Worstelen met het ‘wij’-gevoel - Main contents
Wij behoren tot de meest gelukkige van alle volkeren, maar tegelijkertijd zijn we vreselijk pessimistisch. In zijn essay De weg van de meeste weerstand. Pleidooi voor de betrokken burger probeert Peter Giessen deze tegenstelling te verklaren. Ook doet hij suggesties om dit sociaal pessimisme te overwinnen, maar lijkt terug te schrikt voor zijn eigen woorden.
Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) constateert het elk jaar: we zijn optimistisch over ons eigen leven, maar pessimistisch over de samenleving. ‘Optimisme is doping voor de prestatiemaatschappij,’ stelt Giessen. Het is begrijpelijk dat mensen hun eigen toekomst overdreven optimistisch inschatten, omdat ze hier meer invloed op hebben. Een negatief oordeel over de samenleving is vrijblijvend, een positief oordeel over jezelf geeft zelfvertrouwen. Gelukkig blijft Giessen niet alleen bij de psychologie, maar zet hij ook een stap naar de economie: de markt verleidt ons voortdurend om onze eigen mogelijkheden te overschatten en ons eigen ego op te blazen.
‘De crisis aan het begin van de 21e eeuw is zelfs veroorzaakt door optimisten, de financiële tovenaars van Wall Street en de bedenkers van de euro, die hun eigen mogelijkheden schromelijk overschatten. Waren ze maar iets pessimistischer geweest. Dan hadden we er nu een stuk beter voor gestaan,’ aldus Giessen. Tegen dit blinde optimisme helpt volgens hem een doordacht pessimisme: ‘Pas als we ons overspannen persoonlijke optimisme temperen, zal er ruimte ontstaan voor een hernieuwd, collectief optimisme.’
De weg van de meeste weerstand toont ons de zoektocht van Giessen - opiniemaker van de Volkskrant - naar sociale geborgenheid. Daarmee is dit essay ook een tijdsdocument, een voorbeeld van de groeiende twijfel van een kosmopolitische, intellectuele voorhoede aan haar eigen wereldbeeld. De markt wordt niet meer gezien als louter bevrijdend, maar ook als oorzaak van ontwrichtende tweedeling. De verzorgingsstaat wordt niet meer beschouwd als ouderwets en onbetaalbaar, maar ook als middel tot ‘verbinding tussen burgers’.
Het ‘bevrijde individu’, dat afscheid nam van traditionele verbanden, is zich volgens Giessen ontheemd en onveilig gaan voelen. Dat proces is bevorderd door politici die een beroep doen op ‘onpersoonlijke krachten’ als globalisering en Europa. Giessen zegt geen pleidooi te houden voor een religie of ideologie, maar vraagt wel meer ruimte voor respect en naastenliefde. Hoe aansprekend en goedbedoeld dit appèl ook is, het blijft hangen in een vrijblijvend moralisme als we de oorzaken van ons sociaal pessimisme niet bestrijden.
Die stap probeer Giessen ook te zetten. Hij beseft dat zijn morele appèl politieke implicaties heeft en pleit voor meer solidariteit op de arbeidsmarkt, verkleining van de inkomensverschillen en versterking van de publieke sector ‘als symbool van gezamenlijkheid’. Giessen neemt afstand van de ‘individualistische route’ van VVD en D66 en kiest voor een ‘versterking van het collectief’. Meteen daarop lijkt hij te schrikken van zijn eigen woorden en neemt hij fors gas terug: ‘Een pleidooi voor het collectief klinkt ouderwets.’
Giessen doet een moreel appèl op een neoliberale voorhoede om het eigen ego te relativeren, maar dit essay laat ook zien waarom zij hiertoe niet in staat zijn. Giessen wil geen een nieuw ‘wij-gevoel’, dat hij afdoet als ‘een kleffe deken van saamhorigheid’. Maar toch zou versterking van het ‘wij’-gevoel veel beter passen bij zijn analyse. Bijvoorbeeld door een politiek die meer verantwoordelijkheid neemt voor de samenleving, door de financiële markten te reguleren en te investeren in de verzorgingsstaat. Daarmee zouden we de neoliberale elite daadwerkelijk temperen en de bevolking meer reden geven tot sociaal optimisme.
Deze recensie verscheen in het lentenummer van het opinieblad Nieuwe Liefde.