Debat wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche - Main contents
32211 Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche
C.A. de Lange (OSF)
Voorzitter.
Vandaag zet de minister van Veiligheid en Justitie zijn kruistocht tegen prostitutie voort. U zult me de kleine woordspeling vergeven. Zoals de meeste kruistochten is ook deze uitgegroeid tot een lijdensweg. De plenaire behandeling door de Eerste Kamer is op 30 oktober 2012 na de eerste termijn van de Kamer op verzoek van de minister aangehouden. De voortzetting van de plenaire behandeling door de Eerste Kamer vond plaats op 28 mei 2013. Deze plenaire behandeling van het voorstel is op verzoek van de Eerste Kamer geschorst in afwachting van een brief van de minister. Deze brief is op 25 juni 2013 ontvangen. Vandaag spreken we dus al voor de derde keer plenair over het wetsvoorstel. Waarschijnlijk zal het niet de laatste keer zijn.
De prostitutie in Nederland is gelegaliseerd waardoor het in principe gaat om een bedrijfstak als alle andere. Het zou dan consequent zijn de bedrijfstak ook als zodanig te behandelen. Dat is in de praktijk niet het geval. Nog steeds wordt prostitutie onderworpen aan een afkeurend moreel oordeel en worden bestuurlijke pogingen ondernomen om prostitutie bij voorkeur uit te bannen, maar als dat niet mogelijk blijkt toch te belemmeren. De aanpak verschilt ook sterk per gemeente. Mijn fractie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat bij het formuleren van het oorspronkelijke wetsvoorstel allerhande morele overwegingen een belangrijke rol op de achtergrond speelden. Bij het bestrijden van eventuele problemen verbonden met prostitutie zal mijn fractie zich uitsluitend laten leiden door onderzoek en cijfers die op controleerbare en onomstotelijk wijze voorgestelde maatregelen onderbouwen. Mijn fractie heeft eerder betoogd dat dergelijke cijfers helaas grotendeels ontbreken. Pas daarna komt aan de orde in hoeverre het wetsvoorstel effectief en handhaafbaar is. Ook hier hebben wij grote vragen over zoals in eerdere termijnen betoogd.
We gaan naar de brief van 25 juni 2013. Laat me een belangrijk punt vooraf maken: mijn fractie zal niet akkoord gaan met wetgeving die onderdelen bevat die vervolgens buiten werking worden gesteld. In een dergelijk geval dient altijd een novelle te volgen. Maar laat me allereerst ingaan op drie elementen uit de brief, namelijk het vergunningenstelsel voor exploitanten, de registratieplicht van prostituees en de vergewisplicht.
Het vergunningenstelsel. Er wordt een landelijke uniform vergunningstelsel voorgesteld dat in een landelijk register wordt bijgehouden. Door eisen te stellen aan exploitanten van prostitutiebedrijven, wordt gewaarborgd dat vergunde bedrijven een veilige en verantwoorde werkomgeving bieden. Een landelijk register van vergunningen stelt burgemeesters in staat kennis nemen van aanvragen die in een andere gemeente zijn geweigerd, en van vergunningen die in andere gemeenten zijn ingetrokken. Dat is een belangrijk instrument om te voorkomen dat aanvragers of vergunninghouders in de ene gemeente te gemakkelijk terecht kunnen in een andere gemeente. Mijn fractie heeft geen probleem met dit onderdeel van het wetsvoorstel. Wel dient bedacht te worden dat thuiswerkers of deeltijds prostituees niet onder een dergelijk regime vallen. Alleen indien een registratieplicht voor prostituees wordt ingevoerd, hebben gemeenten informatie over deze categorie. Echter, mijn fractie staat afwijzend tegenover registratiedwang.
De registratieplicht. Het registreren van prostituees kent enorme nadelen en weinig voordelen. De nadelen liggen vooral op het vlak van privacybescherming en in het feit dat zaken die tot op heden legaal zijn nu opeens strafbaar zouden worden. Deze overwegingen hoeven niet herhaald te worden, zij zijn uitgebreid aan de orde geweest. De organisaties van prostituees liepen te hoop en lopen nog steeds te hoop tegen dit onderdeel van het wetsvoorstel en terecht. Wie gelooft dat er een registratiesysteem ingevoerd kan worden dat waterdicht is, waarover geen informatie naar buiten komt en waarbij stigmatisering van leden van de beroepsgroep uitgesloten is, heeft wel een erg optimistische kijk op het functioneren van overheidsorganen. Mijn fractie acht dit onderdeel ongewenst en overbodig.
De vergewisplicht. Mijn fractie ie verheugd dat de minister op dit punt het licht gezien heeft. Dit dwaze, niet handhaafbare en onrealistische onderdeel van het wetsvoorstel kon slechts de lachlust prikkelen en beloofde vooral voer voor cabaretiers te worden. De bereidheid van de minister om deze bepaling via een novelle te verwijderen heeft onze instemming.
De minister gaat ook in op de beide moties Strik die overigens door mijn fractie gesteund worden.
Het oordeel over de eerste Motie Strik c.s. (32211, L) laat de minister aan de Kamer over. Als ik het goed lees zou hij het vervallen van de registratieplicht niet toejuichen, maar het wel accepteren en op die basis een novelle voorbereiden. Graag verneem ik onomwonden of deze interpretatie de juiste is.
De tweede Motie Strik c.s. (32211, K) wordt door de minister ontraden. In die motie wordt de minister gevraagd om te onderzoeken op welke wijze zelforganisaties van prostituees bij de totstandkoming en uitvoering van het prostitutiebeleid kunnen worden betrokken en hoe het representeren van de belangen van sekswerkers, het voorlichten van sekswerkers over entree tot en exit uit de prostitutie, directe dienstverlening, conflictbemiddeling en beleidsadvisering mede bij hen kan worden belegd. Naar de mening van mijn fractie is ieder beleid dat goed overleg met alle direct betrokken niet voorop stelt gedoemd te mislukken. De tijd is voorbij dat burgers een aanpak van ‘over ons maar zonder ons’ nog acceptabel vinden. Dat lijkt mij een zeer positieve maatschappelijke ontwikkeling waaruit wijze lessen te trekken zijn en die een prima uitgangspunt vormen voor overheidsbeleid. De mooie woorden van de minister in zijn brief van 25 juni verhullen niettemin niet een zekere weerspannigheid als het er om gaat zelf gerichte initiatieven te nemen. Dat betreuren wij.
Tenslotte de zeer lange passage in de brief van 25 juni over de aanwezige capaciteit voor de bestrijding van mensenhandel. Het is eerder gezegd, en ik stel er prijs op dit nadrukkelijk te herhalen: mijn fractie is, net zoals iedere andere fractie in dit huis, een groot tegenstander van mensenhandel en meer dan bereid dit soort uitwassen te helpen bestrijden. Waar mijn fractie grote bezwaren tegen heeft, is de voortdurende suggestie van de minister dat prostitutie en mensenhandel bijna synoniem zijn. Harde cijfers daarover zijn nooit geleverd, we hebben daarover eerder gedebatteerd. Niettemin blijft de minister volharden in het suggereren dat door de prostitutiebranche aan te pakken de bestrijding van mensenhandel effectief geschieden kan. Mijn fractie is van mening dat om mensenhandel te bestrijden een goede analyse en serieus onderzoek hard nodig zijn om vervolgens wetgeving specifiek gericht op bestrijding van mensenhandel voor te bereiden. Beleid op basis van onjuiste en onduidelijke uitgangspunten zal in het algemeen niet tot gewenste uitkomsten leiden. Het is voor mijn fractie onbegrijpelijk dat de minister dat niet lijkt in te zien. De relevantie voor het huidige wetsvoorstel van de lange passage in de brief over de aanwezige capaciteit voor de bestrijding van mensenhandel ontgaat mijn fractie dan ook volkomen.
Ik kom tot afronding van mijn derde termijn. Wat opvalt is dat de minister herhaaldelijk de noodzaak van de wet met al zijn oorspronkelijke elementen bepleit heeft. Daar lijkt hij nu ten dele op terug te komen. Dat verbaast eigenlijk ook niet als we zien dat de gemeente Utrecht ook zonder deze wet zes prostitutieboten langs het Zandpad en daarmee de werkplekken van zesendertig prostituees sluit. Het goede nieuws lijkt dus te zijn dat de minister ten halve keert, liever dan ten hele dwaalt.
Nog een woord tot besluit. Waar een heldere analyse gebaseerd op toetsbare feiten ontbreekt, kan beleid niet slagen. Als deze simpele waarheid als gevolg van de discussies in dit huis zou leiden tot een novelle waarin uitsluitend de uniforme vergunningsplicht wordt ingevoerd, dan zou de grote energie die door alle betrokkenen in dit wetsvoorstel gestoken is niet helemaal voor niets zijn geweest. Of dat ook inderdaad de eenduidige uitkomst gaat worden, wacht mijn fractie kritisch af. Zal ongetwijfeld vervolgd worden.
Den Haag, 8 juli 2013