De conservatieve mode - Main contents
Deze lezing werd uitgesproken op 19 november, bij de boekpresentatie van ‘Heel ons fundament’, van NRC-Handelsblad-columnist J.L. Heldring en van ‘De conservatieve uitdaging’, dat verscheen naar aanleiding van de 85-ste verjaardag van Heldring.
door Ronald van Raak, Eerste-Kamerlid voor de SP
Nog niet zolang geleden was de term ‘conservatisme’ een scheldwoord, nu is het een geuzennaam. Of misschien beter: een modewoord. Conservatieve appeltjes groeien tegenwoordig aan zeer verschillende bomen. Er zijn conservatieven in de ChristenUnie, waaronder senator Eimert van Middelkoop. En er zijn conservatieven in het CDA, zoals onze collega Alphonse Dölle.
Eerder zagen we al verklaarde conservatieven binnen de fortuynisten. Recentelijk voegden zich ook jonge VVD’ers bij dit illustere gezelschap, bij monde van Tweede-Kamerlid Geert Wilders. Zou historicus H.W. von der Dunk toch gelijk hebben gehad toen hij beweerde dat Nederland geen conservatieve partij nodig heeft, omdat alle Nederlanders eigenlijk conservatief zijn?
Heldring (1917), die conservatieven graag zien als hun aartsvader, ontmoette ik voor het eerste in januari 1999, toen ik op het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie een symposium had georganiseerd over het conservatisme in Nederland. Een keur van jonge onderzoekers deed hier verslag van hun onderzoek naar religieuze conservatieven, humanistische conservatieven, liberale conservatieven, fascistische conservatieven en katholieke conservatieven.
Twee reacties van Heldring vielen mij die dag op. Ten eerste dat hij voortdurend meewarig het hoofd schudde. Ten tweede dat hij op mijn vraag, wat hij van de bijdragen vond, antwoordde dat hij zich als niet-wetenschapper hier niet tot oordelen bevoegd achtte. Hierin herken ik de Heldring die altijd een mening heeft, maar toch terughoudend is met oordelen.
Wat Heldring die dag moet hebben gestoord is dat alle onderzoekers het begrip ‘conservatisme’ in een andere betekenis gebruikten. Dat geldt ook voor het toenemend aantal politici dat zich nu met deze term tooit: een bont gezelschap van orthodoxe protestanten, christen-democraten, fortuynisten en liberalen hebben ieder hun eigen conservatisme. Van helderiaanse terughoudendheid is hier geen sprake.
De term ‘conservatisme’ dekt nu een zeer brede lading, van nostalgie naar traditionele christelijke waarden - zoals mannelijk kostwinnerschap, vrouwelijke zelfopoffering en functionele seksualiteit - via een roep om strenge wetten en een hard optredende overheid, tot een geloof in de zegeningen van de vrije markt.
Bovendien krijgen deze nieuwe conservatieven binnen hun eigen partijen te maken met veel kritiek: VVD-minister Gerrit Zalm werpt de typering conservatisme verre van zich, Dölle krijgt ferm weerwoord van sociale christenen als senator Henk Woldring en Van Middelkoop zal met gemengde gevoelens hebben geluisterd naar de opmerking van André Rouvoet afgelopen weekeinde dat de ChristenUnie een voorbeeld moet nemen aan de SP!
Ruim honderdvijftig jaar na de geboorte van een Communistisch Manifest is onlangs in Trouw ook een Conservatief Manifest verschenen, onder meer van de hand van Bart Jan Spruyt, directeur van de conservatieve Edmund Burke Stichting. Veel van de genoemde conservatieven zullen zich in dit manifest kunnen vinden, maar wel om heel verschillende redenen.
Sommige orthodoxe protestanten zullen zich wellicht kunnen vinden in de idee van een voorgegeven morele orde, die richtinggevend moet zijn in de politiek. Vraag is wel of de klassieke waarden waarop de Burke Stichting zich beroept dezelfde zijn als de christelijke waarden en, als dat zo is, of het conservatisme dan niet overbodig is.
Veel fortuynisten zullen zich herkennen in de roep om een natuurlijke leider, om strenge regels en een hard optredende overheid. Ook zullen zij van harte instemmen met de opmerkingen over de, ik citeer: ‘ronduit spastische wijze’ waarop het ‘gesloten systeem’ van de grote politieke partijen omging met Fortuyn. Vraag is hier natuurlijk of het Fortuyn niet juist te doen was om een plaats te krijgen in het politieke esablishment.
De genoemde jonge liberalen zullen met instemming het conservatieve pleidooi hebben begroet voor een nachtwakersstaat, die zich vooral moet richten op politiek en defensie. Ook het geloof in de zegeningen van de vrije markeconomie, die de meeste taken van de overheid moet overnemen, zal hen als muziek in de oren klinken. Vraag is hoeveel deze liberalen voelen voor de traditionele waarden en normen die de nieuwe conservatieven hen voorschotelen.
Heldring verwonderde zich in het boekje De conservatieve uitdaging over de vele conservatismen die de laatste tijd de kop opsteken. Daar wil ik nog aan toevoegen dat deze vele vormen nogal tegenstrijdig lijken. Hoe verhoudt de morele orde van deugdzaamheid, bescheidenheid en gemeenschapszin zich bijvoorbeeld tot de waarden van de vrije markt, zoals individualisme, nutsmaximalisatie en concurrentiestreven? Hoe verhouden waarden van eigen verantwoordelijkheid en een terugtredende overheid zich tot het maakbaarheidsideaal van strenge regels en een hard optredende overheid?
Het Conservatief Manifest van de Burke Stichting zit gevangen in deze tegenstellingen tussen moraal en markt en tussen markt en maakbaarheid. Bovendien impliceren de voorstellen voor conservatieven nogal grote veranderingen. Het Manifest spreekt zelfs van een ‘radicale mentaliteitsverandering’. Ik weet niet of de tegenstellingen in het Conservatief Manifest voortkomen uit een gebrek aan doordachtheid, of uit een behoefte om veel politieke meesters te dienen.
Niet ondoordachtheid, noch het dienen van politieke meesters is een probleem waar Heldring voor hoeft te vrezen. Hij is geen conservatief van orthodox-protestante snit, geen conservatieve fortuynist en al helemaal geen jonge conservatieve liberaal. In De conservatieve uitdaging kan Heldring instemmen met mijn typering dat hij zich beter thuisvoelt bij liberalen als Willem Hendrik de Beaufort (1845-1918), die meende dat een ‘gezonde’ conservatief zich niet mocht bezondigen aan orthodox-protestante behoudzucht en zich vooral niet moest laten leiden door de waan van de dag.
Evenals De Beaufort is Heldring een oud-liberaal in de traditie van Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872). Deze ging niet uit van een voorgegeven morele orde in de politiek, maar meende dat de politiek tot taak had de voorwaarden te scheppen waardoor mensen zichzelf konden ontwikkelen tot deugdzame personen. Thorbecke was zeker geen vrije-markt-liberaal en had oog voor de negatieve morele gevolgen van het ongebreidelde kapitalisme.
Maar bovenal, en hier toont Heldring zich een ware liberaal, mocht het politieke debat niet worden vervuild door vooropgezette meningen. Meewarig het hoofd schudden, dat wel, maar terughoudend zijn in het oordelen. Misschien kunnen conservatieven én socialisten nog van hem leren.