Wet investeren in jongeren - Main contents
Staat u mij toe te beginnen met een persoonlijk feit. Ik zou hier niet gestaan hebben als ik nog voorzitter was geweest van Divosa, omdat ik met mijn voormalige bestuursleden van Divosa de afspraak heb gemaakt dat ik mij na de beëdiging tot lid van de Eerste Kamer zou onthouden van woordvoering over sociale zekerheid en sociale voorzieningen. Daar heb ik mij tot en met 12 juni jl. aan gehouden. Vanaf 13 juni heb ik mij verheugd op dit debat over de Wet investeren in jongeren. De staatssecretarissen weten van mijn enthousiasme om deze wet te behandelen, zij het dat de uiteindelijke conclusie van GroenLinks niet zo veel enthousiasme bij hen zal oproepen, want wij waren en zijn tegen en wij gaan motiveren waarom. Wat is het toch jammer dat dit kabinet het onvoorstelbaar grote draagvlak onder de gemeenten voor de uitvoering van de Wet werk en bijstand vanaf 2004 zo onder spanning en druk zet. Vanaf de allereerste peilingen na het eerste kwartaal van uitvoering van de Wet werk en bijstand in 2004 bleek dat meer dan 80% van de managers van de uitvoerende sociale diensten enthousiast was over de Wet werk en bijstand. Wat een schril contrast is het als je nu de geluiden hoort van het management van de uitvoerende diensten over de introductie en invoering van de WIJ. Is het niet zo dat instemming met de uitvoering van ongelofelijk groot belang is om van een wet een succes te maken? Als die uitvoerders met zo'n grote unanimiteit zeggen dat dit niets toevoegt aan hetgeen de Wwb al vanaf 2004 heeft geïntroduceerd, is werkelijk de meest fundamentele vraag: is het niet beter om ten halve te keren dan ten hele te dwalen?
De WIJ zegt dat jongeren die zich melden omdat zij niet zelfstandig in eigen levensonderhoud kunnen voorzien of zich op een andere manier in de samenleving overeind kunnen houden, het recht hebben om te werken of te leren. Dat recht van die jongeren komt in de plaats van het recht op een bijstandsuitkering dat zij sinds Klompé hebben. Een van de meest principiële bezwaren is dat een flinke groep van de beroepsbevolking, de 18- tot 27-jarigen, wordt uitgesloten van de bijstandsregeling die wij sinds 1965 hebben. Was het niet één van de grote iconen van wat nu het CDA is, maar voorheen de KVP? Mevrouw Klompé heeft dat indertijd met erve zowel door de Tweede Kamer als door de Eerste Kamer heen geloodst. Zij wilde daarmee bereiken dat mensen zich er niet meer voor hoeven te schamen, wanneer zij niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien, om een beroep te doen op de overheid. De groep van 18- tot 27-jarigen wordt daar nu van uitgesloten. Het is werkelijk fundamenteel anders of men een inkomensvoorziening krijgt uit de WIJ of uit de bijstandswet. Ik vond het antwoord op de vragen hierover van onder andere mijn fractie, maar ook andere fracties, in de memorie van antwoord wat te flauw en te simpel voor een zo serieuze vraag over recht op bijstand: wat maakt het nu uit of zij hun inkomen krijgen uit de inkomensvoorziening van de WIJ of uit de bijstandswet. Hier wordt een nieuwe tendens geschapen. Ik vind dat de Eerste Kamer ervoor is om te kijken of die nieuwe tendens wenselijk is of niet. Vandaag zijn het de 18- tot 27-jarigen. Wanneer een eerste greep uit de beroepsbevolking niet meer het recht heeft op een bijstandsuitkering, wie garandeert mij dan dat er in de komende periode niet meer grepen worden gedaan uit de beroepsbevolking waardoor men geen recht meer heeft op een bijstandsuitkering? Ik kom op het tweede, heel principiële bezwaar.
De Wet werk en bijstand betekende een flinke decentralisatie van Rijk naar gemeenten. Als gemeenten een grotere verantwoordelijkheid krijgen voor de uitvoering van wat eerst vooral rijksbeleid of rijkswet was, dan moeten gemeenten ook een redelijke mate van beleidsvrijheid en autonomie hebben. Dan is het entweder oder: de ene mogelijkheid is dat de gemeenten het de afgelopen vijf jaren niet goed hebben gedaan met betrekking tot de jongeren, waardoor de rijksoverheid zich genoodzaakt ziet om in te grijpen en de gemeenten in hun vrijheid van beleid in te perken en te confronteren met een nieuw wetsysteem. Als dat zo is, wil ik dat graag klip en klaar van de staatssecretarissen horen. Maar als zij dat niet zeggen, dan is de vraag waarom het nu zo relevant is om de WIJ in te voeren. Dan betekent het dat zij best een hoge pet ophebben van de resultaten die de gemeenten de afgelopen vijf jaar hebben bereikt.
Het aantal mensen in de bijstand tussen de 18 en de 27 jaar was vanaf het prilste moment dat hun voorganger, de heer Aboutaleb, over de WIJ begon, historisch laag. Dat is het nu nog steeds.
Ondanks het feit dat het Centraal Planbureau en de staatssecretarissen waarschuwen voor een waarschijnlijk grote toevloed van jongeren. Ik roep echter in herinnering dat er in de twee introductiejare n van de WWB, in 2004 en 2005, sprake was van laagconjunctuur. Ondanks het feit dat sprake was van laagconjunctuur, zijn gemeenten er macro gezien in geslaagd om het bijstandsvolume te doen dalen, ook onder jongeren.
Overal in het land - de afgelopen jaren heb ik daarvan heel veel projecten gezien, of dat nu bij Cambuur is in Leeuwarden of bij FC Twente in Enschede, Blink in Tilburg, het jongerenloket in Heerlen of het jongerenloket in Rotterdam - zijn fantastische initiatieven ontplooid en in functie, met goede resultaten om jongeren niet te laten wennen aan een uitkering, om jongeren perspectief te bieden, om te zorgen dat zij weer terug naar school gaan of gaan werken en leren. In cocktailtrajecten, tegelijk met hulpverlening, met verslavingszorg en wat dan ook, gemeenten zijn er uitstekend in geslaagd om het spel op de wagen te zetten. Het grote probleem is echter dat de wereld om die gemeenten heen ongelooflijk dwars ligt en heel moeilijk is te dirigeren om de sluitende aanpak werkelijk sluitend te maken. Ik heb hier in januari vorig jaar uit mijn eigen ervaring mogen putten in verband met mijn jongste zoon. Ik weet dat er duizenden van die jongeren zijn, die ik verschrikkelijk graag op eenzelfde manier zou willen helpen als mijn jongste zoon is geholpen.
Maar de werkelijkheid is erger. Nu komt het. Nu geven de staatssecretarissen jongeren het recht op werken en leren tot 27 jaar. Zij sluiten jongeren uit van een bijstandsuitkering. Zij geven de gemeenten de plicht om die jongeren op een werkplek te zetten, werk voor hen te regelen ofwel hen op een school in te schrijven, les te laten krijgen. Het zijn mooie ambities, maar gemeenten hebben niet de macht om bij ondernemers en werkgevers arbeidsplaatsen af te dwingen. De gemeenten hebben het zelfs bij de roc's de afgelopen jaren niet voor elkaar gekregen om in plaats van twee instapmomenten 365 instapmomenten te bewerkstelligen. De gemeenten zijn niet de baas over de roc's. De gemeenten zijn niet de baas over de arbeidsmarkt. Dat realiseren de meeste gemeenten zich gelukkig. De meeste gemeenten hebben ook niet de ambitie om die baas te zijn, want het gaat om stimuleren, enthousiasmeren en openingen creëren om voor mensen die een beroep doen op de overheid het verschil te maken.
Maar hoe kunt u nu de gemeenten verplichten om jongeren aan het werk te helpen en op school te zetten, omdat zij het recht hebben op werken en leren daar waar de gemeenten ondernemers en werkgevers of roc's en andere opleidingen niet aan een touwtje hebben? Ik zou daar graag met u een debat over willen voeren, maar in eerste instantie wacht ik natuurlijk eerst uw antwoord op dit punt af.
De heer Terpstra (CDA): De heer Thissen sprak over het niet meewerken van de rest van de wereld vanuit de gemeenten gezien. Is de bereidheid tot meewerken van de rest van de wereld groter als je de Wet werk en bijstand herziet dan bij deze wet? Hij zei eigenlijk dat de gemeenten het geweldig goed doen in die Wet werk en bijstand. Gaat het niet goed, dan komt dat niet door de gemeenten maar door de rest van Nederland. Hij is voor wijziging van de Wet werk en bijstand en tegen deze Wij. Houdt dat volgens hem dan in dat werkgevers en werknemers veel beter meewerken indien de WWB wordt herzien?
De heer Thissen (GroenLinks): Ik ben inmiddels niet meer voor wijziging van de WWB, want die kan alles waarin de WIJ zou moeten voorzien. Ik snap uw vraag en ga een heel stuk met u mee, want ook bij de Wet werk en bijstand kunnen gemeenten niets afdwingen bij werkgevers en ondernemers. Ook bij de Wet werk en bijstand kunnen gemeenten niets afdwingen bij de roc's en dat is de afgelopen vijf jaar ook wel gebleken. De onderwijswereld is niet zo gemakkelijk te masseren naar de ambities van gemeenten als het gaat om arbeidsmarktbeleid. Gelukkig zijn er hier en daar lichtende voorbeelden en in toenemende mate, maar het fundamentele verschil tussen de WWB en de WIJ is dat in de WIJ jongeren het recht hebben op werk en op een plek op school, terwijl de gemeenten de plicht hebben om dat te leveren, maar dat niet kunnen afdwingen. Dat is het fundamentele verschil. Je zadelt dus de gemeenten met iets op waar ze de andelingsbevoegdheid niet hebben. Er is geen werkgever die je kunt overtuigen door ze te wijzen op de WIJ en zeggen dat zij de jongeren die ze bij wijze van spreken gisteren ontslagen hebben vanwege de economische recessie vandaag weer in dienst moeten nemen als gevolg van de WIJ. Dat kan niet en toch staat het in die wet dat de gemeenten dat moeten. Als al die pogingen niet lukken, dan hebben die jongeren recht op een inkomensvoorziening. Maar de vraag is of daar dan nog wel geld voor is, want deze wet leidt ook tot € 143 mln. netto bezuiniging. Als je alle redeneringen er zo'n beetje afpelt, dan is het waarschijnlijk toch gewoon dat deze wet nodig is om die uitname te hebben uit het i-deel van wat voorheen het Fonds werk en inkomen was. Als dat inderdaad zo is, laat dan de wet zitten en neem die € 143 mln. uit het inkomensdeel van dat Fonds werk en inkomen, nu voor het grootste deel participatiebudget. Als dat uiteindelijk nog het enige is wat in dit kabinet overeind blijft om deze wet door te zetten, terwijl de hele uitvoerende wereld en de bestuurlijke wereld van de VNG en de FNV, de FNV Jong en Vereniging van leerplichtambtenaren zeggen dat dit niet uitvoerbaar is, dat het niets toevoegt en dat wij in vredesnaam deze heilloze weg moeten verlaten, en het om dat bedrag gaat, pak dat bedrag dan gewoon.
Ik meen dat wij in juni 2006 een debat hebben gevoerd over de Wet maatschappelijke ondersteuning. Ik weet nog dat collega Putters en ik met grote scherpte met collega Dupuis de degens hebben gekruist over de compensatieplicht die in de Wmo stond en de gemeenten werd opgedragen. Waartoe is de gemeente gehouden als mensen met een beperking zich melden en om hulp vragen omdat ze hun eigen huishouding niet meer kunnen runnen? Is dat afdwingbaar recht dat burgers dan hebben ten opzichte van de gemeente, is dat gunst? Het eerste vond de VNG veel te sterk, want met decentralisatie kun je als je gemeenten dan ook nog vrijheid en autonomie van beleid geeft burgers ook niet eens nog extra rechten gaan geven. Gunst was wat te weinig qua garanties voor burgers. Toen is die compensatieplicht bedacht, een gouden inval van de toenmalige staatssecretaris mevrouw Ross-van Dorp. Daarmee kreeg de Wet aatschappelijke ondersteuning hier een grote meerderheid. Deze WIJ geeft burgers, zij het de burgers van 18 tot 27 jaar, het recht op een arbeidsplaats en op een plek op school. Of het nu economische recessie is of hoogconjunctuur, deze burgers kunnen het recht doen gelden op een arbeidsplaats of op een plek op school. Mijn stelling namens de fractie van GroenLinks is dat de gemeenten dit niet kunnen waarmaken.
Dan is er nog de redenering: u heeft gedecentraliseerd. Tijdens de hoorzitting aan de vooravond van de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand op 1 januari 2004, dit was voor de behandeling in de Tweede Kamer dus het zal in de zomer van 2003 zijn geweest, heb ik als voorzitter van Divosa op vragen van Tweede Kamer gezegd dat een van de grote succes- of faalfactoren van de Wet werk en bijstand zal zijn of de landelijke politiek als zij decentraliseert, kan loslaten dat zij overal over wil blijven gaan. Ik verwijs naar wat er in die vijf jaar van de Wet werk en bijstand door de rijksoverheid is gedaan. De Langdurigheidregeling is in het leven geroepen. Verder is er een regeling getroffen voor alleenstaande ouders. Eerst heeft mevrouw Noorman-den Uyl geprobeerd om daar een landelijke regeling van vrijlating van te maken waardoor de alleenstaande ouders uit de bijstand kwamen. Nu heeft dit kabinet een regeling getroffen waardoor alleenstaande ouders weer worden vrijgesteld van de sollicitatieplicht terwijl de
vigerende opvatting binnen de Wet werk en bijstand is dat werk boven inkomen geldt voor iedereen die een beroep doet op de bijstand. Nu dan de WIJ. Met andere woorden: de overheid decentraliseert. In de evaluatie van de Wet werk en bijstand staat dat gemeenten het goed hebben gedaan. Er wordt de loftrompet gestoken over het feit dat de gemeenten dat in zo korte termijn hebben gedaan, maar er wordt tot vier keer toe ingegrepen op wat naar de gemeenten is gedecentraliseerd. Is de regering nu wel of is zij niet tevreden over wat de gemeenten met de Wet werk en bijstand hebben gedaan? De memorie van antwoord en de nadere memorie van antwoord wekken de indruk dat de regering meer de regie wil voeren, want het bevalt niet zo goed dat die gemeenten maar wat doen. Toch zijn de gemeenten voor 100% verantwoordelijk en zij kunnen niet meer declareren. Dit is een van de meest fundamentele verschillen met de nieuwe Algemene bijstandswet en de Bijstandswet zoals die tot 2004 hebben gegolden. Overigens zijn in die nadere memorie van antwoord niet al onze vragen beantwoord.
Ik ben van mening dat de rol van de Eerste Kamer zou moeten zijn om een wetsvoorstel dat door de Tweede Kamer is aangenomen, nog eens tegen het licht te houden en daarbij vragen te stellen als: is dit uitvoerbaar, voegt dit iets toe, is dit nu werkelijk nodig om een groep burgers die wij anders niet kunnen emanciperen, overeind houden, laten meedoen aan de samenleving of wat dan ook, definitief te kunnen laten meedoen. Het is ook de rol van de Eerste Kamer om te vragen of het wetsvoorstel past in het geheel van het systeem van wetten, in dit geval sociale verzekeringen en sociale voorzieningen. Het is ook aan de Eerste Kamer om met een kritisch oor te luisteren naar de geluiden uit de samenleving over de handhaafbaarheid, de uitvoerbaarheid en de vraag of de professionals er wat mee kunnen, de publieke dienstverleners die dit dag in dag uit moeten uitvoeren. Hebben zij er iets mee? Hebben zij er iets aan? Tot slot is natuurlijk ook de vraag van belang, ook in de Eerste Kamer en wellicht juist in de Eerste Kamer doordat het wat is ontdaan van partijpolitiek, of dit nu werkelijk doorslaggevend is om jongeren meer in hun kracht te zetten waardoor zij meer van hun leven kunnen maken en hun talenten beter kunnen ontwikkelen, iets wat zij met de huidige wetgeving niet kunnen doen. Als ik die vragen aan mijzelf stel, als ik ze in mijn fractie stel en wellicht ook als ik ze in deze Kamer stel, zou het antwoord mijns inziens moeten zijn dat dit een overbodige wet is die veel overhoop haalt. Deze wet leidt tot twee uitkeringssystemen voor de gemeenten, een voor de 18- tot 27-jarigen met een inkomensvoorziening als gevolg van de WIJ waarbij burgers recht hebben op werk en scholing, en een voor de 27- tot 65-jarigen als gevolg van de WWB waarbij burgers geen recht hebben op werk en scholing en waarbij werk wel boven inkomen geldt als zij zich komen melden. Zij kunnen dit recht niet afdwingen.
Ik vind dat de Eerste Kamer niet anders kan doen dan zeggen: in deze mallemolen hebben wij geen zin, want dit is niet werkbaar. Als wij onszelf serieus nemen, is dit de enige conclusie die wij zouden moeten trekken, ondanks het feit - dat blijf ik zeggen - dat ik deze staatssecretarissen enorm steun in hun ambitie om te voorkomen dat jongeren wennen aan een uitkering. Dat konden zij al niet meer, want sinds 2004 hebben wij de Wet werk en bijstand.
De heer Van Driel (PvdA): Met veel verve en vuur heeft de heer Thissen zijn betoog gehouden en het functioneren van de Wwb verdedigd. Dat brengt mij tot een vraag. Bijna zes jaar geleden stond hier een vertegenwoordiger van de GroenLinks -fractie met veel verve de Wwb te verwerpen. Men was daar ontzettend op tegen, met dezelfde soort argumenten; het was allemaal niets. De GroenLinks-fractie heeft er toen naast gezeten. Dat kan gebeuren. Zou dat echter niet een beetje twijfel bij de heer Thissen moeten brengen? Zou hij nu niet moeten zeggen: misschien zitten wij er wel weer naast? Anders staat hij hier wellicht over vijf jaar opnieuw om vast te stellen dat hij er weer naast zat.
De heer Thissen (GroenLinks): Ik snap de vraag van de heer Van Driel, maar ik kan alleen maar antwoorden dat Tof Thissen vijf jaar geleden hartstochtelijk voor de Wet werk en bijstand was. Dat is hij nu nog steeds. De heer Van Driel zou ook kunnen vragen: wat is er binnen de GroenLinksfractie veranderd in de manier van kijken naar de Wet werk en bijstand?
De heer Van Driel (PvdA): Ik heb het niet over Tof Thissen, ik heb het over de GroenLinks -fractie. Wij zitten hier niet als personen…
De heer Thissen (GroenLinks): Ik mag mijn eigen …
De heer Van Driel (PvdA): Ik zeg alleen dat de GroenLinks-fractie is opgeschoven. Dat mag natuurlijk, maar ik vraag alleen of dat niet een spoor van twijfel geeft bij de heer Thissen, waardoor hij denkt dat zijn fractie over vijf jaar misschien weer opschuift en achteraf moet zeggen dat het een prima wet is?
De heer Thissen (GroenLinks): Nee, ik denk niet dat dit zal gebeuren. Overigens blijf ik toch bij mijn antwoord dat ik zes jaar geleden hartstochtelijk voor de Wet werk en bijstand was, in weerwil van wat mijn partij vond, dat ik dat nog steeds ben en dat het mij gelukt is om in ieder geval mijn fractie in de Eerste Kamer hartstochtelijk mee te krijgen in die lijn. Dat leidt bij ons niet tot twijfel.
De heer Van Driel (PvdA): De heer Thissen kreeg hen mee toen het niet meer hoefde, toen het stemmen voorbij was. Dat zegt mij niets, want dat is vrijblijvend. Ik kan daar niets mee.
De heer Thissen (GroenLinks): Ik constateer dat tal van GroenLinks-wethouders van sociale zaken de afgelopen jaren hebben meegewerkt, samen met SP-wethouders, PvdA-wethouders en CDAwethouders, om van de Wet werk en bijstand een groot succes te maken. Dat willen wij zo houden.
De Wet werk en bijstand krijgt te veel zijwind van rechts en van links, die hinderlijk is om burgers weer in hun kracht te zetten.
De heer Van Driel (PvdA): Maar misschien loopt u met uw standpunten elke keer achter de realiteit aan. Ik hoop dat het dit keer geen vijf of zes jaar duurt.
De heer Thissen (GroenLinks): Nee, ik schijn nu profetische gaven te hebben, mijnheer Van Driel.
Stemverklaring Tof Thissen:
De fractie van GroenLinks zal tegen dit wetsvoorstel stemmen. Niet omdat wij niet willen investeren in jongeren, maar omdat wij dat anders en beter willen doen en het vooral willen houden binnen de werking van de Wet werk en bijstand. Deze wet wordt alom geprezen als een succesvolle wet, maar dit kabinet haalt de jongeren eruit. Van 18 tot 27 jaar heb je geen recht meer op een bijstandsuitkering. Je hebt dan hooguit recht op een inkomensvoorziening en je hebt recht op een plek die de gemeente jou verplicht moet aanbieden,
zonder dat de gemeente de doorzettingsmacht heeft om toegang tot jeugdzorg, tot onderwijs, tot werk of wat dan ook te kunnen regelen. Het wordt een zware opdracht voor gemeenten, die overigens te maken krijgen met twee
uitkeringssystemen. Het ene uitkeringssysteem heet de Wet investering jongeren, de inkomensvoorziening als het niet lukt om jongeren van 18 tot 27 jaar een plek te bieden. Het andere uitkeringssysteem heet Wet werk en bijstand voor
alle leden van de beroepsbevolking van 28 tot 65 jaar. Dat is geen vermindering van administratieve lasten en regelgeving, maar een verzwaring van uitvoerende taken en dat gaat ten koste van de investering in mensen. Daarom stemt mijn fractie hartstochtelijk maar met grote droefheid tegen het wetsvoorstel.