssecretarissen van het tweede kabinet-Kok hun ontslag aan naar aanleiding van het rapport van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) over het bloedbad bij Srebrenica. In dit rapport werden de gebeurtenissen uiteengezet die in juli 1995 tot de moord door Serviërs op 7000 Bosnische mannen hadden geleid. Daarbij werd vooral ingegaan op de rol van het Nederlandse VN-bataljon (Dutchbat), dat de bevolking had moeten beschermen.
- 14.Op woensdag 16 oktober 2002 kwam het kabinet-Balkenende I ten val. Na wekenlange geruzie tussen de LPF-ministers Bomhoff en Heinsbroek hadden de overige ministers, inclusief de LPF-collega's, aangedrongen op hun vertrek.
- 15.De Tweede Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
- 16.Dit centrumlinkse kabinet van KVP, PvdA en ARP was het eerste sinds 1958 met de sociaaldemocraten. Minister-president was KVP-leider Jo Cals. Zijn kabinet volgde het kabinet-Marijnen op, zonder dat er tussendoor verkiezingen werden gehouden. Het kabinet-Cals stond bekend als 'kabinet van sterke mannen' en had bij zijn aantreden op 14 april 1965 veel ambities.
- 17.Econoom die namens de LPF in het eerste kabinet-Balkenende minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en viceminister-president was. Kwam uit een 'rood' Leids gezin en was een kritisch columnist. Zette zich als hoogleraar in voor instelling van een economisch onderzoeksinstituut (Nyfer) dat de concurrentie moest aangaan met het Centraal Planbureau. Erudiet, maar ook overtuigd van eigen gelijk, wat soms aanleiding was tot irritatie bij anderen. Toen zijn collega-minister Heinsbroek met steun van fractievoorzitter Wijnschenk zijn positie als LPF-vicepremier leek aan te willen tasten, leidde dit tot spanningen en conflicten in de LPF. Dit had uiteindelijk beider vertrek tot gevolg. CDA en VVD bewerkstelligden daarna de val van het kabinet. Keerde daarna terug naar de wetenschap.
- 18.Flamboyante zakenman, die fortuin maakte in de platenindustrie en die door LPF-voorman Ferry Hoogendijk werd gevraagd voor het ministerschap. Zoon van een manager uit de distilleerderijbranche. Na een diplomatieke opleiding koos hij voor een loopbaan in de platenbusiness, die eindigde als directeur van Arcade. Daarna handelaar in eigendomsrechten. Als minister van Economische Zaken in het kabinet-Balkenende I wilde hij doorbreking van Haagse gewoonten. Dat leverde hem in sommige kringen populariteit op, waarna hij zich opwierp als nieuwe LPF-leider. Dit leidde tot een conflict met LPF-vicepremier Bomhoff en uiteindelijk tot beider gedwongen aftreden. Zag daarna af van een verdere politieke loopbaan.
- 19.Liberale naoorlogse voorman met een nuchtere, zakelijke inslag. Zoon van een Groningse herenboer. Begon als bankier en was later directeur van bierbrouwerij Heineken. Legde als organisator van de Stichting van de Arbeid tijdens de Tweede Wereldoorlog de basis voor de naoorlogse overlegeconomie. In 1946 medeoprichter van de Partij van de Vrijheid en in 1948 van de VVD. Werd in dat jaar als minister van Buitenlandse Zaken opgenomen in het kabinet-Drees I. Tijdens zijn ministerschap werd de NAVO opgericht en de aanzet gegeven voor Europese samenwerking. Hijzelf was vooral atlanticus en tegenstander van Europees federalisme. Kwam in 1951 in conflict met partijleider Oud over Nieuw-Guinea. Na zijn vertrek uit de politiek ambassadeur en daarna secretaris-generaal van de NAVO. Stond bekend als tamelijk ijdel.
- 20.DS'70 was een centrumrechtse sociaaldemocratische partij. De partij werd opgericht in 1970 als afsplitsing van de Partij van de Arbeid, door leden die ontevreden waren over de koers van die partij, zowel op financieel-economisch gebied als bij het buitenlands beleid. De partij was tot juli 1972 vertegenwoordigd in het kabinet-Biesheuvel I.
- 21.De KVP was een christendemocratische partij, die, hoewel zij voor iedereen openstond, vrijwel uitsluitend aanhang had onder de katholieken. De partij was in 1945 de opvolger van de vooroorlogse RKSP. In 1980 fuseerde zij met ARP en CHU tot het CDA. De KVP had met name in sommige streken (Limburg, Noord-Brabant, delen van Gelderland, Twente) een sterke machtspositie.
- 22.De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
- 23.Als een kabinet gevallen is, wordt als regel de Tweede Kamer ontbonden. De regering heeft daar Grondwettelijk het recht toe. Door Kamerontbinding kan de regering bij een conflict een uitspraak van de kiezers vragen. Die 'regel' bestaat sinds 1972. Na een besluit tot Kamerontbinding moeten altijd binnen 40 dagen nieuwe verkiezingen worden uitgeschreven.
- 24.De Eerste Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging en heeft met name een rol op wetgevend gebied. Over een wetsvoorstel moet, als de Tweede Kamer het heeft aangenomen, ook door de Eerste Kamer worden gestemd. De Eerste Kamer kan een wetsvoorstel nog tegenhouden.
- 25.Dit kabinet was qua politieke samenstelling een voortzetting van het eerste kabinet-Lubbers. De coalitiepartijen CDA en VVD hadden bij de verkiezingen van 1986 hun gezamenlijke meerderheid in de Tweede Kamer behouden.
- 26.In het derde kabinet-Lubbers werkte het CDA samen met de PvdA. De VVD, coalitiepartner van het CDA in het voorgaande kabinet-Lubbers II, belandde na de verkiezingen van 1989 in de oppositie. CDA-leider Ruud Lubbers werd voor de derde keer premier.
- 27.Charismatische ARP-voorman, minister van Landbouw en premier. Afkomstig uit Haarlemmerliede en net als Colijn een boerenzoon. Kwam via de Christelijke boeren- en tuindersbond in de Kamer, waarvan hij al snel een gerespecteerd lid was. Werd in 1963 minister van Landbouw en vicepremier. Na een mislukte poging een kabinet te vormen in 1967 fractievoorzitter. Was zowel criticaster als steunpilaar van het kabinet-De Jong. Pleitbezorger van christendemocratische samenwerking. In 1971 alsnog premier van een instabiel kabinet, dat na een jaar ten val kwam. Behaalde in november 1972 met zijn partij een goed verkiezingsresultaat, maar verdween korte tijd later vrij geruisloos uit de politiek toen zijn partij aanstuurde op een kabinet met de PvdA. Populair in eigen kring. Harde werker, pragmatisch maar ook soms erg rechtlijnig. Werd vanwege zijn lange gestalte (bijna twee meter) 'mooie Barend' genoemd.
- 28.Uit de advocatuur afkomstige CHU-politicus. Staatssecretaris van onder meer kunsten in het kabinet-De Quay die toen een Monumentenwet en een nieuwe Archiefwet tot stand bracht. Had toen ook bemoeienis met de mogelijke komst van commerciële omroep. Werd in 1963 minister van Justitie in het kabinet-Marijnen en zorgde voor een nieuwe wettelijke regelingen voor de kansspelen en voor het toelaten van vreemdelingen. Verbood in 1964 de tv-uitzendingen vanaf het REM-eiland in de Noordzee. Verliet in 1965 de politiek, maar trad in 1972 nog wel op als bemiddelaar na de val van het kabinet-Biesheuvel. Zoon van de hoogleraar Paul Scholten. Pragmatisch politicus en bekwame jurist.
- 29.De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
- 30.Dit kabinet kwam tot stand na de Tweede Kamerverkiezingen van 1971. De partijen die het voorgaande kabinet-De Jong hadden gevormd (KVP, CHU, ARP en VVD) verloren bij deze verkiezingen hun meerderheid. Met nieuwkomer DS'70 als vijfde regeringspartij kon het beleid van het vorige kabinet echter voortgezet worden. Minister-president Barend Biesheuvel was afkomstig uit de ARP.
- 31.Voorman van DS'70 en Rekenkamerlid. Maakte carrière als ambtenaar op Financiën en hoogleraar openbare financiën. Stapte in 1971 de politiek in als aanvoerder van DS'70, een rechtse afsplitsing van de PvdA. Bekend als 'de jonge Drees' en als 'zoon van' verwierf hij een zekere populariteit. Zijn partij kwam de Kamer binnen met acht zetels en werd regeringspartij in het kabinet-Biesheuvel. Drees zelf werd minister van Verkeer en Waterstaat. Zette zich in voor bevordering van het openbaar vervoer. Was feitelijk meer ambtenaar en hoogleraar dan politicus. Beschikte over 'droge' humor, vriendelijk en overtuigd van eigen gelijk (wat hij overigens soms ook had). Vanaf 1973 fractieleider in de Tweede Kamer, die met veel interne verdeeldheid te maken kreeg. Besloot zijn bestuurlijke loopbaan als lid van de Algemene Rekenkamer, een functie waarvoor hij geknipt was.
- 32.CHU-politicus en econoom, die in 1967 minister voor Ontwikkelingssamenwerking werd in het kabinet-De Jong. Was op dat moment directeur van de Centrale Kamer voor Handelsbevordering en lid van de Rijnmondraad. Wist de begrotingsnorm van 1 procent ontwikkelingshulp vast te leggen door met aftreden te dreigen. Voerde in 1971 als lijsttrekker van de CHU een weinig succesvolle verkiezingscampagne waarin 'law and order' centraal stonden. Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in het kabinet-Biesheuvel I en II. Voerde de huurharmonisatie in waarover de linkse oppositie hem fel aanviel. Was na het aftreden van Drees jr. een klein jaar tevens minister van Verkeer en Waterstaat. Speelde na zijn ministerschap een belangrijke rol bij de ondergang van het OGEM-concern. Praatgrage man, niet vrij van pedanterie. Had een wat theatrale wijze van spreken.
- 33.DS'70-bewindsman en Tweede Kamerlid. Deftige jonkheer, oud-verzetsman en Irene-brigadier, die vanuit het verzekeringswezen minister werd in het kabinet-Biesheuvel. Wist als minister voor wetenschappelijk onderwijs slechts met moeite zijn wetsvoorstel tot verhoging van het college- en inschrijvingsgeld voor studenten door de Eerste Kamer te loodsen. Sprak in de ministerraad met trompetachtige stem en lag slecht bij sommige collegae (met name bij Boersma), die hem te star vonden. Werd na zijn vertrek als minister Tweede Kamerlid en kwam in 1975 in conflict met Drees jr. over de koers van de partij. Stapte later over naar D66. Begin jaren tachtig voorzitter van de Brede Maatschappelijke Discussie over kernenergie.
- 34.Als regel steunen kabinetten op het moment dat zij worden gevormd op een meerderheid van Tweede (en Eerste) Kamer. Als dat niet het geval is, spreken we van een minderheidskabinet.
- 35.Uit de ICT-wereld afkomstige CDA-bewindspersoon, die als plaatsgenoot van premier Balkenende tot diens getrouwen behoorde. Werd, na penningmeester van het CDA te zijn geweest, in 2007 staatssecretaris van fiscale zaken in het kabinet-Balkenende IV. Toen de PvdA-bewindslieden in 2010 opstapten, werd hij minister van Financiën en hij bleef dat tot november 2012 in het kabinet-Rutte I. Had veel bemoeienis met de grote problemen in de eurozone en met name de Griekse schuldenkwestie. Stelde zich pragmatisch op. In het voorjaar van 2012 bracht hij, na de val van het kabinet het Lenteakkoord tot stand, zodat ons land aan EU-begrotingsregels voldeed. Van augustus 2014 tot maart 2020 bekleedde hij een topfunctie bij KPN. Zakelijke, nuchtere en populaire minister. Liefhebber van mooie auto's.
- 36.Tineke Huizinga (1960) is sinds 11 juni 2019 lid van ChristenUnie-fractie in de Eerste Kamer en sinds 6 april 2021 fractievoorzitter. In de periode 2002-2007 was zij Tweede Kamerlid. Was toen lid van de parlementaire enquêtecommissie Srebrenica. Was daarna staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat in het vierde kabinet-Balkenende en na het uittreden van de PvdA-bewindsliden in 2010 acht maanden minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. In 2015-2018 was zij directeur van de Stichting "Wilde Ganzen". Eerder was zij gemeenteraadslid in Heerenveen. Als Eerste Kamerlid houdt mevrouw Huizinga zich bezig met Europese zaken, buitenlands beleid en defensie en immigratie en asiel.
- 37.Katholieke staatsman. Eén van de belangrijkste politici van na 1945. Begon zijn loopbaan als gemeenteambtenaar. In 1945 werd hij minister van Binnenlandse Zaken en als zodanig speelde hij een voorname rol bij de naoorlogse zuiveringen. Was als premier en Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon een vooraanstaande figuur in het moeizame proces van dekolonisatie. Voorstander van militair optreden (politionele acties) tegen de Republiek Indonesia. Na terugkeer uit Indië hoogleraar en in 1951 weer minister van Binnenlandse Zaken en in het kabinet-Drees III tevens vicepremier. Had een goede band met Drees. In de jaren vijftig en zestig als (in)formateur betrokken bij de vorming van diverse kabinetten, vooral van centrumrechtse signatuur. Belangrijk adviseur en vertrouweling van koningin Juliana. Gezagvol, inventief en doortastend politicus, die vaak als regelaar en 'bruggenbouwer' fungeerde. Ook een wat dorre formalistische jurist, die als bijnaam 'de Sfinx' had. In de persoonlijke omgang echter veel minzamer.
- 38.Bekwame en gezagvolle econoom van ARP-huize. Werd al op jonge leeftijd, na hoogleraar aan de VU te zijn geweest, minister van Economische Zaken in het kabinet-Drees III en later in het kabinet-De Quay minister van Financiën. Ontwikkelde in die laatste functie een norm voor een trendmatig begrotingsbeleid. Gold in de ARP als modern en pragmatisch, maar riep soms weerstanden op door zijn rechtlijnigheid. Hoewel hij zichzelf niet als politicus beschouwde, was hij tweemaal lijsttrekker van de ARP. Werd als premier van een interim-kabinet een populair politicus, mede door een oudejaarsconference van Wim Kan. Nadien een behoedzame president van De Nederlandsche Bank, die vaak waarschuwde tegen groei van overheidsuitgaven. Had ook internationaal gezag. Was een uitstekend spreker, die helder ingewikkelde problemen kon uitleggen zonder vakjargon te gebruiken.
- 39.Katholiek politicus en econoom, die in 1959 als 34-jarige Tweede Kamerlid voor de KVP werd en vier jaar later minister van Volkshuisvesting in het kabinet-Marijnen. Vertegenwoordiger van de vakbondsvleugel van de KVP. Voerde de woningproductie op tot 100.000 per jaar. Als minister in het kabinet-Cals bracht hij de Tweede Nota Ruimtelijke Ordening uit, waarin het groeikernenbeleid centraal stond. Bekwaam onbaatzuchtig man, maar enigszins monomaan. Als bewindsman het type van een stoommachine die niet was te stoppen als hij eenmaal op gang was. Stond bekend als tamelijk emotioneel. In 1968 medeoprichter van de PPR. Voelde zich daar al gauw niet meer thuis vanwege het niet-confessionele karakter en keerde terug in de moederschoot van de KVP.
- 40.Katholieke hoogleraar en 'geestelijke vader' van het CDA. Leidde met groot enthousiasme en vasthoudendheid de federatie van KVP, ARP en CHU en het fusieproces van die drie partijen, dat in 1980 uitmondde in het CDA. Was aanvankelijk ondernemer in de conservenindustrie en daarna hoogleraar sociaal recht in Eindhoven. Leidde ook een pastoraal concilie over vernieuwing van de Nederlandse katholieke kerk. Stond enige jaren bekend als 'Rooie Piet', maar was wel de architect van het centrumrechtse kabinet-Biesheuvel. Politieke peetvader van Dries van Agt. Als Eerste Kamervoorzitter leidde hij de vergaderingen met kenmerkende roomse blijmoedigheid. Na zijn afscheid als Kamervoorzitter nog acht jaar 'gewoon' senator. Samenbindende figuur die overeenkomstig de leer van Thomas van Aquino inzet voor de publieke zaak als opdracht zag.
- 41.Vooraanstaande in Den Haag geboren politicus van CHU-huize. Begon zijn loopbaan bij een protestants-christelijke onderwijsorganisatie. Werd, na vier jaar de CDA-onderwijswoordvoerder in de Tweede Kamer te zijn geweest, staatssecretaris van voortgezet onderwijs. Minister van Onderwijs en Wetenschappen in de kabinetten-Lubbers. Had daar de lastige taak omvangrijke bezuinigingen door te voeren en kwam zwaar onder vuur te liggen van studenten en leerkrachten. Bracht de Wet op de studiefinanciering tot stand, waarvan de uitvoering aanvankelijk veel problemen kende. Werd na dit ministerschap 'beloond' met het voorzitterschap van de Tweede Kamer. Van 1996 tot 2008 burgemeester van Den Haag. Krachtige, pragmatische bestuurder en taai onderhandelaar, die uitstekend zijn stad wist te promoten. Was daarna zeven jaar staatsraad.
- 42.Vooraanstaand christendemocratisch politicus en bestuurder. Afkomstig uit een arbeidersgezin en al op jonge leeftijd secretaris van de Christelijke Kruideniersbond. Was ook jong raadslid en enige tijd wethouder in Velsen. Als Tweede Kamerlid onder meer woordvoerder midden- en kleinbedrijf, mediabeleid en welzijnswerk. Behoorde tot de linkervleugel van de ARP en het CDA en maakte tijdens het kabinet-Van Agt/Wiegel deel uit van de zogenoemde loyalisten. Bijbelvaste atoompacifist. Sober man die een afkeer had van reclame. Aan het einde van zijn korte ministerschap van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk in het derde kabinet-Van Agt uitgeschakeld door hartklachten. Keerde daarna terug in de Kamer, maar werd na een half jaar burgemeester van Haarlemmermeer. Trad echter binnen drie jaar af om secretaris-generaal van WVC te worden.
- 43.Christendemocratisch politicus, die 'opgroeide' in de ARJOS en het CNV. Behoorde in de jaren zeventig tot de christen-radikalen. Trad op verzoek van minister Albeda als vakbondsman toe tot het centrumrechtse eerste kabinet-Van Agt. Herzag als staatssecretaris van Sociale Zaken onder meer de kinderbijslagregelingen en verdedigde diverse kortingswetjes. In de kabinetten-Lubbers voerde hij, in weerwil van zijn vakbondsverleden, een strak bezuinigingsbeleid, waardoor de sociale zekerheid drastisch werd versoberd. Bracht samen met minister De Koning in 1987 de stelselherziening sociale zekerheid tot stand. Was twee korte periodes minister. Na zijn aftreden in 1989 voorzitter van de Ziekenfondsraad en van het College van Zorgverzekeraars. Sprak met een opvallend Fries accent.
- 44.CDA-voorman, jurist en premier van KVP-huize. Stond als hoogleraar strafrecht bekend als vernieuwingsgezind en bracht als minister van Justitie belangrijke wetten tot stand. Vicepremier in het kabinet-Den Uyl. Kwam in de kabinetten-Biesheuvel en -Den Uyl diverse malen in politieke problemen, onder meer door discussies over de vrijlating van de Drie van Breda, de abortuskwestie en de affaire-Menten. Werd in 1977 de eerste leider van het CDA en was daarna vijf jaar premier. Was toen de politieke tegenvoeter van PvdA-leider Den Uyl; even populair bij zijn achterban als verguisd door zijn tegenstanders. Stapte na de verkiezingen van 1982 op als politiek leider. Nadien Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant en EG-ambassadeur. Relativeerde de politiek en zichzelf, maar was tactisch sterk. Formuleerde zorgvuldig en viel op door zijn kleurrijke en soms archaïsche taalgebruik.
- 45.Hoogleraar arbeidsrecht in Leiden en een autoriteit op dat gebied. Trad als juridisch adviseur op van de vakbond op het gebied van het stakingsrecht. Humanist, klein van stuk, die met zachte stem sprak, maar daardoor wel steeds 'het gehoor' kreeg. Was in het derde kabinet-Van Agt minister van Binnenlandse Zaken. Nadien diverse malen bemiddelaar in conflicten. In april 1971 maakte hij al deel uit van het alternatieve kabinet-Den Uyl. Zijn echtgenote, die eveneens hoogleraar was, was in 1972 eveneens kandidaat-minister.
- 46.D66-Tweede Kamerlid en kortstondig minister. Deskundig op het gebied van de volkshuisvesting en de pensioenen. Was voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Pleitte jarenlang voor wettelijke bestrijding van pensioenbreuk, en kwam daartoe met een initiatiefwetsvoorstel. Bracht ook via een initiatiefwet een regeling voor deelnemersraden bij pensioenfondsen tot stand. Was voor hij in 1967 D66-Tweede Kamerlid werd bedrijfseconoom bij de PTT en twee jaar voorzitter van de JOVD. Na zijn politieke loopbaan voorzitter van de vakbond voor middelbaar en hoger personeel. Sprak met een krachtig stemgeluid. Stond goed aangeschreven als een betrokken Kamerlid en minister.