Uit referendum valt nog wel lesje te leren - Main contents
Het nationale referendum over de Europese Grondwet was een succes, vindt Ronald van Raak. Maar het moet in de toekomst toch beter.
door Ronald van Raak, lid van de Eerste Kamer en hoofd van het Wetenschappelijk Bureau van de SP
Het referendum over de Europese Grondwet was een succes, zo riepen na 1 juni de woordvoerders van de politieke partijen die vergeeft een ‘ja’-campagne hadden gevoerd. Enkele dagen daarvoor dreigde het kabinet nog met isolement en oorlog. Nu was het ‘nee’ een steun in de rug in de onderhandelingen over de financiële bijdrage aan Europa. De VVD, die eerder in deze kabinetsperiode een streep zette door het raadplegende referendum, zag nu in het referendum een middel om de gebroken band met de kiezers te herstellen. Tijdens het referendumdebat in de Tweede Kamer op 2 juni gaven ook de PvdA, D66 en GroenLinks hoop op van het referendummiddel. Alleen CDA-leider Maxime Verhagen durfde nog vraagtekens te plaatsen en vroeg voorzichtig of we niet te veel verwachten van deze vorm van directe democratie. Naar mijn opvatting kunnen referenda een welkome aanvulling zijn op de vertegenwoordigende democratie. Maar voordat we besluiten om meer volksraadplegingen te gaan houden, moet een aantal lessen worden getrokken uit het Europese referendum.
1. Het liefste burgerinitiatieven
De volksraadpleging kan een belangrijk middel om de controleurs te controleren. In een parlementair systeem biedt het de kiezers de mogelijkheid de gekozenen direct te corrigeren op het moment dat vertegenwoordigers naar hun opvatting een verkeerde weg gaan. Het ligt dan ook niet voor de hand dat politici zélf referenda organiseren. Veel beter is als zij het initiatief laten aan groepen burgers en maatschappelijke organisaties. Vervolgens moet de volksvertegenwoordiging verantwoording afleggen over de uitslag en niet het kabinet, zoals op 2 juli gebeurde.
2. Alleen corrigerende volksraadplegingen
Het Europees referendum was een raadpleging van de bevolking door het parlement. Toch ontstond discussie over de uitkomst. Onduidelijk was wanneer de referendumuitslag werd overgenomen. PvdA en CDA formuleerden een minimale opkomst, het CDA stelde bovendien minimumeisen aan de uitslag, aanvankelijk 60 procent en daarna 55 procent. ChristenUnie en SGP voelden zich niet bij voorbaat gebonden aan de uitslag; SP en GroenLinks committeerden zich wél op voorhand aan het advies. Een volksraadpleging is een directe opdracht van de kiezers aan de gekozenen en kan niet terzijde worden gelegd.
3. Niet over elk onderwerp
Het referendum is een digitaal instrument en leent zich niet voor elk onderwerp. Bij het referendum over het Europees grondwettelijk verdrag ging het om een samenballing van bestaande verdragen, aangevuld met wijzigingen in de verhouding tussen lidstaten en Unie, en tussen nationale parlementen en Brussel, met daarbovenop nog een beleidsprogramma. In de campagne waren het voornamelijk leden van het ‘ja’-kamp die vonden dat het debat zich diende te beperken tot de grondwet. In het ‘nee’-kamp werd er op gewezen dat dit de eerste keer was dat de bevolking kon oordelen over de politieke richting van de Europese eenwording. In die opvatting hadden burgers het volste recht er alles bij te betrekken wat ze wilden. Toch is het raadzaam om kiezers overzichtelijke problemen voor te leggen.
4. Gelijkwaardige verdeling van middelen
Het Europees referendum leert hoe lastig het is voor een betrokken overheid om objectieve publieksvoorlichting te geven. De keuze voor een onafhankelijke referendumcommissie begon het kabinet te beklemmen. Dit leidde tot een eerder niet afgesproken greep in ’s lands kas. De eerdere regel dat middelen gelijkwaardig over voor- en tegenstanders van de Europese Grondwet zouden worden verdeeld, werd zo teniet gedaan. Uiteindelijk kregen de voorstanders tien keer zoveel ondersteuning als de tegenstanders. Een volksraadpleging is en belangenstrijd tussen vaak ongelijkwaardige groepen. Duidelijke moet worden hoe een gelijkwaardige verdeling van middelen kan worden verzekerd.
5. Wie ziet toe op fouten?
Het is begrijpelijk dat bij het eerste nationale referendum in Nederland dingen fout gingen. Het is jammer dat het kabinet niet aan mijn verzoek heeft voldaan om buitenlandse waarnemers uit te nodigen. Graag had ik hun oordeel gehoord over de campagneactiviteiten van het kabinet, dat onder meer een ‘onafhankelijke’ voorlichtingsshow financierde op RTL 4. Daarbij werd gebruik gemaakt van de referendumwijzer van het Instituut voor Publiek en Politiek, die in deze campagne een dubbele rol speelde. De vragen van deze stemwijzer waren vaak onhelder, soms tendentieus en in sommige gevallen zelfs onjuist. Tijdens het Europees referendum hield de Tweede Kamer toezicht op de middelen van het kabinet, maar deze Kamer was zélf partij. Nagedacht moet worden over een vorm van onafhankelijk toezicht.
Wie neemt het initiatief tot een volksraadpleging? Wanneer wordt de uitslag gerespecteerd? Welke vragen lenen zich voor een referendum? Hoe verzekeren we een onafhankelijke publieksvoorlichting? Wie ziet toe op eventuele misstanden? Het Eruopees referendum leert dat volksraadplegingen een middel kunnen zijn om meer burgers te betrekken bij de politiek. Maar op dit moment is Nederland nog niet toe aan het referendum. Voor het zover is, moet nog een aantal lessen worden getrokken.
Een iets kortere versie van dit artikel is gepubliceerd in de Volkskrant, 8 juni 2005