Pensioenen over de grens: niet kunnen of niet willen? - Main contents
OPINIE - De pensioenplannen van de Europese Commissie, zoals beschreven in het witboek, roepen een oude discussie weer tot leven. Welke maatregelen zijn nodig om ervoor de zorgen dat werknemers die in verschillende EU-landen werken ook een sluitend pensioen opbouwen? Toen de deze slangenkuil werd geopend in 2005 beten de Europese ministers zich stuk op de verschillen tussen nationale pensioenstelsels.
De impasse is een begrijpelijke uitkomst als we de zaak vanuit een technische hoek bekijken. Mobiliteit van pensioenrechten kan tal van vormen aannemen:
-
-Het garanderen van de waarde van 'slapende' pensioenrechten in een ander land.
-
-Het terugdringen van minimumperiodes voor het opbouwen van pensioenrechten.
-
-Het recht op waardeoverdracht van opgebouwd pensioen naar een fonds in een ander land.
Geen eenvoudige zaken met 27 verschillende pensioenstelsels en belastingregimes.
Werknemers over de grens
Een concreet voorbeeld is vaak al genoeg om mensen ervan te overtuigen dat het onbegonnen werk is om Europese regels te ontwerpen die werknemers over de grens helpen. Hoe moet de overdracht van pensioengeld in zijn werk gaan als een Pool een opgebouwd pensioen (in een omslagstelsel gebaseerd op een lagere levensverwachting en zonder inflatiecorrectie) overhevelt naar een Nederlands fonds dat op alle fronten anders functioneert?
Nu de mobiliteit van pensioenen opnieuw op de agenda staat, schiet de Nederlandse politiek in dezelfde reflex. In een standpuntnotitie zinspeelt de Tweede Kamer op het trekken van de zogenaamde gele kaart om eventuele voorstellen op het gebied van overdraagbaarheid van pensioenen tegen te houden. Technisch onuitvoerbaar, zo oordeelt de Kamer.
Ook binnen Nederland was het behoorlijk lastig om pensioenen overdraagbaar te maken. Toch werd het recht op waardeoverdracht in 1994 wettelijk geregeld. Drie kleine spaarpotjes bij verschillende werkgevers zijn vaak minder gunstig dan een verzameld vermogen bij één pensioenfonds, zo was de redenering toen. De technische problemen werden opzij gezet in het belang van de werknemer, die recht heeft op een degelijk pensioen ongeacht hoe vaak hij van baan verandert.
Complex en uitdagend
Natuurlijk is het allemaal nog een stuk complexer en uitdagender om dit in een Europese context te realiseren. Maar uiteindelijk is het geen technische, maar een politieke kwestie. Nemen we het op de koop toe dat het nog steeds gebeurt dat een Nederlandse werknemer na vier jaar werken in Duitsland zijn pensioenrechten verliest omdat vijf jaar het minimum is voor de opbouw daarvan? Laten we een gepensioneerde met opgebouwd pensioen in drie verschillende EU-landen verzuipen in een administratieve nachtmerrie? Of durven we echt toe te werken naar een Europese arbeidsmarkt waarin het werknemers zo eenvoudig mogelijk wordt gemaakt om de stap over de grens te zetten?
Mij lijkt dat wenselijk. Het aandeel mensen dat in een ander EU-land woont is met tweeënhalf procent nog relatief laag, maar stijgt snel. Een hogere mobiliteit van werknemers in de EU is van groot belang voor de Europese en Nederlandse economie. Het is één van de voorwaarden voor een stabiele muntunie. Het kan ons helpen de arbeidstekorten op te vangen die ontstaan in een vergrijzende arbeidsmarkt. En misschien wel het meest belangrijke: werken in een ander EU-land is een van de fundamentele vrijheden die de Europese samenwerking heeft opgeleverd.
Geef plannen voor de mobiliteit van pensioenen binnen de EU een kans. Dat het ingewikkeld wordt, is zeker. Maar waar een politieke wil is, is een weg.
Europarlementariër Marije Cornelissen schrijft regelmatig columns voor tijdschrift Pensioen Bestuur en Management. Uiteraard publiceren we die ook op onze eigen website.