Moslims zijn de katholieken van 1853

Source: A.A.G.M. (Ronald) van Raak i, published on Tuesday, April 1 2003.

'In de negentiende eeuw zagen protestanten de katholieken als bedreiging voor de Nederlandse cultuur. Net als toen zal de huidige angst voor de islam voorbijgaan'.

Door Ronald van Raak

In januari startten enkele jonge Marokkanen het initiatief Koerswijziging.nl. Doel is een alternatief te bieden voor het negatieve beeld dat volgens hen in de media van Marokkaanse Nederlanders wordt geschetst. De initiatiefnemers doen een beroep op de 'intrinsieke kracht' van de Marokkaanse gemeenschap, om een eigen plek te vinden in de Nederlandse samenleving. In een Manifest constateren de geïntegreerde Marokkanen een veranderende houding van niet-Marokkaanse landgenoten: 'Wij zien vandaag de dag angst in blikken op straat en horen onwetendheid doorklinken in dagelijkse gesprekken. Men neemt vaak de moeite niet meer om die gesprekken met ons zelf te voeren. Wat is deze angst?'

Abou Jahjah, de voorman van de Arabisch Europese Liga, heeft de oorzaak voor deze angst snel gevonden: 'De media zijn verdeelzaaiers. Moslims worden afgeschilderd als wezens die niet alleen gevaarlijk zijn voor dit land, maar voor de gehele mensheid.' Vooral NOVA kreeg ervan langs, het programma dat in juni vorig jaar opnamen uitzond die waren gemaakt in moskees waar radicale imams verdedigden dat vrouwen hun man geen seks mogen weigeren en dat mannen hun vrouw mogen slaan. Ook vroegen zij Allah Zijn toorn te laten neerkomen op niet-moslims.

In de hoop de taal in moskeeën te temperen worden imams die nu naar Nederland komen verplicht een inburgeringcursus te volgen, waar zij worden bijgesproken over grondwettelijke principes als de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst en de gelijkwaardigheid van mensen. 'In Nederland is totaal onduidelijk waar de grens ligt, wat wel mag en wat niet', stelde Driss el Boujoufi op 14 juni 2002 in deze krant, in een reactie op de NOVAuitzendingen.

Deze voorzitter van de Marokkaanse moskeevereniging Ummon heeft gelijk. Niet alleen door moslims, maar ook door protestanten, katholieken, liberalen en socialisten wordt de Nederlandse grondwet, waarvan in 1848 de basis werd gelegd, op verschillende manieren uitgelegd. De vrijheid van meningsuiting is soms onverenigbaar met de godsdienstvrijheid, die op haar beurt vaak op gespannen voet staat met het principe van gelijkwaardigheid. De meerduidigheid van de grondwet bleek ook honderdvijftig jaar geleden, toen in Nederland bisschoppen werden benoemd. De protesten in de Aprilbeweging die daarop volgde, laten zien dat integratie vooral een kwestie is van discussie en interpretatie.

In 1853 was het niet de angst voor moslims, maar voor roomskatholieken die de Nederlanders in de ban hield. Met een beroep op de grondwet van 1848 besloot het Vaticaan tot de benoeming van bisschoppen. Dit leidde op 1 april tot een petitiebeweging, die in twee weken ruim 200.000 handtekeningen opleverde. De Aprilbeweging ging gepaard met een volksopstand: katholieke geestelijken werden op straat bespot en katholieke dienstboden ontslagen. Protestanten meden ook winkels van katholieken. Een stroom aan brochures, pamfletten, spotprenten en straatliedjes wakkerde de angst voor de roomskatholieke kerk aan: 'Het monster moet vallen. Zijn trotschheid vernederd, zijn heerschzucht geknot!'

De Fakkel omschreef de paus op 1 april 1853 als 'een man die een vorst der vorsten is en over de 1.200.000 Roomsche zielen in Nederland oppermagtig gebiedt'. Sinds de jaren 1840 had een voorzichtige katholieke emancipatie plaatsgevonden: katholieken bouwden kerken en kloosters en in 1845 werd het katholieke dagblad De Tijd opgericht. De grondwet van 1848, die de benoeming van bisschoppen mogelijk maakte, was een volgende stap in de katholieke emancipatie. In de ogen van een groeiend aantal conservatieve protestanten was dit een bedreiging voor de kracht en eenheid van de Nederlandse cultuur.

De angstige blikken waarover geïntegreerde Marokkanen nu spreken is waarschijnlijk vergelijkbaar met die waarmee katholieke minderheden honderdvijftig jaar geleden te maken kregen. Weinig vertrouwen was er ook toen in de 'intrinsieke kracht' van de katholieken, om een waardevolle bijdrage te leveren aan onze samenleving. Ook katholieken werden destijds gezien als een gemakkelijke prooi voor religieuze leiders. In 1853 was er in Nederland een angst voor de bisschoppen, de herders die de katholieke kudde oppermachtig zouden gebieden. Nu is er de angst voor imams, die zich volgens sommigen meester maken van de zielen van naïeve moslims.

De angst voor andere religieuze culturen is mede gevoed door de idee van 'the clash of civilizations', in 1993 verwoordt door de Amerikaanse politicoloog Samuel P. Huntington, waarbij de geschiedenis wordt voorgesteld als een voortdurende strijd tussen onverenigbare culturen. In Nederland werden dergelijke noties in 1997 in vulgaire vorm uitgewerkt door Pim Fortuyn, die in Tegen de islamisering van onze cultuur de christelijke Nederlanders opriep ten strijde te trekken tegen de 'achterlijke' islamitische cultuur. De strijd die Fortuyn namens het christendom wilde aangaan met de islam was niet in de eerste plaats een verdediging van een religie, maar uiting van een noodzakelijke botsing tussen culturen.

De geschiedenis heeft de angstige cultuurabsolutisten ongelijk gegeven; de benoeming van bisschoppen in 1853 was een volgende stap in de emancipatie van de katholieken, die door de organisatie van een katholieke zuil een eigen plaats kregen in de Nederlandse samenleving. De angst die er in 1853 was voor naïeve katholieken was gebaseerd op radicale aspecten van het roomskatholicisme. Ook de huidige verontwaardiging over de 'achterlijke' moslims is uiterst selectief. De angst voor moslims, die voornamelijk wordt geprojecteerd op radicale imams, blijkt nadelig voor andere islamitische groepen. Niet alleen de geïntegreerde jongeren van Koerswijziging.nl., maar ook de vrijzinnige moslims van de Ahmadiyyastroming beklaagden zich over de negatieve beeldvorming van moslims, die hun eigen integratie in gevaar zou brengen.

De selectieve angst voor andere religieuze culturen kan zijn ingegeven door politiek profijt; religieuze gevoelens blijken vaak een vruchtbare bodem voor politiek protest. In 1853 maakten conservatieve protestanten gebruik van de religieuze onrust om de liberale regeringThorbecke ten val te brengen. Vòòr zijn tragische dood in mei 2002 maakte Fortuyn met succes gebruik van de angst voor moslims om het mislukte integratiebeleid van Paars te bekritiseren. Dezelfde polarisatie biedt Abou Jahjah nu de mogelijkheid om de groeiende antiWesterse sentimenten onder jonge moslims te mobiliseren.

De Aprilbeweging van 1853 was meer dan een religieus protest tegen de komst van bisschoppen. Conservatieve protestanten maakten gebruik van de religieuze strijd om hun eigen interpretatie van de grondwet door te drukken. Voor katholieken was de vrijheid van godsdienst aanleiding om ernst te maken met een eigen katholieke organisatie, maar protestanten zagen de bisschopsbenoemingen als een gevaar voor hun eigen religieuze vrijheid. De inburgeringcursussen voor nieuwe imams, waar zij een toelichting krijgen op onze grondwet, zijn dan ook niet meer dan een begin.

Dat in Nederland onduidelijk is waar de grondwettelijke grenzen liggen, zoals El Boujoufi beweert, is onvermijdelijk. Toch toont de Aprilbeweging dat integratie van wat in eerste instantie onverzoenlijk leek mogelijk is. De intrinsieke kracht van de katholieken lag in hun eigen manier van integratie; een beroep op de grondwet en een heersende moraal was onvoldoende.

Voor de organisatoren van de Aprilbeweging waren katholieken evenzeer een vreemd element in onze cultuur als de moslims nu. Toch is religieuze strijd tussen protestanten en katholieken nu ondenkbaar. De vorming door moslims van een eigen zuil, zoals katholieken in de negentiende eeuw deden, is in deze ontzuilde tijd echter niet meer mogelijk. In plaats daarvan is een actief spreidingsbeleid nodig, zodat moslims en andere Nederlanders met elkaar in contact komen.

Van groot belang is dat mensen dezelfde taal spreken en een wederzijdse belangstelling tonen. Een voorwaarde is dat moslims en niet-moslims elkaar ontmoeten, in scholen, in buurten en op het werk. Imams hebben een bijzondere verantwoordelijkheid in het wegnemen van de onderlinge angst. Als zij het voortouw nemen en meer in discussie treden met andersdenkenden, dan is binnenkort in Nederland ook polarisatie tussen christenen en moslims ondenkbaar.

Ronald van Raak is historicus aan de Universiteit van Amsterdam en medewerker van het Wetenschappelijk Bureau van de SP

Dit artikel verscheen in de Volkskrant van 1 april 2003