Kabinet-Van Bosse/Fock (1868-1871) - Hoofdinhoud
Dit liberale kabinet werd in 1868 geformeerd door Thorbecke i, die daarin echter zelf geen zitting nam. De vroegere minister van Financiën Van Bosse en de Amsterdamse burgemeester Fock leidden het kabinet. Het kabinet voerde een liberale economische politiek en streefde naar hervormingen op koloniaal gebied.
Belangrijke liberale maatregelen waren de afschaffing van het dagbladzegel, waardoor de verspreiding van dagbladen werd bevorderd. Verder werden de doodstraf en lijfstraffen in het burgerlijke strafrecht afgeschaft. De Agrarische Wet van minister De Waal maakte grondbezit door de inlandse bevolking mogelijk. Tevens werd de verplichte verbouwing van suiker ten behoeve van het Nederlandse Gouvernement geleidelijk afgeschaft.
Het kabinet, dat 4 juni 1868 zijn werk begon, trad na anderhalf jaar af, nadat de positie van diverse ministers ter discussie was komen te staan en het kabinet diverse nederlagen had geleden. Vier ministers dienden in november 1870 hun ontslag in. Op 4 januari 1871 trad het derde kabinet-Thorbecke i aan.
Na de nederlagen in de Tweede Kamer van het kabinet-Heemskerk verzocht de koning vicepresident van de Raad van State Mackay het kabinet te reconstrueren, hetgeen mislukte. Daarna kreeg eerst minister Van Lynden van Sandenburg en daarna Tweede Kamervoorzitter Van Reenen het verzoek een gemengd liberaal-conservatief kabinet te vormen. Beiden wisten geen geschikte kandidaten te vinden. Mackay slaagde bij een nieuwe poging evenmin.
Mackay wist de koning ervan te overtuigen dat er een kabinet moest komen dat voldoende vertrouwen van het parlement had en dat Thorbecke gevraagd moest worden om als formateur op te treden. Na enige aarzeling was die daartoe bereid. Voor het eerst maakte de formateur zelf geen deel uit van een door hem gevormd kabinet.
datum |
wat |
wie |
tot en met |
dagen |
---|---|---|---|---|
17 april 1868 |
benoeming formateur |
18 april 1868 |
2 |
|
29 april 1868 |
benoeming formateur |
2 mei 1868 |
4 |
|
4 mei 1868 |
benoeming formateur |
17 mei 1868 |
14 |
|
17 mei 1868 |
benoeming formateur |
Æ. baron Mackay |
21 mei 1868 |
5 |
23 mei 1868 |
benoeming formateur |
2 juni 1868 |
11 |
|
4 juni 1868 |
beëdiging (nieuwe) ministers |
4 december 1870 |
914 |
|
5 december 1870 |
kabinet demissionair |
3 januari 1871 |
30 |
|
4 januari 1871 |
ontslag verleend |
koning Willem III |
minister a.i.: J.J. van Mulken (Liberalen) (4 juni 1868 - 8 juni 1868)
minister a.i.: Mr. Th.M. Roest van Limburg (Liberalen) (8 juni 1868 - 1 september 1868)
minister: Mr. Th.M. Roest van Limburg (Liberalen) (1 september 1868 - 12 december 1870)
minister a.i.: J.J. van Mulken (Liberalen) (12 december 1870 - 4 januari 1871)
Justitie
minister: Mr. F.G.R.H. van Lilaar (Liberalen)
Binnenlandse Zaken
minister: Mr. C. Fock (Liberalen)
Financiën
minister: Mr. P.Ph. van Bosse (Liberalen)
Oorlog
minister: J.J. van Mulken (Liberalen)
Marine
minister: L.G. Brocx (Liberalen)
Koloniën
minister: E. de Waal (Liberalen) (4 juni 1868 - 16 november 1870)
minister a.i.: L.G. Brocx (Liberalen) (16 november 1870 - 4 januari 1871)
Rooms-Katholieke Eredienst
minister: Mr. F.G.R.H. van Lilaar (Liberalen) (4 juni 1868 - 1 september 1868)
Zaken van de Hervormde en andere Erediensten, behalve die der Rooms-Katholieke
minister: Mr. P.Ph. van Bosse (Liberalen) (4 juni 1868 - 1 september 1868)
De zwakke positie van het kabinet bleek uit het volgende:
-
-Nog voor de behandeling van zijn begroting (voor 1871) diende minister Van Lilaar van Justitie zijn ontslag in, omdat veel van zijn voorstellen ongunstig waren ontvangen in de Tweede Kamer.
-
-De minister van Buitenlandse Zaken, Roest van Limburg, vroeg op 2 november 1870 ontslag, na kritiek op zijn beleid. Hij had overigens eerder al in juli ontslag gevraagd, maar de koning weigerde dat toen.
-
-De Eerste Kamer verwierp op 11 november 1870 met 17 tegen 16 stemmen de Indische begroting van minister van Koloniën De Waal. De Kamermeerderheid (conservatieven, katholieken en gematigd liberalen) nam hem kwalijk dat het Indisch Gouvernement een maatregel had afgekondigd (financiële hervormingen in de Preanger-regentschappen) waarvoor de Staten-Generaal formeel nog geen toestemming had gegeven. De Waal had overigens om gezondheidsredenen daarvoor al zijn ontslag ingediend.
-
-Minister Van Mulken kreeg het eind 1870 zwaar te verduren. Tijdens de mobilisatie in juli 1870 vanwege de Frans-Duitse oorlog waren allerlei gebreken aan het licht gekomen bij de Nederlandse defensie, waarvoor de minister van Oorlog tijdens de begrotingsbehandeling ernstig werd bekritiseerd.
De belangrijkste wetten waren:
-
-Begrafeniswet (1869)
Deze wet bepaalde dat lijken in een gesloten kist moeten worden begraven op een begraafplaats en dat iedere gemeente een algemene begraafplaats moet inrichten (waarbij ontheffing door G.S. mogelijk is).
-
-de IJkwet (1869)
De wet regelt het ijken van maten, gewichten en meet- en weegwerktuigen. Grondslag voor het ijken zijn de meter en de kilogram. De wet legt onder meer vast wat onder een kilometer, are, liter en gram moet worden verstaan. Er kwam een dienst voor het IJkwezen, die het ijken en herijken uitvoert.
-
-Agrarische Wet (1869)
Alleen het Indische gouvernement alleen mocht nog woeste gronden in erfpacht uitgeven. De rechten van de inlanders werden gewaarborgd. Gronden van inlanders mochten alleen worden verhuurd aan niet-inlanders, maar niet vervreemd
-
-de Suikerwet (1870)
Met deze wet moesten de gouvernements-suikercultures in 20 jaar verdwijnen. Er werden geen nieuwe cultures meer uitgegeven en de bestaande cultures werden vanaf 1879 jaarlijks met 1/13 verminderen. Daarmee moest een einde komen aan de gedwongen arbeid en gedwongen suikerleveranties aan het Gouvernement door de inlandse bevolking (het cultuurstelsel). De gronden kwamen in bezit van de bevolking; voor hun arbeid zouden zij een redelijke vergoeding krijgen. Fabrikanten moesten belasting betalen over hun suikerproductie.
-
-de Veewet (1870)
Deze wet bevatte regels over de bestrijding van besmettelijke veeziekten. Daartoe kwam er een Veeartsenijkundig Staatstoezicht en Veeartsenijkundige Politie.
-
-wijziging van de Armenwet (1870) waardoor niet langer de geboorteplaats, maar de woonplaats bepalend is voor de vraag welke gemeente ondersteuning dient te verlenen.