Waarom socialisten geloven in spoken - Main contents
De historicus Kees Slager schreef in 2001 Het geheim van Oss. Een geschiedenis van de SP. Hoe was het toch mogelijk dat een groepje kwajongens uit een katholieke industriestad erin slaagde het Maasland rood te kleuren? Belangrijker nog: waarom vertrouwt ondertussen de helft van de bevolking het bestuur van Oss toe aan een groep idealisten? En waarom zetten hier, evengoed als overal elders in het land, leden van de SP zich in voor deze idealen?
door Ronald van Raak, medewerker van het Wetenschappelijk Bureau van de SP
Voor zijn boek interviewde Slager onder meer de Osse arbeider Piet van de Akker, die al sinds de vroege jaren zeventig lid is. Op de vraag wat hem toch bewoog om zoveel tijd en moeite te investeren, antwoordde deze: 'Maar dat had ik ervoor over, want ik kreeg er veel voor terug. Ik veranderde van een mannetje dat niks durfde in iemand die z'n mannetje stond. Door de SP heb ik geleerd om voor mezelf op te komen en heb ik vertrouwen gekregen. Daar heb ik nu nóg plezier van.'
Wat drijft socialisten? Zijn wij wereldvreemde utopisten, of praktische idealisten? En wat zijn dan deze socialistische idealen? Op deze vragen wil ik in deze inleiding een kort antwoord geven, als aanzet voor discussie. Wie spreekt over socialisme, roept de naam van Karl Marx in herinnering. Hij wordt nog steeds gezien als de ideologische vader van het moderne socialisme. Het Communistisch Manifest, waarin Marx in 1848 een politiek programma schetste voor het toekomstige socialisme, heeft een intrigerend begin. Velen van u zullen het kennen: 'Een spook waart door Europa - het spook van het communisme.'
Het spook van Marx
Dat klinkt weinig bemoedigend. Een spook is vreemd en ongrijpbaar. Je ziet iets schemeren en voelt een aanwezigheid, maar begrijpen en vastpakken kun je het niet! In zijn manifest wilde Marx dit spook, dat de machthebbers in zijn tijd zeer verontrustte, concreet maken. Waar toch kwam de onvrede vandaan die zoveel mensen hadden met hun samenleving, hoe was het zo gekomen, en wat kon je eraan doen?
Het Communistisch Manifest spreekt nog altijd tot de verbeelding en krijgt lof uit onverdachte hoek. Ikzelf ben vijf jaar terug, honderdvijftig jaar na het verschijnen, opnieuw gewezen op het actuele belang van het Manifest, door Richard Rorty. In Filosofie Magazine van september 1998 schreef deze liberale filosoof over de in zijn ogen onschatbare waarde van het stuk:
'Ook als het Communistisch Manifest verouderd overkomt, verwoordt het op een nog altijd bewonderenswaardige wijze de belangrijke les die we van het ongeremde industriële kapitalisme hebben geleerd, namelijk dat de val van autoritaire regeringen en de instelling van constitutionele democratieën niet volstaat om gelijkheid en fatsoen tussen de mensen te waarborgen. Het is vandaag even waar als in 1848 dat de rijken altijd zullen proberen nog rijker te worden, op kosten van de armen … Misschien is het onderscheid tussen bourgeoisie en proletariaat vandaag de dag al even verouderd als dat tussen heiden en christen, maar als we voor "bourgeoisie" "de rijkste 20 procent" en voor "proletariaat" "de overige 80 procent" invullen, klinken de meeste stellingen in het Manifest ons nog altijd waar in de oren.'
Rorty waardeerde Marx' Manifest niet in de eerste plaats om haar utopisch karakter; nergens leert het hoe een socialistische samenleving er daadwerkelijk uit moet zien. Ook ging het hem niet om de waarheid van Marx' voorspellingen; de strijd tussen rijk en arm is niet tot een einde gekomen. Het was deze liberaal vooral te doen om de morele boodschap van het Manifest; het belang dat het stelt in de gelijkheidwaardigheid van mensen en in een fatsoenlijke samenleving.
Dit zijn dezelfde idealen die ook de 26-jarige Piet van de Akker begin jaren zeventig dreven, toen hij actief werd in de SP, waar hij een alternatief zocht voor het vernederende en afstompende werk in de vleesfabriek. Ook zijn dit de idealen die de SP enkele jaren terug formuleerde in haar beginselprogramma Heel de mens: waardigheid, gelijkwaardigheid en solidariteit vormen nu de meetlat waarlangs de SP politieke besluiten en maatschappelijke ontwikkelingen beoordeelt. Zij vormen de basis voor een fatsoenlijke samenleving, waar ieder mens een gelijkwaardige kans krijgt om zichzelf te ontwikkelen.
Geen utopische vergezichten
De begrippen 'ideaal' en 'utopie', waar de discussie vanavond over gaat, zijn denk ik van geheel verschillende aard. Geloven in de noodzaak van idealen, bijvoorbeeld die welke ten grondslag liggen aan het socialisme, is denk ik niet hetzelfde als vertrouwen op de kracht van utopische vergezichten, zoals die te vinden zijn in bijvoorbeeld Utopia van Thomas More uit 1516 en New Atlantis van Francis Bacon uit 1627, maar meer recent ook in Ecotopia van Ernst Callenbach uit 1975. Dit laatste boek was voor de filosoof Hans Achterhuis in 1998 aanleiding om af te rekenen met het utopisch denken, in zijn veelgeroemde De erfenis van de utopie.
Achterhuis waarschuwt in dit boek voor de gevaren van de utopie, of het abstracte beeld van een 'Nergensland'. Om dit te bewijzen abstraheert hij tien zogenaamde 'familiegelijkenissen', die op alle utopieën in verschillende mate van toepassing zouden zijn, ook op wat hij noemt de utopie van het 'socialisme'. Nu houd ik over het algemeen mijn historische hart vast als filosofen uit de geschiedenis gaan abstraheren; ook het voorbeeld van Marx geeft aan dat zij er zelden in slagen om recht te doen aan de veelkleurigheid van het verleden. Maar ook mijn politieke hart vond in zijn analyse geen rust.
In veel van Achterhuis' familiebegrippen van de utopie kan ik mijzelf als socialist niet herkennen. Zo spreekt hij van 'de onderschikking van het individu'. Het SP-beginselprogramma, dat niet voor niets de titel draagt Heel de mens, schetst een heel ander beeld: 'De mens is niet alleen "maaksel" van de geschiedenis, hij maakt ook geschiedenis - wij maken onze toekomst!' Deze persoonlijke emancipatie, zo zagen we, was ook wat Piet van de Akker had aangesproken in het socialisme. Andere familiegelijkenissen doen mij eveneens vreemd aan, zoals de idee van een radicaal nieuw begin en een 'panoptische blik' - ik moest het ook even opzoeken; volgens mij betekent dit zoiets als totale hervorming van de maatschappij. Als lid van een beweging die groot is geworden door kleinschalige acties herken ik ook hierin niets van mijn socialisme. Hetzelfde geldt voor wat Achterhuis noemt 'de Les Sexualis', de seksuele experimenten waartoe utopieën zouden uitnodigen, en voor de hang naar zuivering en geweld. Dit zijn zaken die wellicht van toepassing kunnen zijn op rechts-extremistische politieke bewegingen, maar toch niet op een socialistische partij die waardigheid, gelijkwaardigheid en solidariteit in het vaandel voert.
Andere door Achterhuis onderscheiden utopische familiegelijkenissen spreken mij als socialist wél aan: de idee van de maakbare samenleving, de nadruk op de verdeling van arbeid, het belang van opvoeding en onderwijs en de bevordering van het levensgeluk. Samenlevingen komen niet uit de lucht vallen, maar worden gemaakt door mensen en zijn dus ook te veranderen; ieder mens moet de mogelijkheid krijgen om mee te bouwen aan de samenleving; om een zinvolle bijdrage te kunnen leveren moet ieder mens zichzelf kunnen ontwikkelen; het leveren van een eigen bijdrage aan de samenleving bevordert de kracht en het vertrouwen van ieder mens.
Zo zou ik als socialist de utopische familiegelijkenissen van Achterhuis invullen. Maar maakt dit het socialisme van de SP tot het utopisch vergezicht, dat hij een groot gevaar acht voor mens en maatschappij? Hier wreekt zich denk ik het feit dat Achterhuis utopie en ideaal teveel op één hoop gooit. Volgens mij verwart hij ten onrechte politieke idealen met abstracte bespiegelingen. Achterhuis waarschuwt voor het gevaar van de sociale utopie, die hij omschrijft als 'het schitterende nieuwe gewaad'. Hij geeft de voorkeur aan de 'verstelde broek'. Met dit laatste beeld doelt hij niet alleen op een politiek zonder utopieën, maar blijkbaar ook op een politiek zonder idealen.
De erfenis van de utopie verscheen, zoals gezegd, in 1998, het jaar waarin het tweede paarse kabinet van Kok aantrad. In deze paarse jaren was fundamentele politieke discussie schaars, zeker nadat de leider van de PvdA de sociaal-democraten de ideologische veren had afgeworpen. De betrokkenheid van burgers bij de politiek liep terug, getuige de dalende opkomt bij verkiezingen en de terugloop van de ledentallen van partijen. Vijf jaar later is de politieke situatie echter gekanteld; op feestjes en in cafés is politiek weer een onderwerp van gesprek. De opkomst bij verkiezingen groeit weer, evenals het aantal mensen dat lid wordt van een politieke partij. Dit geldt met name van een uitgesproken partij als de SP, die met 41.000 leden bijna even groot is als de VVD.
Misschien moeten we Achterhuis' angst voor politieke idealen plaatsen tegen de achtergrond van deze paarse jaren? In dat geval zouden we de gelijkstelling van politieke idealen met abstracte utopieën kunnen zien als een uitdrukking van de ontideologisering in deze periode. De laatste jaren klinkt in de pers en in het parlement een roep om nieuwe ideeën en visies en is het in de politiek weer meer gebruikelijk om te spreken over idealen. Ook buiten de politiek geldt deze behoefte; deze bijeenkomst is daarvan een mooi voorbeeld.
De noodzaak van politieke idealen
Socialisten geloven in spoken, maar dit zijn niet de abstracte utopieën waar Achterhuis zo bang voor is. Utopisch denken in de politiek heb ik de laatste jaren vooral gezien bij de liberalen. Het geloof in de zegeningen van de markt, dat de afgelopen twee decennia de Nederlandse politiek in haar greep heeft gehouden, deed voor socialisten vaak utopisch aan: ons werd een Nergenslands voorgehouden van efficiëntie, voorspoed en geluk. Voorbeelden in de zorg, het onderwijs en het vervoer laten zien dat de utopie van de markt vooral heeft geleid tot meer bureaucratie, ongelijkheid en frustratie.
In het beginselprogramma Heel de mens, dat in december 1999 is vastgesteld door de leden van de SP, blijkt geen sprake van een behoefte aan utopische vergezichten: 'Het socialisme is geen blauwdruk voor een toekomstige samenleving. Het is ook geen heilsprofetie, die volstaat met de belofte dat het achter de horizon allemaal beter zal zijn. Het socialisme verwoordt op de eerste plaats een bepaalde visie op mens en samenleving. Dat biedt perspectief voor de toekomst, maar heeft vooral ook betekenis in het hier en nu.'
Het spook van het socialisme is niet vreemd en ongrijpbaar. Zij is even praktisch als de politieke behoeften en verlangens van mensen. Het ideaal van menselijke waardigheid is zo concreet als investeren in verpleegzorg - de afgelopen vijf jaar is het percentage van het BBP dat aan zorg wordt besteedt gedaald van ongeveer 9,5 naar ongeveer 8,5 procent. Gelijkwaardigheid van mensen betekent concreet investeren in voor iedereen toegankelijk onderwijs - het percentage van het BBP dat wordt uitgetrokken voor onderwijs liep de afgelopen 15 jaar terug van ongeveer 7 naar ongeveer 4,5 procent. Solidariteit tussen mensen betekent in de praktijk protest tegen tweedeling en segregatie - in het afgelopen decennium van grote economische groei is in Nederland het aantal kinderen dat opgroeit in armoede met 15 procent gestegen tot zo'n 350.000.
Achterhuis verwart denk ik politieke idealen met utopische vergezichten. Wie zijn broek wil verstellen heeft het voorbeeld nodig van een nieuw gewaad. In de politiek betekent dit dat partijen een visie moeten hebben op de toekomst, vergezeld van een concreet programma hoe we die betere toekomst kunnen bereiken. 'Politiek is meer dan belangenbehartiging, het gaat ook om maatschappijhervorming,' verklaarde ook oud-PvdA-ideoloog Arie van der Zwan onlangs in de Volkskrant (12 april).
Zeker in een coalitieland als Nederland zijn politieke idealen onontbeerlijk. De breuk in de formatie tussen CDA en PvdA toonde dat politieke compromissen pas gesloten kunnen worden als duidelijk is welke toekomst partijen voor ogen staat. De PvdA is zover nog niet. De komende rechtse regering van CDA, VVD en D66 staat wel een duidelijke toekomst voor ogen, van nog meer marktwerking en verdere liberalisering. De SP zal deze politiek bestrijden met een socialistische visie op mens en maatschappij. De partij zal daarbij niet volstaan met utopische vergezichten, maar schermen met praktische idealen.
Deze lezing werd gegeven op 29 april 2003, in het kader van 'Het Raadsel van Utopia. Ideaal en utopie', georganiseerd door Studium Generale van de Universiteit Utrecht.