Verdrag van Rome - Hoofdinhoud
Op 25 maart 1957 werd in Rome het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap i ondertekend dat de basis vormde voor wat tegenwoordig de Europese Unie i heet. Dit 'Verdrag van Rome' was een ambitieus plan van zes West-Europese landen die via toenemende economische samenwerking wilden voorkomen dat er voor de derde keer in Europa een verwoestende wereldoorlog zou uitbreken.
De politieke leiders van België, Nederland, Luxemburg, West-Duitsland, Frankrijk en Italië gaven met het Verdrag van Rome gevolg aan het initiatief dat de Franse minister Robert Schuman zeven jaar daarvoor had genomen toen hij op 9 mei 1950 Frankrijk en Duitsland opriep hun productie van kolen en staal onder één gemeenschappelijke autoriteit te brengen. De voornaamste reden hiervan was dat kolen en staal onmisbare grondstoffen waren voor de oorlogsindustrie. Dit initiatief mondde in 1951 uit in het Verdrag tot oprichting van een Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS-Verdrag) i, waarna in 1957 het EEG-Verdrag werd ondertekend in Rome. Dit was de voorloper van het huidige Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie i.
In 2017 werd door alle EU-leiders, behalve die van het Verenigd Koninkrijk, het 60-jarig bestaan van het Verdrag van Rome gevierd door de Verklaring van Rome te tekenen. Hiermee werd een boodschap van eenheid en onderlinge solidariteit uitgesproken.
Inhoudsopgave
Door de verschrikkingen van twee wereldoorlogen en de zware economische gevolgen van de Tweede Wereldoorlog werd de tijd rijp voor meer Europese samenwerking. In diverse landen ontstond een Europese Beweging. Dat streven naar intensievere samenwerking werd door de Verenigde Staten gestimuleerd, die het economische hulpprogramma (Marshallplan) koppelden aan Europese samenwerking. In april 1948 werd daarom de Organisatie van Europese Economische Samenwerking (OEES) opgericht, waaraan 16 Europese landen deelnamen.
Via de OEES werd gestreefd naar vrijer handels- en betalingsverkeer door opheffing van douanebelemmeringen en invoerrechten. Het streven naar een douane-eenheid kreeg in 1944 al een eerste aanzet door de oprichting van de Benelux i, de samenwerking tussen België, Nederland en Luxemburg.
Behalve het economische belang speelde ook de dreiging van de Sovjet-Unie een belangrijke rol. Vooral de communistische omwenteling in Tsjechoslowakije in februari 1948 maakte grote indruk. Als reactie hierop werd het Pact van Brussel gesloten, waarbij de West-Europese Unie i werd opgericht. De aangesloten landen spraken af elkaar militair bij te staan in geval van een gewapende aanval op één van hen. In april 1949 zou het militaire bondgenootschap verder worden uitgebreid in een Atlantisch pact in de vorm van de NAVO i, die later de West-Europese Unie overschaduwde.
In mei 1949 sloten de Europese landen een verdrag over oprichting van een Raad van Europa i. Deze richt zich vooral op het veiligstellen van de mensenrechten. Doel van de Raad van Europa was het bevorderen van de democratie en de mensenrechten.
In april 1951 werd in Parijs het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal getekend, waarmee met ingang van 23 juli 1952 de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal i (EGKS) ontstond. Door de EGKS werden productie en prijzen op het gebied van kolen en staal niet meer afzonderlijk nationaal geregeld, maar overgedragen aan een supranationaal orgaan.
In 1955 begonnen vervolgens onderhandelingen over een Europees verdrag om de Europese integratie te verdiepen met verdere economische samenwerking in andere sectoren. De belangrijkste onderdelen hiervan waren een interne markt, met name voor de landbouw, een gemeenschappelijk handelstarief en de oprichting van de Europese Commissie i.
De onderhandelingen onder leiding van de Belgische Paul-Henri Spaak i namen bijna twee jaar in beslag en resulteerden begin 1957 in een akkoord dat op 25 maart in Rome werd ondertekend, waarmee de Europese Economische Gemeenschap i was opgericht. Behalve een verdrag over de Europese markt en Europese instellingen kwam ook een verdrag over de samenwerking op het gebied van kernenergie (Euratom i) tot stand. Namens Nederland ondertekenden Joseph Luns i en Hans Linthorst Homan i het verdrag.
Van 1 tot en met 4 oktober 1957 debatteerde de Tweede Kamer over de goedkeuring van het verdrag. Maar liefst 25 Kamerleden zouden daarin het woord voeren en van de kant van de regering namen de ministers Luns, Mansholt, Zijlstra, Algera, Suurhoff en Drees deel aan het debat.
Alleen CPN en SGP waren unaniem tegen. De sprekers van KVP (Blaisse) en PvdA (Van der Goes van Naters) zagen het verdrag als een beginpunt voor verdere Europese integratie. Echte strijdpunten waren er nauwelijks. De KVP vond dat de uitvoeringsovereenkomsten van het verdrag ook aan het parlement moesten worden voorgelegd. Het amendement-Blaisse daarover werd aangenomen met alleen de PvdA tegen. Bepaald werd ook dat jaarlijks verslag zou worden uitgebracht over het verdrag.
De goedkeuringswet werd met 115 tegen 12 stemmen aangenomen. Naast CPN en SGP stemden de leden Gerbrandy (ARP), Van Leeuwen (VVD) en Van Rijckevorsel (KVP) tegen. Gerbrandy vreesde inlijving bij Frankrijk-Duitsland, Van Leeuwen vond de bepalingen over mededinging onzorgvuldig en Van Rijckevorsel was tegen de onopzegbaarheid van het verdrag. Tevens vond hij dat het verlies aan parlementaire bevoegdheden op nationaal niveau onvoldoende werd gecompenseerd.
Op 4 december 1957 nam de Eerste Kamer het wetsvoorstel met 46 tegen 5 stemmen aan. Behalve de CPN stemden ook drie VVD'ers tegen, omdat zij de Europese Gemeenschap te protectionistisch vonden.
Wat in de jaren na de oorlog was begonnen als een ideaal, ontwikkelde zich in de loop van de tijd tot een praktisch, economisch samenwerkingsverband: de controles aan de binnengrenzen verdwenen, de interne markt kwam tot stand, en de euro werd in een groot deel van de EU-landen geïntroduceerd als gemeenschappelijk betaalmiddel. En de EU breidde zich steeds verder uit, met onder andere het Verenigd Koninkrijk in 1973, Spanje in 1986 en later tien landen die vroeger tot het Oostblok werden gerekend. De EU bestaat nu uit 27 landen en is met 83 mln. inwoners een van de grootste economische blokken in de wereld.
Na de oprichting van de EEG was er in Europa een periode relatieve stabiliteit. Een nieuwe wereldoorlog bleef uit en economisch ontwikkelden de lidstaten zich in dit klimaat zeer voortvarend. Nederland, met een op de buitenlandse handel georiënteerde economie, had economisch gezien veel baat bij deze Europese samenwerking.
Op 25 maart 2017 kwamen 27 EU-leiders in Rome bijeen om te herdenken dat het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap i zestig jaar geleden werd ondertekend. De leiders zetten hun handtekening onder de Verklaring van Rome. Daarmee wilden zij laten zien dat zij de Europese Unie sterker en veerkrachtiger wilden maken door nog grotere eenheid en onderlinge solidariteit. De leiders spraken over een Europa van meerdere snelheden i, zolang de integratie maar dezelfde kant op gaat. De leiders sloten de verklaring af met de stelling 'Europa is onze gemeenschappelijke toekomst'.
Groot-Brittannië had aangegeven niet bij de viering te zullen zijn aangezien dat land voorbereidingen trof uit de Europese Unie te stappen i. Zodoende kwamen er op 25 maart in Rome 27 in plaats van 28 EU-staatshoofden en regeringsleiders bijeen.