De laatste socialist in de PvdA - Main contents
Op 4 mei 2006 haalde Marcel van Dam in de Volkskrant ongemeen fel uit naar PvdA-lijsttrekker Bos, in zijn column ‘Wouter Bos pakt de ouderen’. De voorstellen van zijn PvdA om AOW’ers extra te belasten gaan volgens Van Dam ‘verder dan misleiding’. Het campagneteam van de PvdA was bepaald niet gelukkig met deze aanval vanuit de eigen gelederen, enkele maanden voor de verkiezingen van 22 november. In ‘De bejaardenbelasting van Bos’ (22 juni 2006) waarschuwt Van Dam voor ‘een electorale afstraffing’. In ‘De dag des oordeels nadert’ (5 oktober 2006) legt hij een verband tussen de lakse houding van zijn partij tegenover ouderen - de PvdA kan zich dat veroorloven, omdat ouderen electoraal ‘geen hindermacht’ zijn - en het onvermogen van Bos om zijn partij ideologische inhoud te geven.
Door Ronald van Raak, Tweede-Kamerlid voor de SP
Boekbespreking: Marcel van Dam - Het lange afscheid (De Volkskrant/Meulenhoff, Amsterdam 2007)
Het optreden van Van Dam lijkt op het eerste gezicht een vorm van recalcitrantie tegen de partij waar hij zo lang deel van uitmaakte. Wie zijn verzamelde columns leest, moet echter concluderen dat er meer aan de hand is. De zevenhonderdvijftig bijdragen die Van Dam van 1991 tot 2007 schreef voor de Volkskrant, laten een grote continuïteit zien in opvattingen en analyses. De oud-staatssecretaris onder Joop den Uyl nam geen afscheid van de PvdA, de PvdA heeft afscheid genomen van Van Dam. De honderdtien door hemzélf geselecteerde columns laten zich lezen als zijn ‘lange afscheid’ van zijn eigen partij. Dit boek is daarmee ook een van binnenuit beleefde geschiedenis van de PvdA.
Ondanks de klachten die klinken over de ‘linkse kerk’, het opinielandschap in Nederland is rechts. Van opiniebladen als het aloude Elsevier, de vernieuwde HP/ De Tijd tot het nieuwe Opinio. We hebben vooral neoliberale en neoconservatieve opiniemakers. Behalve Marcel van Dam kan ik op dit moment geen columnist bedenken die zichzelf met trots socialist zal noemen. De columns van Van Dam zijn bovendien goed doordacht. Zijn opinies zijn meer dan meningen. In zijn bijdragen is altijd ruimte voor argumentatie en worden argumenten van tegenstanders weerlegd.
De alternatieven van Van Dam zijn meestal praktisch. Opiniemakers als Arend-Jan Boekestijn (Kamerlid voor de VVD), Mei Li Vos (Kamerlid voor de PvdA) en Bart-Jan Spruyt (voormalig medewerker van Wilders) traden als columnist in de politiek, maar stootten al snel op de beperkingen van de politieke werkelijkheid. Marcel van Dam (1938) was onder meer staatssecretaris (1973-1977), Kamerlid (1977-1981), minister (1981-1982) en opnieuw Kamerlid (1982-1986) voordat hij columnist werd. Deze politieke ervaring is wellicht de oorzaak dat de columns van Van Dam uitblinken in nuchterheid en ook jaren later nog steeds actueel zijn.
Waarom schoot Marcel van Dam in de maanden voorafgaand aan de verkiezingen van november 2006 zo uit z’n slof? Het antwoord op deze vraag ligt al besloten in de eerste drie columns die hij liet opnemen in deze bundel. ‘Paardenmiddelen’, de eerste column van 18 september 1991, gaat in op de crisis in de sociaal-democratie die geen antwoord heeft op de toegenomen individualisering: ‘Iedere fundamentele discussie over de verzorgingsstaat werd uit de weg gegaan of in de afgelegde rapporten begraven.’ Minister Wim Kok koos niet voor vernieuwing van de sociale zekerheid, maar voor afbraak.
Van Dam noemt zijn ingrepen in de WAO een ‘paardenmiddel’. Op 2 oktober 1991 (‘Het zat in de lucht’) is de vakbeweging aan de beurt. Van Dam reageert op een interne notitie van de FNV waaruit blijkt dat de vakbond zich wil terugtrekken op de kerntaken ‘arbeid’ en ‘inkomen’: ‘En die twee, de teloorgang van de brede vakbeweging en de crisis in de sociaal-democratie, hebben alles met elkaar te maken.’ Partij en bond beperken zich tot discussies over de financiële houdbaarheid van de verzorgingsstaat. Het vernieuwen en verder uitbouwen van de sociale zekerheid is taboe geworden.
In ‘De opmars der dingen’ (11 december 1991) komt Van Dam met een socialistische analyse van vervreemding: ‘Een column is niet zo geschikt om de cultuurgeschiedenis van het Westen samen te vatten, maar vanaf de Griekse beschaving tot op heden is er één trend duidelijk herkenbaar. Mensen worden steeds minder afhankelijk van elkaar en steeds meer afhankelijk van dingen.’ Hier ligt volgens hem ook een reden voor ‘de ondergang van het socialisme als politieke machtsfactor’: ‘De afhankelijkheid van mensen ten opzichte van elkaar wordt minder, omdat steeds meer goederen en diensten door dingen worden geproduceerd en steeds minder door mensen.’
Op 16 februari 1995 - de PvdA regeert ondertussen met VVD en D66 - gaat Van Dam dieper in op ‘De moraal en de markt’: ‘De twee aanjagers van de kapitalistische economie, het individuele verlangen naar meer en de vrije concurrentie, zetten het normen-en-waardenstelsel van een samenleving voortdurend onder druk.’ In een democratie heeft de politiek de taak om door het organiseren van sociale zekerheid en het doorvoeren van sociale wetgeving tegenwicht te bieden tegen de immorele gevolgen van de marktwerking.
Een samenleving wordt onleefbaar als alles rendabel moet zijn, schrijft Van Dam op 15 februari 1996 (‘De onrendabele klasse’): ‘Daarom zou progressief Nederland zich vooral druk moeten maken over het in stand houden van waardevolle onrendabele activiteiten en het toegankelijk houden van alles wat de samenleving te bieden heeft voor de groep onrendabele medeburgers.’
Deze opvatting van de rol van de politiek leidt op 5 december 2002 (‘Leid ons niet in bekoring’) tot de volgende verwoording van zijn socialistische wereldbeeld: ‘Omdat normen en waarden een product zijn van de samenleving, moet je de samenleving zo veranderen dat die weer de normen of gedragsregels produceert waaraan men zich houdt.’
Deze vaste beginselen geven de columns van Van Dam helderheid en continuïteit. Typisch sociaal-democratische onderwerpen die regelmatig terugkeren, zijn de topinkomens (‘De PvdA is veel te lang stil gebleven over de opmars van de nieuwe rijken’, 29 augustus 1996), het sociale minimum (‘Het wordt hoog tijd de uitkeringen op het minimumniveau structureel te verhogen’, 10 december 1998) en Europa (‘Europa dreigt een nachtmerrie te worden’, 26 april 2001). Een vaak terugkerend onderwerp is de integratie. In ‘Vreemdelingen in eigen land’ (23 maart 1995) stelt hij dat alle grote partijen kilo’s boter op het hoofd hebben, als het gaat om het doodzwijgen van de problemen in de wijken. ‘Als de woningmarkt te veel wordt gedomineerd door het marktmechanisme, ontstaat er vanzelf een segregatie naar opleiding en inkomen,’ schrijft van Dam op 27 april 2000. Daarom pleit hij op 23 september 2004 voor een actief spreidingsbeleid: ‘Woningcorporaties moeten worden gedwongen een deel van hun vrijkomende woningen daarvoor beschikbaar te stellen. Om in de steden tot een evenwichtige samenstelling van de bevolking te komen is verplichte spreiding niet nodig. De meeste allochtonen wonen het liefst in een gemengde wijk.’
De columns van Van Dam zijn soms persoonlijk. Op 10 februari 2000 neemt hij afscheid van zijn hond Tsjov. Meestal zijn persoonlijke zaken ook politiek. Op 21 september 2001 verdedigt Van Dam zich tegenover Ronald Plasterk. Deze collega-columnist ergerde zich aan de opvatting van Van Dam dat de Amerikaanse politiek ten aanzien van Israël in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de haat tegen de Verenigde Staten. Persoonlijk zijn ook de commentaren van Van Dam op ontwikkelingen binnen de PvdA. ‘Niet de visie, maar de haalbaarheid is de richtingwijzer voor het beleid geworden’ (29 juli 1999). Het debat over de oorlog in Irak, waar Bos steun aan gaf, leidt tot de verzuchting ‘dat ik me tegenover mijn huisgenoot geneerde dat ik ooit deel heb uitgemaakt van de Tweede Kamer’ (27 maart 2003). Over de neoliberale politiek van de huidige regering zegt hij: ‘Als de PvdA meeregeert, gaat het langzamer, maar er wordt geen maatregel van de vorige regering teruggedraaid. Meedeinend op de golven van de tijdgeest, wordt af en toe een plastic roos gelegd op het graf van een ideaal’ (22 maart 2007).
De aanval op Bos in aanloop naar de verkiezingen van november 2006 was ingegeven door de discussies over de vergrijzing, eveneens een terugkerend thema in de columns van Van Dam. Hij had als eerste forse kritiek op de onderzoeken van het Centraal Planbureau. Politici gebruiken deze cijfers om doemscenario’s te schetsen en de geesten rijp te maken voor afbraak van de sociale zekerheid. Directeur Paul Schnabel van het Sociaal en Cultureel Planbureau noemde de SP conservatief, omdat deze partij de verzorgingsstaat wil behouden. Van Dam reageert dat in een democratie de markteconomie niet kan zonder de aanvulling van de verzorgingsstaat: ‘Mensen die in de vooruitgang geloofden, wilden de onrechtvaardigheden van dat laisser faire niet als een gegeven accepteren en hebben decennia gevochten voor het principe dat iedereen gelijk is voor de wet en dat iedereen recht heeft op een volwaardige deelname aan de samenleving’ (21 december 2006).
In de lange column ‘De droom sterft niet en daarom heb ik SP gestemd’ (23 november 2006) legt Van Dam uit waarom hij in die partij steeds meer terugvindt van ‘een sociaal-democratische partij waarin ik me thuis voel’. Want ‘het is altijd een sociaal-economisch uitgangspunt geweest dat omstandigheden die niet deugen, mensen baren die niet deugen. Niet de mensen, maar de omstandigheden moeten dus keihard worden aangepakt.’ Deze keuze van Marcel van Dam was niet een keuze tegen de PvdA. Het was een keuze voor zijn eigen socialisme.
Dit artikel verscheen eerder in Roodkoper van juni 2008