De preek van de leek: De barmhartige samaritaan

Source: J.R.V.A. (Jeroen) Dijsselbloem i, published on Sunday, November 22 2009.

Op zondag 22 november heeft Jeroen Dijsselbloem in het kader van 'de preek van de leek' een preek gehouden in de Amsterdamse Singelkerk. In zijn preek stelt Jeroen Dijsselbloem de vergaande individualisering van de samenleving ter discussie en geeft aandacht aan solidariteit, onbaatzuchtigheid en gemeenschapszin.

  • De preek van de leek

    De Barmhartige Samaritaan

    Jeroen Dijsselbloem

    22 november 2009

    Singelkerk, Amsterdam

    Inleidend

    Voor mij was het verhaal van de Barmhartige Samaritaan een jeugdherinnering. Toen ik communie deed, in een zeer kort, wit corduroy broekje en een synthetisch felgroen bloesje, kreeg ik, naast een wekkertje en een tuinstoel, De Nieuwe Kinderbijbel van uitgeverij Zomer& Keuning. Dit was een standaardwerkje voor jonge katholieken in de jaren zeventig, ruim geïllustreerd in zachte kleuren. Ik ontdekte overigens dat Zomer&Keuning nu vooral omzet haalt in zogenaamde Chicklit;

    onder de categorie theologie hebben ze geen aanbod meer.

    Ik heb veel in mijn kinderbijbeltje gelezen, in een tijd dat ik ook de reeks van 'Het kleine huis op priarie' verslond. Zowel op tv als de boeken. En zoals de goedheid van Laura Ingalss en haar “pa and ma” een betovering opriepen konden ook de verhalen uit mijn kinderbijbel, vooral het nieuwe testament, een verlangen oproepen 'goed' te zijn en 'goed' te doen.

    Overigens deelden Jezus en Laura Ingalls niet alleen hun goedheid, ze waren ook allebei gekleed in een roze jurk.

    Wat is barmhartigheid (voor mij)?

    In de voorbereiding van deze preek kwam het verhaal van de Barmhartige Samaritaan als vanzelf weer bovendrijven. Barmhartigheid wordt vaak genoemd samen met compassie en mededogen. Maar het raakt ook aan solidariteit, liefdadigheid en medelijden.

    Medelijden is echter voor mij iets anders. Medelijden is een gevoel dat je overvalt door het lijden van een ander, waardoor je zelf ook gaat mee-lijden.

    Nietzsche oordeelt daar niet al te positief over : "Want dat ik de lijdende lijden zag, daarover schaamde ik mij, omwille van zijn schaamte, en toen ik hem hielp, vergreep ik mij grof aan zijn trots."[

    Maar voor mij is barmhartigheid iets anders. Het staat veel meer voor een houding, een instelling zo u wilt. Het vraagt om compassie, voortkomend uit empathie en mededogen. Het is niet een gevoel dat je overkomt, maar een houding. Niet passief maar actief.

    In het verhaal van de Barmhartige Samaritaan zit dan ook een opdracht. Heb uw naaste lief als uzelf. ' De manier om God te dienen is om te zorgen voor uw naaste'. Eigenlijk is de opdracht; maak er samen wat van.

    De stelling 'heb uw naaste lief als uzelf' werd in de jaren zeventig, zeg maar in de tijd dat ik mijn communie deed, vooral uitgelegd als 'dan moet je eerst heel veel van jezelf gaan houden'. Maar wanneer sluiten we die fase nu eindelijk af? Wanneer houden we genoeg van onszelf om weer wat meer van onze naasten te kunnen gaan houden? Wanneer bereikt het nu al decennia dominerende individualisme zijn hoogtepunt en hoeveel houden we tegen die tijd van onszelf? Is de opdracht 'heb uw naaste lief als uzelf' niet onbereikbaar geworden in het huidige ik-tijdperk?

    Een belangrijk onderdeel van barmhartigheid is voor mij onbaatzuchtigheid. Als we iets voor een ander over hebben, kan daar altijd doorheen spelen dat we zelf ooit in vergelijkbare nood kunnen verkeren. En dan hoop je op de wederdienst. Die vorm van baatzucht is op zich begrijpelijk en ook niets mis mee maar onbaatzuchtigheid betekent dat je iets voor de ander over hebt zonder enig eigen belang, zonder de hoop of de vrees dat je met gelijke munt zult worden terugbetaald. Maar gewoon omdat de ander hulp behoeft.

    In onze samenleving ligt altijd de vrees van betutteling op de loer. Immers, het laatste wat je wilt is de ander, die volstrekt gelijkwaardig is, in zijn waardigheid aantasten, inbreuk plegen op zijn leven, op zijn keuzes. Wil de ander wel hulp? De vrees dat we ongevraagd hulp aanbieden is soms groter dan de vrees dat we geen hulp boden aan iemand die (achteraf bezien) die hulp zeer nodig had.

    Zijn we zo bang inbreuk te plegen op elkaars leven en keuzevrijheid dat we elkaar maar liever mijden? Is dat niet de sociale armoede van deze tijd?

    Een Samaritaan anno nu?

    De Samaritaan zou het in deze tijd niet makkelijk hebben gehad. Misschien zou zich, zodra hij zich over de arme sloeber in de goot boog, een groepje vrienden in benevelde conditie losmaken uit tegenover gelegen kroeg en hem een pak ransel geven. Omdat hij als hulpverlener veel te laat kwam ....

    Ook was de kans aanwezig dat iemand hem van betutteling zou hebben beschuldigd. Waar bemoei je je mee? Paternalist, belerend, bevoogdend, neerbuigend, je zomaar bekommeren om iemand die niet direct om hulp vraagt, het is tegenwoordig een riskante zaak.

    Misschien was de Samaritaan zelf werkzaam in de zorg. Maar dan moeten we vaststellen dat de door de Samaritaan geboden hulp veel te aanbodgestuurd was. Vraagsturing is tegenwoordig het adagium. Of hulpbehoevende en de hulpverlener daar nu samen voor zouden kiezen of niet. Zelfs wanneer duidelijk is dat betrokkene niet in staat is zijn eigen hulpvraag te formuleren! Bevoogding ligt op de loer, waar zelfredzaamheid is geboden!

    Op zijn best zouden we in deze tijd het optreden van onze Samaritaan kunnen zien als bemoeizorg, maar ook bemoeien heeft niet echt een positieve klank.

    Een te somber beeld? Enkele weken geleden besteedde NRC's M-Magazine aandacht aan de motieven van het stemgedrag van PVV-aanhang. Algemene conclusie van de NRC was dat de motieven en opvattingen van de PVV-kiezers niet ver van het gemiddelde aflagen. En als u denkt dat dat een geruststellende mededeling is, dan moet ik u teleurstellen. Een van de meest in het oog springende uitkomsten betrof de waardering van het begrip 'solidariteit'. Kort gezegd: grote groepen kiezers oordelen ronduit negatief over het begrip 'solidariteit' en vergelijken het met 'diefstal'.

    De vanzelfsprekendheid van 'een beetje op elkaar letten' is weg. De Raad voor Maatschappelijke ontwikkeling schreef onlangs: “Niet zelden kennen buren elkaar alleen van de dagelijks gang naar de auto”. En dat zijn dan nog mensen die relatief veel met elkaar delen waar onderlinge interesse en betrokkenheid uit voort zou kunnen komen. Alleen in directe familiekring is gelukkig nog veelvuldig sprake van sterke betrokkenheid en zorgzaamheid. Maar de kring is klein geworden. En als de familie weg valt of het gezin uiteen dan zijn we kwetsbaarheid.

    Gaat ons inlevingsvermogen dan echt niet verder dan Ons-Soort-Mensen of de eigen familiekring? In Utrecht maken bewoners van jongerenhuisvesting bezwaar tegen de komst van een kleinschalige woonvoorziening voor licht verstandelijk gehandicapten. “Die mensen zijn toch beter af ergens in het bos?” In Den Bosch maakt het bejaardenhuis bezwaar tegen een Jongerencentrum. Een villawijk in Dordrecht wil absoluut geen moskee in de buurt. Een Drents dorp komt in opstand tegen een aangekondigd AZC. U kent de verhalen wel. Schrijnend zijn de voorbeelden van de hospices die overal in het land door vrijwilligers worden opgezet. Prachtige initiatieven waarbij zieke mensen in hun laatste levensfase veelal door vrijwilligers een thuis wordt geboden met alle zorg en aandacht die nodig is. Allemaal barmhartige Samaritanen. In Den Helder, Amersfoort, Haarlem, Enschede, Nieuwekerk-aan-de-IJssel, Wageningen, Bergen-op-zoom, Appingedam, Wassenaar overal zijn omwonenden in opstand gekomen en zijn bezwaren aangetekend. Veelal op procedurele gronden maar vaak genoemde redenen zijn 'de waardedaling van mijn woning ' en 'Wat moet ik mijn kinderen vertellen?'.

    “Wat moet ik mijn kinderen vertellen?”. Hou die vraag vast. Want dat is de kernvraag.

    Heeft de overheid altruisme gesmoord?

    Heeft de overheid te zeer overgenomen dat wat mensen onderling konden betekenen? Immers, waar charitas een band smeet van mens tot mens, is de verzorgingstaat abstract, anoniem, een vorm van weg-georganiseerde solidariteit.

    Is het zo dat de verzorgende rol van de overheid ons heeft aangeleerd alles op haar bordje neer te leggen? Willem Drees, grondlegger van onze na-oorlogse verzorgingstaat was helemaal geen voorstander van de “van wieg tot graf” benadering. Hij was een voorstander van zelfredzaamheid en vond dat de samenleving die zelfredzaamheid mogelijk moest maken. Hij schrijft erover in zijn boek “Herinneringen en opvattingen”. (citaat) De term verzorgingsstaat wekt de indruk dat de staat in het algemeen voor de verzorging verantwoordelijk is, hetgeen in het algemeen de mensen in onderlinge verhoudingen moeten zijn. Ik voel voor de door de Franse utopisch socialist Fourier gebruikte de uitdrukking 'le garantisme'. Dus de waarborgende staat. (einde citaat).

    We zijn er steeds meer aan gewend geraakt dat de overheid wel een vangnet biedt als het met sommige medeburgers niet goed gaat. De overheid daarentegen is in de afgelopen decennia de eigen verantwoordelijkheid van de burger sterk gaan benadrukken. Dat kwam voort uit enerzijds een overheid die zichzelf 'over-at'; oplopende budgettaire problemen gekoppeld met een overspannen publieke sector. Maar anderzijds uit een wensbeeld van de burger als een hoogopgeleide zelfstandige, assertieve, zelfbewuste consument die niet alleen zijn eigen weg vindt maar daarin ook eigen keuzes wil maken. De terugtredende overheid (jaren 80) en de marktwerking (jaren 90) boden daaraan ruimte.

    De wortels van deze maatschappelijke beweging lagen echter al veel eerder. In de jaren zestig en zeventig is de waarde van gemeenschapsvorming verdrongen door het vooropgestelde belang van de persoonlijke ontwikkeling. De gemeenschap stond individuele ontplooiing in de weg; gedeelde waarden waren beklemmende sociale normen die tegenstellingen in de samenleving in stand hielden, betrokkenheid werd vooral gezien als opdringerige sociale controle...

    Een anarchistische vorm van individualisering werd ingezet.

    Terug naar Banning

    Ook in mijn partij, de PvdA. Wijlen Bart Tromp heeft dat heel mooi laten zien in zijn standaardwerk over de Beginselprogramma's van de Nederlandse sociaal-democratie. In het jaar dat ik mijn heilige communie deed verscheen het beginselprogramma van 1977, dat het oude programma uit 1959 verving. In dat nieuwe beginselprogramma verdwijnt het belang van levensbeschouwing maar ook van gemeenschapsvorming geheel uit het program. Bart Tromp schrijft daarover “het ideaal van gemeenschapsvorming, een van de meest uitgesproken elementen in het traditionele sociaal-democratische denken blijft onbesproken, evenals de onvermijdelijke spanning tussen het ideaal van zelfontplooiing en individualisme enerzijds en die van solidariteit en gelijkheid anderzijds” (einde citaat).

    Het individu, zijn rechten en zijn vrijheid, nadrukkelijk ook ten opzichte van de overheid, waarvan overigens heel veel wordt verwacht, staat vanaf dan centraal. Er wordt weinig of geen betekenis toegekend aan andere verbanden dan die van de overheid als het gaat om maatschappelijke cohesie.

    Zeven jaar later uitte ook Joop den Uyl scherpe kritiek op het programma van 1977: “Jammer genoeg toont het beginselprogramma van 1977 op een aantal punten een terugval (...) Over het karakter van de staat als rechtstaat wordt gezwegen, gelijkwaardigheid wordt verdrogen door gelijkheid en wel individualisering maar niet gemeenschapsvorming wordt als doelstelling behandeld.” (einde citaat)

    De bevrijding van de jaren zestig en zeventig heeft daarmee de ideologische sluizen opengezet voor de verzakelijking van de jaren tachtig, de marktwerking en individuele keuzevrijheid van de jaren negentig. Met als gevolg enerzijds een geweldige individuele vrijheid en emancipatie en anderzijds sociale vervreemding en maatschappelijke verwaarlozing.

    Waren nu de voor- en nadelen van deze maatschappelijke ontwikkelingen gelijkmatig verdeeld dan ware daar mee te leven. Maar de inrichting van de zorg, het onderwijs, de volkshuisvesting werd steeds meer geënt op de goed-opgeleide assertieve burger die zelfstandig keuzen kan en wil maken. En velen, te velen in onze samenleving voldoen niet aan dat mensbeeld en gaan verloren in zelfredzaamheid. De opgave voor politiek en overheid is dus het terugbrengen van zorgzaamheid waar zelfredzaamheid tekortschiet. Het weer verbinden van individu en gemeenschap. Eigenlijk 'terug naar Banning'. Willem Banning, Rode dominee en grondlegger van de PvdA en van de beginselprogramma's van 1947 en 1959 bepleitte een niet-materialistisch, humanistisch en vrijzinnig socialisme dat een sterke nadruk legt op de cultuur en op bindende normen zoals rechtvaardigheid, gemeenschap, verantwoordelijkheid en solidariteit. Individu en gemeenschap waren voor Banning onverbrekelijk met elkaar verbonden.

    Tot slot: Wat vertel ik mijn kinderen?

    Terug naar onze Barmhartige Samaritaan. Kon die arme sloeber die door de Barmhartige Samaritaan uit de goot werd gehaald, zelf de weg vinden naar hulpverlening? Is hij op dat moment in staat zijn eigen zorgvraag te formuleren? Nee, hij is afhankelijk van de ander. Hij kan letterlijk niet verder, zonder die ander. Zonder de barmhartigheid, het mededogen, de onbaatzuchtige betrokkenheid van die ander.

    Maar hoe krijgen we de ander, hoe krijgen we dus ons zelf, tot hernieuwde betrokkenheid ? De vraag 'wat heb ik eigenlijk met de ander' doet zich voortdurend voor maar blijft te vaak onbeantwoord. Deels gaat dat antwoord over de wederkerigheid. Zorg ik voor haar, zorgt zij voor mij. Draag ik nu bij, kan ik straks zelf een beroep doen. Eigenbelang kan een prima argument zijn om 'het goede te doen'. Eigenbelang kan ook helpen af te zien van allerlei primaire driften, in de wetenschap dat de samenleving onleefbaar wordt als iedereen zich laat gaan, als iedereen “ I want it all, I want it now” nastreeft. Een elementaire vorm van beschaving die onmisbaar is.

    Een minder directe vorm van eigen belang zit in de gulden regel: Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Een leefregel die in alle grote levenbeschouwelijke stromingen in de een of andere vorm terugkomt.

    Maar kan onze betrokkenheid ook het eigenbelang overstijgen en wat is daar voor nodig? Plato merkte reeds op dat 'deugd aanleerbaar is'. Daarom is de vraag “wat vertel ik mijn kinderen?” zo cruciaal.

    De buurtbewoonster die met afgrijzen keek naar de komst van een hospice in haar buurt, wilde haar kinderen beschermen tegen het idee van de dood. De dood die, in de vorm van een lijkwagen in de straat, niet te dicht bij mag komen. Maar als we nu bedenken dat ook wij ouders hebben die ooit hun laatste levensfase bereiken en hoe geweldig het zou zijn, of zou zijn geweest, als er dan voor hen 24-uurs zorg is, liefst nabij en niet op 100 kilometer afstand. En als we bedenken dat de komst van dat hospice ook een kans is om met onze kinderen te praten over leven en dood en vooral over de vraag hoe goed te leven en te sterven? Over het belang van rekening houden met elkaar, zorgzaamheid, aandacht? Over dat we ook plaats moeten maken in ons leven, in dit geval de eigen buurt, voor hen die extra zorg nodig hebben? Over dat je soms bewust ruimte en tijd moet laten of maken voor die ander, ook als je daarvoor zou moeten afzien van eigen behoeften, eigen ruimte, eigen tijd. Omdat we niets zijn zonder de ander.

    Dat moet je je kinderen vertellen! Dat kun je zelf 'voorleven'. En in die overtuiging voort leven!