Het paard achter de wagen: regering maakt verkeerde keuzes - Main contents
Kees de Lange en Jan Nagel
Met grote zorg hebben wij kennis genomen van het wetsvoorstel waarin de inrichting en de financiële onderbouwing van de oudedagsvoorziening in vergaande mate gewijzigd worden. Het spreekt vanzelf dat, indien de huidige bezuinigingsbesprekingen leiden tot een aanpassing van de door de Tweede Kamer aanvaarde voorstellen, wij hierop een uitvoerige toelichting verwachten en wij hierop dan nader zullen terugkomen.
De tekst van het wetsvoorstel geeft aanleiding tot de volgende vragen:
Aan het verhogen van de AOW leeftijd wordt door de regering nadrukkelijk een hoge prioriteit gegeven. De zeer problematische werkgelegenheid van ouderen boven de 50 jaar krijgt in het voorstel aanmerkelijk minder aandacht. Dit werkgelegenheidsprobleem wordt nogal optimistisch naar de toekomst verschoven. Naar onze mening wordt hier gekozen voor de omgekeerde en verkeerde volgorde. De positieve gevolgen voor de overheidsfinanciën van een hogere arbeidsparticipatie van ouderen zijn veel groter dan de financiële voordelen van het verhogen van de AOW leeftijd. Graag vernemen wij hoe en in welke mate de minister de werkgelegenheid van met name ouderen in de komende 10 jaar denkt te bevorderen tot bijvoorbeeld 80%. Zoals bekend wordt dit streefgetal voor deze categorie voorlopig bij lange na niet gehaald. Hoe verwacht de minister dat verbetering zal optreden in een situatie van snel oplopende werkloosheid en een zeer grote terughoudendheid van de kant van werkgevers om ouderen in dienst te nemen en te houden?
Hoewel de aanvullende pensioenen tot dusver in principe uitsluitend een zaak van de sociale partners waren, heeft de overheid de mogelijkheid om langs fiscale weg in te grijpen. De minister is dan ook voornemens dat te doen, waarbij het zogenaamde ‘pensioenakkoord’ als uitgangspunt lijkt te dienen. In hoeverre hier van een ‘akkoord’ gesproken kan worden is dubieus. Is de minister het met ons eens dat de vakorganisaties maximaal slechts ongeveer 17% van alle actieven vertegenwoordigen, en dat de vakbeweging over de inhoud van het ‘pensioenakkoord’ totaal verdeeld was en is, in twee ongeveer even grote kampen? Is het de minister bekend dat van de leden van de ANBO, de ouderenbond die zich bij de FNV heeft aangesloten, slechts 1% van de leden over het pensioenakkoord gestemd heeft, en dat de uitslag van de stemming geheim wordt gehouden? Is het de minister bekend dat bij de ouderenorganisaties verenigd in de CSO, met in totaal veel meer leden dan de ANBO, de weerstand tegen het ‘pensioenakkoord’ groot is? Is de minister van mening dat er voldoende draagvlak in de samenleving bestaat voor het nu voorliggende ‘pensioenakkoord’? Is de minister met ons van mening dat de rol van de werkgevers in pensioenfondsbesturen achterhaald is wanneer de werkgevers geen risico meer lopen?
Uit recent onderzoek (http://50plusindex.50pluspartij.nl/) uitgevoerd door Maurice de Hond in opdracht van 50PLUS is duidelijk geworden dat mensen boven de 50 aanmerkelijk minder positief zijn over hun financiële vooruitzichten dan mensen onder de 50. Met name de groep tussen de 50 en 65 is sterk geneigd de hand op de knip te houden. Deelt de minister onze mening dat de macro-economische gevolgen van dit negatieve toekomstbeeld van ouderen de kansen om uit de recessie te raken sterk verminderen en vertragen? Is de minister het met ons eens dat een beleid dat deze werkelijkheid onvoldoende onder ogen ziet tot mislukken gedoemd is?
De verhoging van de AOW leeftijd wordt gemotiveerd op basis van de toenemende levensverwachting. De cijfers voor de levensverwachting zijn het resultaat van onderzoek van het CBS en het Actuarieel Genootschap en worden verkregen door extrapolatie van cijfers van de afgelopen jaren naar een verre toekomst. Wat opvalt is dat bij een dergelijke extrapolatie niet gesproken wordt over foutenmarges. Is de minister het met ons eens dat het presenteren van de getallen in hun huidige vorm en met het huidige aantal decimalen meer betrouwbaarheid suggereert dan door de gepresenteerde getallen gerechtvaardigd kan worden?
De indexatie van de AOW en de voorgenomen jaarlijkse verhoging van 0,6 % wordt deels gefinancierd door het afbouwen van een aantal fiscale regelingen. Wat er gebeurt bij de AOW bepaalt voor veel ouderen slechts zeer ten dele hoe hun koopkracht zich ontwikkelt. Dat kan uiteraard niet los gezien worden van de ontwikkelingen bij de aanvullende pensioenen. Die zijn niet bemoedigend. Voor het ABP als grootste pensioenfonds van Nederland geldt dat de indexatieachterstand (looninflatie) in vier jaar is opgelopen to 8,24%. ABP-gepensioneerden zijn inmiddels 32,55% van een jaarpensioen misgelopen. Bij een gemiddeld ABP-pensioen van 9200 euro gaat het hier om 2995 euro, een zeer aanzienlijk bedrag. De cijfers voor het ABP verschillen overigens niet significant van die bij andere fondsen. Daadwerkelijke nominale kortingen die in eerste instantie kunnen oplopen tot 7% komen hier nog bij. Is de minister het met ons eens dat de koopkrachtontwikkeling van zeer veel ouderen en gepensioneerden in de komende jaren desastreus zal zijn? Dient het voorliggende wetsvoorstel niet mede in het licht van deze zorgwekkende koopkrachtontwikkeling van ouderen bezien te worden? Bij de behandeling van het wetsontwerp in de Tweede Kamer heeft de minister gezegd dat de ouderen het in dit land niet slecht hebben en dat minder dan 3% een laag inkomen heeft. Wat verstaat de minister in dit verband onder een laag inkomen, en kan de minister nader verklaren waarop het getal van minder dan 3% gebaseerd is? Bij deze behandeling herhaalde de minister dat het gemiddelde eigen vermogen van 65-plussers 250.000 euro per huishouden bedraagt. Kan de minister specificeren hoe dit gemiddelde bedrag is opgebouwd (eigen vermogen, eigen huizenbezit)? Kan de minister ook aangeven hoeveel ouderen een eigen vermogen van minder dan 10.000 euro hebben (een eigen huis niet meegerekend)? De minister stelde verder bij deze behandeling dat de 65-plussers tussen 2001 en 2010 een gemiddelde inkomensstijging hadden van 10%. Kan de minister aangeven wat in dezelfde periode de inkomensstijging was van diegenen die in 2001 65 jaar en ouder waren?
De voorgenomen verhoging van de AOW- en pensioenleeftijd tot 66 en 67 gaan veel verder dan de plannen in diverse Europese landen. Dit geldt met name voor landen die er economisch slechter voorstaan dan Nederland en die bovendien met Nederlandse miljardensteun overeind gehouden worden. Gegeven het feit dat de aanvullende pensioenen in Nederland via een spaarsysteem geregeld zijn, terwijl in de meeste Europese landen een omslagsysteem gebruikelijk is, zijn wij van mening dat de bijdragen van Nederland aan Europese landen in crisis en de voorgenomen wetgeving met elkaar op gespannen voet staan. Deelt de minister deze mening?
In het advies van de Raad van State wordt zorg uitgesproken over de lastenverdeling tussen generaties van de voorgenomen wetgeving. Het zogenaamde ‘invaren’ van pensioenrechten van ouderen is omgeven met juridische problemen. Ouderenorganisaties, in tegenstelling tot de weinig representatieve sociale partners die het idee van ‘invaren’ steunen, lijken van plan zich uitgebreid en langdurig juridisch te verzetten. Kan de minister aangeven wat de gevolgen voor de koopkracht van ouderen op een termijn van 5 à 10 jaar zullen zijn, indien ‘invaren’ juridisch niet mogelijk blijkt?
We wachten de antwoorden van de minister af en houden u op de hoogte.