Politieke zielkunde - Main contents
De Tweede Kamer is een ‘museum van misdadige nietigheden’, een ‘pronkkamer van Nederlandse middelmatigheid’. Multatuli had niet veel op met politici. Zij waren ‘wettenfabrikanten’, die niets snapten van de gevoelens van het volk. Politiek was volgens hem een ‘zielkunde’: bestuurders moesten de emoties van mensen leren kennen. Multatuli (1820-1887, pseudoniem van Eduard Douwes Dekker) was een groot schrijver, de Max Havelaar (1860) is één van de mooiste literaire werken die in Nederland zijn geschreven. Maar hij was ook één van de eerste politieke commentatoren. ‘Ik tart ieder my te smoren’, schreef Multatuli uitdagend in zijn Ideeën (1862-1877), waarin hij filosofische overdenkingen afwisselde met ferme kritiek op de actuele politiek.
In 1848 werd het rechtstreeks kiesrecht ingevoerd, iedereen die voldoende belasting betaalde kreeg stemrecht. Daartoe werd het land verdeeld in honderd districten, waar in openbare vergaderingen een Kamerlid werd aangewezen. Vaak bleken die kiezers het onderling niet eens: protestanten en katholieken, liberalen en socialen steunden andere kandidaten. In veel districten ontstonden verschillende groepen kiezers, ieder met een eigen politieke kleur. Multaluti - die zelf te arm was om te mogen stemmen - zag deze vorming van politieke ‘cliques’ met argusogen aan: politici moesten zich niet laten binden door partijpolitieke belangen, maar vooral hun eigen hart volgen. In 1862 stelde Multatuli zichzelf kandidaat voor de Tweede Kamer. Tevergeefs - hij kreeg slechts negen stemmen.
Multatuli wiep zich op als spreekbuis voor de armen en onderdrukten. In 1864 bepleitte hij zelfs de oprichting van een ‘vlees-party’, die zich moest inzetten voor de verbetering van de voeding en huisvesting van de bevolking. Ferdinand Domela Nieuwenhuis noemde Multatuli een ‘wegbereider’ van het socialisme in Nederland, maar dat gevoel van verbondenheid was niet wederzijds: ‘Ik kan nog beter met ’n redevoerende minister overweg, dan met ’n werkman die aan ’t raisonneeren slaat.’ Multatuli vond zichzelf een buitenstaander in de politiek, maar dat zelfbeeld is typisch voor de negentiende-eeuwse burgerij. Intellectuelen wilden opkomen voor de armen, maar zich niet vereenzelvigen met het volk.
Datzelfde volk begon zich juist te organiseren in politieke partijen: de protestantse ‘kleine luyden’ richtten in 1879 de Anti-Revolutonaire Partij op, de socialistische arbeiders stichtten in 1882 de Sociaal-Democratische Bond. Na de invoering van het algemeen kiesrecht in 1918 ontstonden de moderne massapartijen, met politici die niet alleen spraken uit naam van het volk, maar de mensen ook bij de politiek probeerden te betrekken. Tegenwoordig groeit onder intellectuelen de kritiek op de partijdemocratie, de toekomst zou zijn aan onafhankelijke individuen, die inspelen op de emoties van de bevolking. Ook Geert Wilders lijkt te kiezen voor deze politiek zonder partij. Het is echter maar zeer de vraag of daarmee de ‘Nederlandse middelmatigheid’, waar Multatuli ons voor waarschuwde, wordt overwonnen.
Deze column verscheen eerder in Filosofie Magazine (januari 2012)