Nieuwe conservatieven kunnen niet volstaan met oude ideeën - Main contents
Na honderd jaar dient zich in Nederland opnieuw een conservatieve beweging aan. Een beroep op morele superioriteit is echter onvoldoende, zo toont het verleden. Conservatieven moeten aangeven hoe zij een nieuwe politiek willen voeren.
door Ronald van Raak, wetenschappelijk medewerker van de SP
Van verschillende kanten klinkt de roep om een moreel politiek reveil. Kardinaal Simonis beklaagde zich in de Volkskrant van 6 maart dat religie en moraal voor de regering 'non-entiteiten' zijn geworden. Een Dertigersgroep Babylon binnen het CDA pleit naar Amerikaans voorbeeld voor een 'compassionate conservatism' en een Club van Schier rondom Jurriaan Kamp doet voorstellen voor een economie met een menselijk gezicht. Het meest opmerkelijke initiatief is echter afkomstig van de onlangs opgerichte Burke Stichting, 'een platvorm voor conservatieve gedachtevorming'. De nieuwe conservatieven keren zich tegen een doorgeschoten individualisme en tegen de dominantie van het marktdenken. Deze strijd moet onder meer vorm krijgen door bescherming van het klassieke huwelijk tegen echtscheiding en homohuwelijk, verdediging van het klassieke gezin tegenover het samenlevingscontract en - vooral - door moreel vormend onderwijs. Ook in de negentiende eeuw kende Nederland conservatieve bewegingen. De nieuwe conservatieven vertonen enkele opmerkelijke overeenkomsten met deze voorgangers. Vergelijking leert ook dat de huidige conservatieven met eigen ideeën moeten komen en met een nieuwe vorm van politiek bedrijven. Geestelijk leider van de nieuwe conservatieven is de Leidse rechtsfilosoof Andreas Kinneging. Hij roept op tot herstel van een 'voorgegeven' morele orde in de politiek. Niet geheel duidelijk is wat deze orde precies inhoud. In Trouw van 3 maart tamboereerde Kinneging op de morele superioriteit van het traditionele kerngezin, van mannelijk kostwinnerschap, vrouwelijke zelfopoffering en functionele seksualiteit. Verwezen wordt naar klassieke denkers als Cicero, Plato en Augustinus, maar deze denkers zijn voor velerlei uitleg vatbaar. Ook blijft onduidelijk hoe de stap kan worden gemaakt van deze teksten, die juist door hun klassieke karakter aan nagenoeg alle politieke beweging kunnen worden verbonden, naar de politiek van alledag. Meer uitsluitsel biedt Kinnegings verwijzing naar Bezwaren tegen den Geest der Eeuw (1823) van de antirevolutionaire dichter Isaac da Costa. Politici regeren volgens hem bij de gratie van God en zijn geen verantwoording schuldig aan het volk. Het morele beroep van de huidige conservatieven gaat gepaard met een pessimistisch beeld van de mens, die van nature geneigd is tot het kwade. 'De mens is een giftige bron', zo verwijst Kinneging naar de Heidelberger Catechismus. Traditionele deugden, zoals bescheidenheid, geloof en kuisheid, moeten hen beschermen. Uit hun morele voorbeeld spreekt ook een fundamentele ongelijkheid van de mens.
De nieuwe conservatieven vertonen enkele opmerkelijk overeenkomsten met hun negentiende-eeuwse voorgangers. In reactie op de liberale grondwet van 1848 kwam in Nederland een conservatief alternatief tot ontwikkeling. Evenals de huidige conservatieven bestond hun kern uit academici, zoals de Utrechtse chemicus Gerrit Jan Mulder. Ook zij stelden hoge eisen aan de politicus, die moreel en intellectueel leiderschap moest tonen. Andere overeenkomsten zijn bijvoorbeeld de charitatieve armoedebestrijding en moreel vormend onderwijs. Toch zijn er ook belangrijke verschillen, die tevens inzicht bieden in het politieke dilemma waarmee de huidige conservatieven te maken hebben.
Conservatieven in de negentiende eeuw baseerden hun politiek niet in de eerste plaats op orthodox-protestantse overtuigingen, zoals verwoordt door Da Costa, maar op een humanistische filosofie, zoals beschreven in De Socratische School (1834-1839) van Philip Willem van Heusde. Deze filosoof beperkte zich niet tot een klaagzang op de 'geest der eeuw', maar beklemtoonde het belang van volksontwikkeling.
Orthodoxe protestanten en conservatieven gingen beide uit van de fundamentele ongelijkheid van de mens. Bestuur was voor Mulder een aangelegenheid van een morele en intellectuele elite, 'aan wie gij dan de rest kunt overlaten'. Wat de ideeën over de mens betreft liepen hun opvattingen echter uiteen. Het kwade in de mens moest voor conservatieven niet in de eerste plaats worden onderdrukt door een 'voorgegeven' religie en moraal. Deugd kon slechts worden verkregen door eigen krachtsinspanning. Dit had ook gevolgen voor de wijze waarop zij politiek wilden bedrijven. De politicus mocht zich niet laten leiden door partijbelangen of door religieuze uitgangspunten, noch door de publieke opinie, maar slechts door zijn eigen morele overtuigingen. Politieke besluitvorming moest zoveel mogelijk plaatsvinden buiten de openbaarheid van pers en parlement. Deze conservatieve waren succesvol zolang zij in het geheim konden opereren, maar verloren na 1870 snel terrein toen pers en parlement steeds belangrijker werden en geleidelijk de eerste moderne partijen ontstonden, als eerste de Anti-Revolutionaire Partij.
Conservatieven moeten bij uitstek rekenschap geven van hun verleden. Kunnen de nieuwe conservatieven ook iets leren van dit verleden? Misschien dat zij een duidelijk alternatief moeten bieden voor de huidige politiek. Een beroep op een eeuwige en universele morele orde, die we leren kennen door bestudering van klassieke denkers, maar ook van de tien geboden en de Heidelberger Catechismus, is onvoldoende. Hopelijk is de Burke Stichting niet de zoveelste politieke 'denktank', in dit geval voor vermeende conservatieven in CDA en ChristenUnie. Van deze nieuwe conservatieve beweging mag worden verwacht dat zij aangeeft hoe zij de hooggestemde morele idealen denkt te verwezenlijken. Alleen dan is politieke discussie mogelijk.
Dit artikel verscheen in de Volkskrant van 13 maart 2001