Socialistische moraal is niet conservatief - Main contents
Het zijn interessante politieke tijden, waarin de SP wordt beschuldigd van conservatisme, zoals Hans Visser op 23 december deed in deze krant. Opmerkelijk is ook de positieve toon waarop de hoogleraar economie deze beschuldiging uitte. Hij noemt de SP 'een alleszins serieus te nemen partij', met een consistente kernvisie en een realistisch programma, dat gunstig uit de CPB-berekening kwam. Tegelijk ziet Visser bij de SP een conservatieve hang naar een 'mythisch' verleden. Hij constateert een verlangen naar de periode van wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog en een angst voor uitholling van de beschaving. De kritische houding tegenover de EU zou getuigen van weinig toekomstgerichtheid.
Door Ronald van Raak
Door de partij 'conservatief' te noemen plaatst Visser de beginselen en het programma van de SP echter in een verkeerd licht. Bovendien verdwijnt in zijn analyse een meer algemeen probleem in de huidige Nederlandse politiek; de noodzaak van een nieuwe moraal.
Bij de komende verkiezingen speelt moraliteit een belangrijke rol. Dit betreft niet alleen Balkenendes waardendiscussie, maar ook de vraag hoe Nederland de komende jaren bestuurd moet worden. De afgelopen 20 jaar hebben regeringen een politiek van privatisering, verzelfstandiging en deregulering gevoerd, die werd gesteund door CDA, PvdA, VVD, D66 en - recentelijk - LPF. Zij namen daarmee een neoliberale politiek over die begin jaren tachtig in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten was gestart.
De politiek van marktwerking is van oorsprong een conservatief project, dat door Thatcher en Reagan was ingezet. Toch zijn de waarden waarop het marktsysteem een beroep doet, zoals individuele verantwoordelijkheid, concurrentiestreven en consumptiedrang, moeilijk te verenigen met de conservatieve waarden van collectieve normen, natuurlijke ongelijkheid en matiging. Bovendien zijn de genoemde marktwaarden lang niet altijd bevorderlijke voor de maatschappelijke instituties die conservatieven zeggen te willen behouden, zoals kerken, charitatieve instellingen en het kerngezin.
Op 22 januari moeten kiezers zich uitspreken over het wel of niet voortzetten van de politiek van marktwerking, die kan rekenen op steeds meer kritiek. Liberaliseringen van het spoor en de energie worden teruggedraaid. Op het gebied van kabel, taxi en particuliere beveiliging wordt binnen de departementen druk gezocht naar nieuwe vormen van toezicht. Partijen die, zoals de SP, een alternatief willen bieden voor het neoliberalisme, moeten aangeven welke waarden aan het bestuur ten grondslag moeten liggen. Visser wijst terecht op de kernbegrippen die voor de SP uitgangspunt zijn voor beleid; menselijke waardigheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Zijn constatering dat het programma blijft steken in de een hang naar een beter verleden is onverenigbaar met deze socialistische moraal.
In haar dertigjarige bestaan heeft de SP consistent oppositie gevoerd, zonder ooit een periode uit het verleden tot voorbeeld te stellen. Ook de periode na de Tweede Wereldoorlog, toen grote groepen mensen ondanks lange werkdagen in armoede leefden en de sociale zekerheid nog in de kinderschoenen stond, geldt zeker niet als ideaalbeeld. De 'wederopbouw' waarop de SP een beroep doet is van morele aard; het is een verwijzing naar de solidariteit die mensen ook in slechte economische tijden konden opbrengen voor de opbouw van een sterke publieke sector, een houding die scherp contrasteert met de afbraak van publieke voorzieningen zoals die in de afgelopen jaren van economische voorspoed heeft plaatsgevonden.
De kritiek op de massacultuur die Visser ziet bij de SP heeft eveneens een moreel karakter. Dit is niet de angst voor de 'opstand der horden', zoals hij de conservatieve filosoof Ortega y Gasset citeert, of een vervlakking van het kritisch oordeel, zoals de historicus Johan Huizinga in 1935 zei. Dit conservatieve denken benadrukt de noodzakelijke passiviteit van de moderne massacultuur. Dergelijke pessimistische cultuurbeschouwingen gaan voorbij aan de rol die kunst en cultuur kunnen spelen om het kritische bewustzijn van mensen te prikkelen, zoals Huizinga's socialistische leerling Jan Romein opmerkte in een essay over cultuur en menselijke waardigheid.
Ook de door Visser gesignaleerde negatieve houding van de SP tegenover uitbreiding van de EU heeft een moreel aspect. Deze terughoudendheid komt niet voort uit nationalistische motieven, die immers onverenigbaar zijn met het kosmopolitische karakter van het socialisme. Van belang is ook hier dat economische samenwerking gepaard gaat met een Europese politiek van marktwerking, die in veel landen ten koste gaat van het bestaande stelsel van publieke voorzieningen.
Het alternatief dat de SP ziet voor marktwerking is het voorkomen van marktmonopoliën in de publieke sector en een sterke controlerende rol van volksvertegenwoordigers en gebruikers, voor het borgen van publieke belangen. Een belangrijke morele taak is ook weggelegd voor bedrijven, die worden aangesproken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Nadat jarenlang overtollig personeel in de WAO is gestopt mag worden verwacht dat zij zorgen voor aangepast werk voor WAO'ers. Door allochtonen, vaak de zonen en dochters van vroegere gastarbeiders, in dienst te nemen bevorderen zij de integratie. Zo nemen ook zij een moreel aandeel in een sociale samenleving.
Dr. Ronald Van Raak is medewerker van het Wetenschappelijk Bureau van de SP en medeauteur van de vierdelige serie De uitverkoop van Nederland.
Dit artikel verscheen op 2 januari 2003 in het Financieeel Dagblad