Armoede is geen tegenslag, maar een aanslag - Main contents
Het waren maar twee woordjes en ze waren ook nog verstopt in een lange, wat plechtstatige zin: ‘De regering doet een beroep op burgers, bedrijven, andere overheden en maatschappelijke organisaties om gezamenlijk de sociale uitsluiting en stille armoede in onze samenleving eensgezind en met kracht aan te pakken.’ Maar het feit dat het koningin Beatrix was die de twee woorden uitsprak, maakte dat ze toch voor flink wat beroering zorgden. Voor het eerst in vele jaren sprak de koningin op 19 september 1995 in de troonrede weer over armoede in Nederland. Dat was in 1995, ruim veertien jaar geleden, en de armoede bestaat nog steeds.
Natuurlijk, niemand hoeft in ons land dood te gaan van de honger, en natuurlijk, armoede is een relatief begrip. Maar het gaat bij al die mensen die het treft wel om absolute feiten. Armoede betekent dat je niet normaal in de samenleving kunt functioneren, omdat je bent uitgerangeerd, omdat je te weinig geld hebt, of omdat (goede) voorzieningen voor jou niet bereikbaar zijn. Armoede grijpt diep in en kent vele gezichten. Uit talloze onderzoeken in binnen- en buitenland blijkt dat er grote verschillen bestaan tussen de gezondheid en levensverwachting van mensen met een hoog en mensen met een laag inkomen. Deze verschillen, doorgaans aangeduid als sociaal-economische gezondheidsverschillen, groeien naarmate de kloof tussen arm en rijk groter wordt. Volgens een onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne uit 1993 gingen toen mensen met een lage sociaal-economische status gemiddeld vierenhalf jaar eerder dood en blijven gemiddeld twaalfeneenhalf jaar korter gezond dan mensen met een hoge status. De respectievelijke cijfers nu zijn: zeven jaar korter leven, en zeventien jaar korter gezond.
Al in 1996 schreef de VN-organisatie UNDP in haar Human Development Report over ons land: ‘De economie groeit, maar doet dat meedogenloos.’ De organisatie doelde vooral op de oneerlijke wijze waarop de revenuën van de toenemende welvaart neerslaan in de samenleving. Sprak de koningin nog over ‘armoede’, in de beleidsstukken die daarop volgden werd toch vooral gesproken over ‘arme mensen’. Dit om aan te geven dat de armoede geen structurele oorzaak had. Armen zijn zelf schuld aan hun falen, aan hun lot. Dat die opvatting ook in ons land leeft blijkt uit een aantal reacties op de onlangs uitgekomen film van Marcel van Dam ‘De Onrendabelen’. Verstoken van elke vorm van empathie worden in die reacties de mensen die het om wat voor reden dan ook niet getroffen hebben in het leven, weggezet als loosers, die een schop onder de kont nodig hebben. Immers: Eigen schuld, dikke bult. Twee zaken worden hier miskend. Op de eerste plaats dat de mensen op het sociaal minimum er vanaf 1980 niets op vooruit zijn gegaan, terwijl in diezelfde onze algemene welvaart met meer dan 50% is gegroeid. Op de tweede plaats wordt uit het oog verloren dat er een groeiende groep mensen is die om redenen van wie ze zijn (geworden), niet mee kunnen in onze huidige, snelle prestatiemaatschappij. Deze mensen kunnen simpelweg de moderne ratrace die onze samenleving geworden is, niet bijhouden. Hier wordt de samenleving geconfronteerd met een keiharde beperking van de mogelijkheden. Net zoals je wel aan gras kan trekken, maar het gaat er niet sneller door groeien. Het feit dat een groeiende groep buitengesloten wordt omdat ze de dynamische, technologisch geavanceerde 24-uurseconomie niet kunnen bijbenen, zou aanleiding moeten zijn eens na te denken over wat samenleven nu eigenlijk betekent. Is het vrij baan voor de homo economicus? Is het vrij baan voor de struggle for live en de survival of the fittest? Of is het mensen (ongeacht wie het is) in zijn waarde laten en kansen voor het leven bieden? Een samenleving die iedereen zijn waardigheid gunt, die mensen als gelijkwaardigen beschouwt, en die solidariteit ziet als een voorwaarde voor vruchtbaar samenleven, zal kiezen voor het laatste. Hoe kunnen we dat organiseren?
Op de eerste plaats moeten we wat doen aan de gigantische inkomensverschillen. Dat mensen verschillend verdienen wordt door iedereen begrepen wanneer daar een goede verklaring voor bestaat en wordt gegeven. Nu gebeurt dat niet. Meestal omdat het ook niet uit te leggen is. Hier aan gerelateerd: het sociaal minimum moet omhoog. Spijkerharde armoede is in een welvarende, beschaafde samenleving onaanvaardbaar. Het is onaanvaardbaar uit een oogpunt van medemenselijkheid, maar ook onaanvaardbaar omdat we weten dat armoede een voedingsbodem verschaft voor allerlei ongewenst gedrag: slechte eet- en leefgewoonten, verwaarlozing, schooluitval, verslaving, criminaliteit. Op de tweede plaats moeten we alles in het werk stellen om iedereen een plaats te geven in de samenleving. Vroeger, laten we zeggen tot eind tachtiger jaren, had een bedrijf als Philips op elke vestiging mensen in dienst die de eenvoudige klussen deden; van koffie zetten tot het rondbrengen van de post en van het doen van eenvoudige reparaties tot het schoonhouden van het bedrijfsterrein. Wat niet kon worden geautomatiseerd, wordt nu meestal gedaan door onderaannemers met hele lage lonen, flexcontracten en slechte arbeidsvoorwaarden. Zelfs de sociale werkvoorziening (WSW) is ‘gerationaliseerd’ en werkt met winstoogmerk. Een bedrijf als Thomassen & Drijver had voor het in Amerikaanse handen kwam zijn eigen bedrijfsschool waar iedereen zich extra kon bekwamen. Jongeren die een bedrijf binnenkwamen liepen eerst een lange tijd mee met een ervaren persoon om zo langzamerhand het vak te leren en te leren hoe je je had te gedragen. Voor al die zaken is geen tijd meer, de mens is niet langer de maat der dingen. Zogenaamde ‘efficiëntie ten behoeve van winstmaximalisatie’ is het enige criterium waarop de wenselijkheid van zaken wordt beoordeeld. De menselijke maat is verdwenen. De crises waarmee de moderne, Westerse samenleving nu te maken heeft, leert ons veel over wat gefaald heeft.
Ieder mens is op de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor eigen leven en geluk. Maar dat is maar één kant van de zaak. De gemeenschap, de samenleving moet zo georganiseerd zijn dat iedereen met maximale kans op succes dat geluk kan nastreven. Behalve dat we verantwoordelijk zijn voor onszelf, zijn we dat ook voor onze medemens. En dat komt goed uit: De mens is immers een sociaal wezen. Laten we daarom de samenleving ook sociaal maken.
Dit artikel is verschenen in de Wegener-pers op 1 december 2009