Staatscommissie-Van Schaik
De staatscommissie1 Van Schaik werd op 17 april 1950 ingesteld bij koninklijk besluit2 door het kabinet-Drees/Van Schaik3. Zij moest naar aanleiding van de dekolonisatie en de komst van internationale organen een algehele herziening van de Grondwet4 voorbereiden.
In januari 1954 publiceerde de staatscommissie haar eindrapport. De commissie stelde onder meer voor om het ledenaantal van de Tweede5 en Eerste Kamer uit te breiden, het budgetrecht6 van de Eerste Kamer te beperken en de minimum leeftijd voor het passieve kiesrecht te verlagen van 30 naar 23 jaar.
De regering diende in aansluiting op deze aanbevelingen een aantal wetsvoorstellen in. In 1956 stemde het parlement in met de uitbreiding van het ledenaantal van de Eerste en Tweede Kamer en in 1963 met het verlagen van de minimum leeftijd voor het passieve kiesrecht naar 25 jaar.
Na de Tweede Wereldoorlog leefde vrij breed de gedachte dat de Grondwet7 verouderd was. Een staatsrechtelijke opknapbeurt werd wenselijk geacht. Zaken als de verhouding tussen regering en parlement, de werking van het tweekamerstelsel8 en de taken van het parlement dienden opnieuw bekeken te worden.
Verder maakte veranderde verhoudingen in het Koninkrijk (een zelfstandiger positie van Suriname en de Nederlandse Antillen) een nieuwe rechtsorde en daarmee aanpassingen in de Grondwet wenselijk. Over de nieuwe rechtsorde was in 1948 naar aanleiding van het werk van staatscommissie-Beel II9 al een artikel in de Grondwet opgenomen. Er was nu nóg een grondwetsherziening nodig, om deze nieuwe rechtsorde verder uit te werken.
naam |
functie |
politieke kleur |
---|---|---|
viceminister-president (voorzitter) |
||
minister13 (ondervoorzitter) |
KVP |
|
voorzitter Eerste Kamer, later lid Raad van State15 |
||
staatssecretaris18 van Economische Zaken19, hoogeleraar |
KVP |
|
secretaris |
||
dr. L.J.M. Beel21 (tot 1953) |
hoogleraar |
KVP |
hoogleraar |
PvdA |
|
mr. N. Debrot23 (vanaf 1951) |
vertegenwoordiger Antillen in Nederland |
partijloos |
hoogleraar |
ARP |
|
mr.dr. J.P.A. François |
hoogleraar |
partijloos |
fractievoorzitter26 Tweede Kamer |
PvdA |
|
M.P. Gosira (tot 1951) |
vertegenwoordiger Antillen in Nederland |
partijloos |
hoogleraar |
partijloos |
|
Eerste Kamerlid |
PvdA |
|
dr. W.J.A. Kernkamp29 (tot 1953) |
hoogleraar |
CHU |
hoogleraar |
PvdA |
|
fractievoorzitter Eerste Kamer |
VVD |
|
fractievoorzitter Tweede Kamer |
VVD |
|
vertegenwoordiger Suriname in Nederland |
partijloos |
|
mw. mr. H.J.D. Revers |
adjunct-directeur VNG |
PvdA |
fractievoorzitter Tweede Kamer |
KVP |
|
lid Raad van State |
||
fractievoorzitter Tweede Kamer |
ARP |
|
fractievoorzitter Tweede Kamer |
||
Eerste Kamerlid |
KVP |
De staatscommissie kreeg de opdracht om een algehele herziening van de Grondwet voor te bereiden. Hierbij moest ze in het bijzonder aandacht besteden aan een mogelijke grondwetswijziging naar aanleiding van de ontwikkelingen in Indonesië en Suriname.
Deze ontwikkelingen gaven namelijk aanleiding aan de behoefte om een nieuwe rechtsorde tussen Nederland, Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen te ontwikkelen. Hierover was al een bepaling in de Grondwet opgenomen in 1948. De staatscommissie moest hier nu een nieuwe bepaling aan toevoegen, waarbij ze rekening moest houden met het artikel uit 1948.
De staatscommissie hield zich dus met vele onderwerpen bezig, waarvan uitbreiding van het ledental van beide Kamers, een andere procedure voor Grondwetsherzienin4g, verlaging van de kiesrechtleeftijd en de positie van de Eerste Kamer41 de meest in het oog springende waren.
In januari 1954 bracht de staatscommissie haar eindrapport uit. Eerder, in juli 1951, had ze al een tussenrapport gepubliceerd over het ledenaantal van beide Kamers. In haar aanbevelingen betrok de staatscommissie vooral de Eerste Kamer, het passieve kiesrecht, het aantal Kamerleden en de procedure voor Grondwetsherziening.
Eerste Kamer
Op zes leden na wenste de commissie het budgetrecht van de Eerste Kamer te beperken. De Eerste Kamer zou alleen nog de begrotingshoofdstukken Huis der Koningin, Hoge Colleges van Staat42 en Nationale Schuld dienen te behandelen. Zij zou wel jaarlijks met de regering43 kunnen debatteren over het algemene regeringsbeleid.
Vrijwel unaniem stelde de commissie voor de zittingsduur terug te brengen van zes naar vier jaar, waarbij alle leden tegelijkertijd moesten worden gekozen. Eén lid was voorstander van rechtstreekse verkiezing van de Eerste Kamer.
Verlaging leeftijd passief kiesrecht
De commissie stelde unaniem voor de minimumleeftijd om gekozen te worden tot Kamerlid te verlagen van 30 naar 23 jaar.
Uitbreiding aantal Kamerleden
Vanwege de toegenomen werkzaamheden en omdat sommige Kamerleden ook in internationale organen actief waren, werd voorgesteld het aantal leden van de Tweede Kamer te verhogen van 100 naar 150 en dat van de Eerste Kamer van 50 naar 75.
Een minderheid van de commissie stelde voor om stemoverdracht voor Kamerleden die in het buitenland verbleven mogelijk te maken.
Procedure Grondwetsherziening
De commissie stelde in meerderheid voor de tweede lezing van een voorstel tot Grondwetsherziening te laten behandelen in een aparte Kamer voor Grondwetsherziening. Daarin diende een tweederde meerderheid een vereiste blijven om een voorstel aan te nemen. Enkele leden kozen voor een drievijfde meerderheid.
Vereenvoudigde wetgeving
De commissie wees in meerderheid het openen van een mogelijkheid tot vereenvoudigde wetgeving af. Daarbij zouden wetsvoorstellen in beide Kamers ook stilzwijgend kunnen worden goedgekeurd, zonder echte parlementaire behandeling.
De voorstellen van de commissie werden slechts gedeeltelijk overgenomen door de regering.
In 1952 verwierp de Eerste Kamer wetsvoorstellen tot uitbreiding van het ledental van de Tweede en Eerste Kamer. Het voorstel over het ledental van de Tweede Kamer kreeg bij de tweede lezing geen tweederde meerderheid. Daarbij speelde vooral verzet mee tegen de mogelijkheid van stemoverdracht, wat een onderdeel van het voorstel was. Dit had de regering, ondanks dat hier slechts een minderheid van de staatscommissie voorstander van was, overgenomen uit het eindrapport.
In 1956 werd de uitbreiding van het ledental alsnog gerealiseerd. De mogelijkheid van stemoverdracht maakte toen geen onderdeel uit van het voorstel.
Een verlaging van de minimum leeftijd voor passief kiesrecht werd pas bij een beperkte Grondwetsherziening in 1963 gerealiseerd. De leeftijd ging echter niet van 30 naar 23 jaar, maar naar 25 jaar terug. Een voorstel om de minimumleeftijd van 30 jaar in de Eerste Kamer te handhaven verwierp het parlement.
Een wetsvoorstel over instelling van een Kamer van Grondwetsherziening werd ingetrokken, omdat daar onvoldoende steun in de Tweede Kamer voor bleek te zijn.
Meer over
- 1.Een grondwetscommissie houdt zich bezig met mogelijke Grondwetsherzieningen. Vaak is een grondwetscommissie een staatscommissie: een niet-permanent adviesorgaan dat bij koninklijk besluit wordt ingesteld door de regering.
- 2.Een koninklijk besluit (KB) is een besluit van de regering dat zonder medewerking van de Staten-Generaal wordt genomen.
- 3.Na de Tweede Kamerverkiezingen van 1948 kwam een coalitie van KVP, PvdA, CHU en VVD tot stand onder leiding van PvdA-voorman Willem Drees. In het kabinet zaten naast de ministers uit de coalitiepartijen ook twee partijloze ministers. Er was geen formele binding van de fracties aan een regeringsprogramma, maar die hadden wel daarmee ingestemd. Het kabinet volgde vanaf 7 augustus 1948 het kabinet-Beel I op.
- 4.Om de Nederlandse Grondwet te wijzigen, moet een voorstel tot wijziging worden ingediend. De wijziging moet twee keer in de Tweede en Eerste Kamer worden behandeld. Zo’n behandeling van een wetsvoorstel in het parlement wordt een lezing genoemd. Er zijn dus twee lezingen nodig voor de Grondwet kan worden gewijzigd. Vóórdat de tweede lezing plaatsvindt, moeten Tweede Kamerverkiezingen worden gehouden. In theorie moeten kiezers zich zo over de wijziging(en) kunnen uitspreken. Bij de tweede lezing is er in beide Kamers een tweederdemeerderheid vereist.
- 5.De Tweede Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
- 6.Het samenstel van parlementaire rechten op het gebied van de Rijksbegroting wordt budgetrecht of begrotingsrecht genoemd. Zo moeten begrotingswetsvoorstellen (wijzigingsvoorstellen daarvoor) worden goedgekeurd door de Tweede en Eerste Kamer. Het kabinet is het parlement ook achteraf verantwoording schuldig over het gevoerde begrotingsbeleid. In tegenstelling tot de Eerste Kamer kan de Tweede Kamer de begrotingen ook zelf wijzigen (amenderen).
- 7.De Grondwet is het belangrijkste staatsdocument en hoogste nationale wet van Nederland. Zij bevat de regels voor onze staatsinstellingen en de grondrechten van de burgers. Daarnaast bevat de Grondwet regels over bestuur, wetgeving en rechtspraak. De Grondwet telt acht hoofdstukken. Artikel 5.2 van het Statuut van het Koninkrijk bepaalt dat de Grondwet de bepalingen daarvan in acht neemt.
- 8.Veel landen hebben een parlement dat uit twee Kamers bestaat. Zo heeft het Verenigd Koninkrijk een Hoger- en Lagerhuis en kent Duitsland een Bondsdag en een Bondsraad. Ook Nederland heeft sinds 1815 twee Kamers en daarmee een tweekamerstelsel ('bicameralisme').
- 9.De staatscommissie Beel II werd op 29 september 1947 ingesteld bij koninklijk besluit door het kabinet-Beel I. De commissie moest adviseren hoe de herziening van de structuur van het Koninkrijk in de Grondwet het beste kon worden geregeld. Het ging daarbij om de soevereinitsoverdacht aan Indonesië en opneming van dat land in een Unie met Nederland en om wijzigingen in de positie van Suriname en de Nederlandse Antillen.
- 10.Vooraanstaande katholieke politicus, zowel voor als na de Tweede Wereldoorlog. Was advocaat. Behoorde als Kamerlid tot de linkervleugel van zijn fractie en was in 1923 aanvoerder van de dissidenten die de Vlootwet torpedeerden. Werd in 1929 Tweede Kamervoorzitter en in 1933 minister van Justitie in het kabinet-Colijn II. Kreeg te maken met de problemen rond de instroom van Duitse (deels Joodse) vluchtelingen en voerde een restrictief toelatingsbeleid. Werd in 1937 weer Kamervoorzitter. Protesteerde op 10 mei 1940 kort, maar krachtig tegen de Duitse inval. Formeerde in 1948 met Drees een kabinet op brede basis en gaf daaraan als vicepremier mede leiding. Bracht een nieuwe staatsregeling voor Suriname tot stand. Geen boeiend spreker, wel bekwaam jurist en algemeen geacht.
- 11.De KVP was een christendemocratische partij, die, hoewel zij voor iedereen openstond, vrijwel uitsluitend aanhang had onder de katholieken. De partij was in 1945 de opvolger van de vooroorlogse RKSP. In 1980 fuseerde zij met ARP en CHU tot het CDA. De KVP had met name in sommige streken (Limburg, Noord-Brabant, delen van Gelderland, Twente) een sterke machtspositie.
- 12.Katholieke staatsman die in de eerste naoorlogse jaren een belangrijke rol speelde als minister. Was voor 1945 advocaat en daarna Tweede Kamerlid en secretaris van de RKSP. Kreeg als minister van Justitie in het kabinet-Beel I te maken met de bestraffing van politieke delinquenten en het gratiebeleid. Stapte als minister in het kabinet-Drees I in 1949 over van Binnenlandse Zaken naar Overzeese Gebiedsdelen. Nam in 1949 een realistische houding aan ten aanzien van de wensen van de Republiek Indonesië en leidde de onderhandelingen over de Soevereiniteitsoverdracht. Nadien weer korte tijd minister van Binnenlandse Zaken. Overleed in die functie. Wat stille, teruggetrokken man die zichzelf niet op de voorgrond plaatste. Hoffelijke, welbespraakte rechtsgeleerde, vol advocatentrucjes. Gewaardeerd als minister.
- 13.Ministers zijn politiek verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein. Met uitzondering van ministers zonder portefeuille geven zij politieke leiding aan een departement. Daarbij kunnen zij terzijde worden gestaan door staatssecretarissen. Een minister, meestal lid van één van de partijen die in de Tweede Kamer het kabinet steunen, moet het vertrouwen van de Tweede Kamer hebben om de functie te kunnen vervullen.
- 14.Staatsrechtgeleerde met groot gezag, die, hoewel hij meer wetenschapper dan politicus was, onder andere als senator en partijvoorzitter een voorname rol in de VDB speelde. Zoon van een tabaksfabrikant en aanvankelijk rechter. Werd in 1914 hoogleraar, eerst in Amsterdam en daarna in Leiden. Schreef handboeken over het staats- en administratief recht. Als lid van de nieuwgevormde PvdA volgde hij in 1946 De Vos van Steenwijk op als Eerste Kamervoorzitter. Leidde in 1948 de inhuldigingsplechtigheid van koningin Juliana in de Nieuwe Kerk. Werd in 1951 lid van de Raad van State.
- 15.De Raad van State is een van de Hoge Colleges van Staat en heeft als voornaamste taak de regering en het parlement te adviseren over wetgeving en bestuur. Daarnaast is deze instantie de hoogste algemene bestuursrechter.
- 16.De Partij van de Arbeid (PvdA) is een progressieve, sociaaldemocratische partij. De partij werd opgericht in 1946 als een voortzetting van de vooroorlogse Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP), de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB) en de Christelijk-Democratische Unie (CDU). De PvdA trok samen met GroenLinks op en deed met een gezamenlijke lijst mee aan de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023. Frans Timmermans leidt de gezamenlijke fractie in de Tweede Kamer.
- 17.KVP-politicus en rechtsgeleerde, die in 1949 staatssecretaris van Economische Zaken in het kabinet-Drees I werd en daarmee de eerste staatssecretaris van ons land was. Zoon van een Nijmeegse hoogleraar staatsrecht. Had een belangrijk aandeel in de totstandkoming van de Wet op de bedrijfsorganisatie, waarbij de SER werd ingesteld. Na zijn staatssecretariaat hoogleraar in Nijmegen en voorzitter van diverse commissies, onder andere over het vennootschapsrecht. Tijdens de kabinetsformatie van 1977 opende hij als informateur de weg voor samenwerking tussen CDA en VVD en voor vorming van het eerste kabinet-Van Agt. Vruchtbaar publicist op juridisch gebied.
- 18.Een staatssecretaris ondersteunt een minister bij het politiek leiden van een ministerie. Staatssecretarissen komen vooral voor bij 'zware' ministeries. Daar krijgen zij een specifiek beleidsterrein onder hun hoede, maar de minister blijft medeverantwoordelijk. Net als de minister moet een staatssecretaris verantwoording afleggen aan het parlement.
- 19.Het ministerie van Economische Zaken (EZ) is verantwoordelijk voor de bevordering van een evenwichtige economische groei, voor de ordening van het economisch leven, voor digitale economie en infrastructuur, voor het midden- en kleinbedrijf, telecom en post en voor consumentenbeleid. Het ministerie bestond tussen 1937-1940 en 1948-2017, maar had soms een andere naam. In 2010-2012 was de naam bijvoorbeeld 'Economische Zaken, Landbouw en Innovatie'.
- 20.Topambtenaar op Binnenlandse Zaken en staatsraad. Secretaris en lid van enkele staatscommissies. Vervulde verder enige functies op het gebied van de luchtvaart. In de bezettingstijd een loyaal medewerker van secretaris-generaal Frederiks en na de oorlog steun en toeverlaat van Beel. Vooraanstaand publicist over staats- en administratief recht. Zoon van minister J.B. Kan en broer van cabaretier Wim Kan.
- 21.Katholieke staatsman. Eén van de belangrijkste politici van na 1945. Begon zijn loopbaan als gemeenteambtenaar. In 1945 werd hij minister van Binnenlandse Zaken en als zodanig speelde hij een voorname rol bij de naoorlogse zuiveringen. Was als premier en Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon een vooraanstaande figuur in het moeizame proces van dekolonisatie. Voorstander van militair optreden (politionele acties) tegen de Republiek Indonesia. Na terugkeer uit Indië hoogleraar en in 1951 weer minister van Binnenlandse Zaken en in het kabinet-Drees III tevens vicepremier. Had een goede band met Drees. In de jaren vijftig en zestig als (in)formateur betrokken bij de vorming van diverse kabinetten, vooral van centrumrechtse signatuur. Belangrijk adviseur en vertrouweling van koningin Juliana. Gezagvol, inventief en doortastend politicus, die vaak als regelaar en 'bruggenbouwer' fungeerde. Ook een wat dorre formalistische jurist, die als bijnaam 'de Sfinx' had. In de persoonlijke omgang echter veel minzamer.
- 22.Telg van een industriële familie uit Oss, die acht jaar Tweede Kamerlid voor de SDAP was. Aanvankelijk advocaat. Vooraanstaand jurist in de Kamer en uitstekend kenner van het staats- en kiesrecht. Ook deskundig op het gebied van de volkshuisvesting. Bracht via een initiatiefwetsvoorstel de Geldschieterswet tot stand, die de gemeentelijke en particuliere kredietverlening regelde. Was in Amsterdam tevens raadslid. Na zijn Kamerlidmaatschap, vanaf 1936, hoogleraar staats- en administratief recht in Amsterdam en sinds 1945 voorzitter van de Kiesraad. Begaafd amateur astronoom. Vernuftig en onpraktisch idealist.
- 23.Antilliaanse schrijver, dichter en bestuurder. Werd op Bonaire geboren, studeerde in Nederland geneeskunde en was hier enige jaren arts. Vestigde zich in 1947 op Curaçao en werd politicus en vertegenwoordiger van de Antillen in Nederland. Speelde een belangrijke rol bij de voorbereiding van het Statuut en werd in 1955 directeur van het kabinet van de gevolmachtigde minister. Was in 1958 tijdelijk lid van de Raad van State en was in de jaren 1962-1970 Gouverneur van de Nederlandse Antillen. Eén van de belangrijkste Antilliaanse literators.
- 24.Vooraanstaand staatsrechtgeleerde uit een bekend gereformeerd geslacht van juristen. Hoogleraar aan de Vrije Universiteit en daarna rechter in het Europese Hof van Justitie. Leidde met Cals in de jaren zestig een grondwetscommissie en onderzocht in 1976 samen met Peschar en Holtrop de Lockheedaffaire. Bewerkte het door Van der Pot geschreven gezaghebbende leerboek over staatsrecht. Zijn vader en zoon waren minister.
- 25.'Rode advocaat' uit Nijmegen. Voor de oorlog justitie-woordvoerder van de SDAP en al snel vooraanstaand fractielid. Volgde in 1945 Drees op als fractievoorzitter en leidde in 1946 ook de eerste PvdA-fractie. Opereerde in die functie nogal solistisch. Kwam in 1951 in conflict met zijn partij over het beleid ten aanzien van Nieuw-Guinea en moest toen opstappen als fractievoorzitter. Pleitbezorger van Europese integratie, zorg voor het milieu, natuurbehoud en ontwikkelingssamenwerking. Was actief in het EGKS-parlement en het Europees Parlement. Kleurrijke, wat geaffecteerd sprekende, rebelse, maar ook vooruitziende figuur in sociaaldemocratische kring.
- 26.Een fractievoorzitter is de leider van zijn fractie, een groep Kamerleden van dezelfde partij. Hij of zij voert het woord bij belangrijke debatten, zoals over de regeringsverklaring en bij de algemene beschouwingen over de rijksbegroting.
- 27.Korte tijd waarnemend secretaris-generaal van Justitie, zowel aan het begin van de Bezetting als in de voorlaatste maand. Was in 1925 zijn ambtelijke loopbaan bij Justitie begonnen en werd in 1934 raadadviseur. Na de bevrijding rechter en geruime tijd hoogleraar in Utrecht.
- 28.Kenner van Nederlands-Indië die minister van Overzeese Gebiedsdelen was in het kabinet-Beel I en later Eerste Kamervoorzitter. Behoorde in Nederlands-Indië tot de progressieve figuren rond het blad De Stuw. Als minister kreeg hij te maken met de Indonesische vrijheidsstrijd. Probeerde een realistische koers te varen, waarbij gestreefd werd naar overeenstemming met de Republiek Indonesia. Het in het najaar van 1946 gesloten Akkoord van Linggadjati bleek uiteindelijk geen basis voor overeenstemming en in 1947 werd overgegaan tot de eerste politionele actie tegen de Republiek. Na zijn ministerschap was hij lange tijd een gewaardeerde Senaatsvoorzitter. Naar buiten toe formalistisch, maar tevens sociaal voelend en beschikkend over verfijnde humor.
- 29.Hoogleraar Arabisch en islamkenner, die was gepromoveerd op een studie over de vrouw en de islam. Later hoogleraar staatsrecht in Utrecht. Wist als minister van Overzeese Rijksdelen in het derde kabinet-Drees in korte tijd de onderhandelingen met 'De West' uit het slop te trekken en was verantwoordelijk voor de totstandkoming van het Statuut voor het Koninkrijk waarbij Suriname en de Nederlandse Antillen een zelfstandiger positie kregen. Overleed in 1956 kort voor het einde van de kabinetsperiode. Een beschouwelijk academicus en een prettig onderhandelaar, die gesteld was op goede menselijke verhoudingen. In de CHU een politiek buitenbeentje.
- 30.Minister van Overzeese Gebiedsdelen in het kabinet-Schermerhorn/Drees die te maken kreeg met het uitroepen van de Republiek Indonesia en de daarop volgende vrijheidsstrijd van de Indonesiërs. Wilde niet met Soekarno onderhandelen vanwege diens banden met de Japanners tijdens de oorlog. Voerde op landgoed 'De Hoge Veluwe' wel besprekingen met andere Indonesiërs over de toekomst van Nederlands-Indië. Was voor de oorlog hoogleraar staatsrecht in Batavia (het latere Djakarta) en behoorde in Nederlands-Indië tot 'de Stuw'-groep van progressieve bestuurders en hoogleraren. Werd daarom in rechtse kringen gewantrouwd. Na zijn ministerschap korte tijd Tweede Kamerlid en daarna wederom hoogleraar, ditmaal in Leiden.
- 31.Liberale senator, die vooral bekend werd als kenner van het arbeidsrecht en van de sociale zekerheid. Schreef tussen 1941 en 1958 een driedelig standaardwerk over arbeidsrecht. Bekleedde in Amsterdam en Leiden een hoogleraarschap. Speelde tevens een belangrijke rol in de organisaties van de liberale werkgevers en was medeoprichter van de Stichting van de Arbeid. Fractievoorzitter van de PvdV en de VVD. Geacht, nauwgezet en constructief Eerste Kamerlid.
- 32.Staatsman, geschiedschrijver, staatsrechtgeleerde en voorman van de VDB en de VVD. Begon zijn loopbaan als kandidaat-notaris en belastingontvanger en was al op jonge leeftijd een vooraanstaand en veelzijdig Tweede Kamerlid. Trad in 1933 met Marchant toe tot het crisiskabinet-Colijn en voerde als minister van Financiën een strak bezuinigingsbeleid. In 1938 burgemeester van Rotterdam (tot 1952). Na de oorlog korte tijd lid van de PvdA, maar voelde zich daarin toch niet thuis en richtte met Stikker in 1948 de VVD op. Werd daarvan de onbetwiste politieke leider. Sprak met een wat hoge, zachte stem, maar had in de Kamer veel gezag door zijn kennis van het staats- en parlementsrecht. Kon overigens ook vilein uit de hoek komen en gold als autoritair. Schreef standaardwerken over de parlementaire geschiedenis.
- 33.In Leiden gepromoveerde Surinaamse jurist, die na functies bij het Hof van Justitie in Paramaribo in 1948 vertegenwoordiger van Suriname in Nederland werd. Speelde een belangrijke rol bij de totstandkoming in 1954 van een nieuwe rechtsorde in het Koninkrijk en werd daarna de eerste gevolmachtigde minister van Suriname. Na zijn afscheid uit die functie ambassadeur in Cuba.
- 34.Voorman van de KVP die met Drees in de naoorlogse jaren de Nederlandse politiek domineerde. Was voor de Tweede Wereldoorlog als jong Amsterdams gemeenteraadslid al een gedreven katholiek politicus. Na een hoogleraarschap in Tilburg werd hij in 1937 minister van Sociale Zaken in het vierde kabinet-Colijn. Streefde een actievere werkgelegenheidspolitiek na en kreeg bekendheid door zijn spaarregeling voor werklozen ('het kwartje van Romme'). Werd na de oorlog geen minister meer, waarbij mogelijk zijn wat omstreden rol in de oorlog (commissaris van een reclamebedrijf dat ook voor de Duitsers werkte) een rol speelde. Was tot 1961 fractieleider en werd toen staatsraad. Was tevens politiek commentator van De Volkskrant. Begenadigd spreker, die prachtige zinnen maakte. Harde werker: las als enige alle kamerstukken. Politieke peetvader van Klompé en Schmelzer. Bijnaam: 'de Sfinx van Overveen'.
- 35.Antirevolutionair staatsman en vicepresident van de Raad van State. Intelligente exacte wetenschapper. Kwam in Nederlands-Indië in het openbaar bestuur terecht. Werd later Gouverneur van Suriname en was in de jaren'30 enige tijd Tweede Kamerlid. Bescheiden en degelijk lid van de Raad van State die in de bezettingstijd de Afdeling voor Geschillen van Bestuur in stand hield waardoor hij nuttig verzetswerk kon doen. Na de oorlog, toen Beelaerts als vicepresident van de Raad van State disfunctioneerde, zorgde Rutgers voor het interne management. Eerst in de koloniën en later in Nederland was hij zeer betrokken bij het christelijk onderwijs.
- 36.De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
- 37.Bijna veertig jaar lid van de Tweede Kamer voor de ARP en drieëntwintig jaar de zeer dominante fractie- en partijvoorzitter, wiens wil in de fractie wet was. Zoon van een haringvisser uit Maassluis die al op jonge leeftijd ging werken. Subliem product van de Gereformeerde Jongelingsvereniging en typische mannenbroeder. Autodidact. Was in Rotterdam enige tijd wethouder. Fractievoorzitter van de ARP in de Tweede Kamer vanaf de jaren dertig en opvolger van Colijn. Tijdens de bezetting moedig, karaktervast en onverzettelijk. Overleefde het beruchte kamp Mauthausen, maar zei in 1945 tegen Wilhelmina: ik ben niet veranderd. Ageerde met zijn krachtige, sonore stemgeluid tegen de Indië-politiek van de kabinetten-Beel en -Drees. Hield de ARP na de oorlog lange tijd in isolement. Verliet in 1956 de politiek en was nog ruim twee jaar staatsraad.
- 38.Voorman van de CHU in het midden van de twintigste eeuw. Bijna eenenveertig jaar Tweede Kamerlid en later tevens fractievoorzitter en partijvoorzitter. Was oorspronkelijk officier. Werd een gezaghebbend Kamerlid met name op defensie- en onderwijsgebied en was jarenlang secretaris van de Onderwijsraad. Gijzelaar in Sint-Michielsgestel. Leidde zijn partij door de crisis over de Indische politiek, waarbij hij met veel interne oppositie te maken had. Exponent van de gematigde, gouvernementele CHU, wars van scherpslijperij. Trad als partijleider zelfstandig op, maar gaf fractieleden wel de ruimte om een minderheidsstandpunt in te nemen. Tamelijk pragmatisch ingesteld, geen theoreticus. Kwam altijd per fiets naar het Binnenhof.
- 39.De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
- 40.Noord-Hollandse gedeputeerde, minister en senator. Advocaat in Amsterdam. Onafhankelijk en tolerant katholiek met veel invloed in de politiek en het maatschappelijk middenveld. Door zijn schoonfamilie Andriessen ook goed thuis in kringen van kunstenaars. Werd in december 1945 waarnemend partijvoorzitter van de nieuwgevormde KVP. Volgde in 1947 Beel op als minister van Binnenlandse Zaken en bracht onder meer een noodregeling voor de gemeentefinanciën tot stand. Na zijn ministerschap nog vijftien jaar lid van de Eerste Kamer. Onderhield jarenlang nauwe banden met de KRO.
- 41.De Eerste Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging en heeft met name een rol op wetgevend gebied. Over een wetsvoorstel moet, als de Tweede Kamer het heeft aangenomen, ook door de Eerste Kamer worden gestemd. De Eerste Kamer kan een wetsvoorstel nog tegenhouden.
- 42.Van een aantal overheidsorganen is (grond)wettelijk vastgelegd dat ze zelfstandig en onafhankelijk zijn. Dit zijn de Hoge Colleges van Staat, een verzamelnaam voor enkele colleges binnen de overheid met een bijzondere positie. Zij hebben als taak de Rijksoverheid te controleren en te adviseren.
- 43.De regering is het centrale bestuur van ons land en bestaat uit de Koning en de ministers. Omdat de Koning onschendbaar is en de ministers verantwoordelijk zijn, wordt het kabinet, (ministers en de staatssecretarissen) in de praktijk ook vaak regering genoemd, bijvoorbeeld de regering-Rutte. Staatsrechtelijk gezien is dat onjuist.